Literair dagboek (1940-1950)
(1974)–Cornelis Rijnsdorp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Bevrijdingslied
't Is niet zo moeilijk nu een vers te maken
op de bevrijding van ons lieve land;
het gaat ermee als met veel andre zaken:
je schrijft maar op, 't recept ligt voor de hand.
't Dient tot veredeling van volksvermaken;
straks komt het lied met noten in de krant.
Je zult er niet van uit je voegen raken
en je bewijst een dienst aan 't vaderland.
Je laat maar vlaggen wappren op de winden;
je spreekt van dundoek, dat is 't meest geschikt;
Vorstin en volk zich weer opnieuw verbinden:
de trouw is àls-maar hecht en onverwrikt.
Je toont het land vol feestelijk-gezinden;
heel Holland juicht, waar j' ook in 't ronde blikt.
Een melodie laat zich gemakklijk vinden,
in C, of A als je wat hoger mikt.
Meen vrienden niet, dat ik de spot ga drijven
met wat bij velen echt en zuiver is,
maar als ik een bevrijdingslied ga schrijven,
dan is mijn toon meer aarzlend dan gewis.
De ware vreugde wil niet recht beklijven:
ons oog is nog gewend aan duisternis;
er is zoveel dat nu komt bovendrijven
aan al te jong en onverwerkt gemis.
Hoe waar is 't, dat we zien maar niet doorgronden.
We staan erbij, we kunnen het niet aan.
De diepe danktoon is nog niet gevonden:
daar zou een àl te zware wijs op gaan.
We zijn nog niet verlost van onze zonden,
in tijd van druk aan God en mens begaan,
want vóór wij ons naar eis bekeren konden
bracht God des vijands willekeur tot staan.
't Behaagde God die zonden te vergeven
en niet te wachten tot in eigen oog
wij zouden komen tot een heilig leven.
Het was zijn goedheid slechts die Hem bewoog.
Toch voelen wij nog smetten aan ons kleven,
van haat en zelfzucht is ons kleed niet droog.
| |
[pagina 123]
| |
Soms deed ook mensenvrees de knieën beven.
Zo staan wij, stumpers, in Gods regenboog.
We hebben in gevaren goed geslapen
en 't risico genomen zo het viel.
(Gelukkig zijn nog velen onzer knapen
gespaard gebleven voor de Duitse hiel!)
De honger trok het vel ons langs de slapen,
maar dikwijls was het blijdschap in de ziel.
We leerden geven, en we leerden rapen
het vriendlijk manna dat op tafel viel.
Zo worden wij van deze twee gedreven:
we hebben niet ten einde toe geboet,
en andrerzijds: we vrezen dat ons leven
aan tederheid verliest bij overvloed.
We durven ons niet ganslijk overgeven
en staan in 't licht met een bezwaard gemoed;
ja ook het lichaam blijft nog tegenstreven
en weet niet recht hoe 't zich herstellen moet.
Zo lopen door elkaar nog de gedachten
en zijn we innerlijk nog niet bevrijd.
Onrustig zijn vaak nu juist onze nachten
en nauwlijks vatten wij de werklijkheid.
En toch, met danken mogen we niet wachten
op een gedroomde spontaneïteit.
Heb dank dan, Heer, voor wat ons englen brachten
door mensenhand - want het kwam juist op tijd.
Heb dank dat wij met Paulus mogen spreken:
‘In alles heeft mijn God mij onderricht.’
Wij weten nu hoe weelde op kan breken
en dat de honger soms de zielen sticht.
Een schaduw is ons langs 't gelaat gestreken
en onderschepte voor een tijd het licht.
Nu leidt Gij ons aan liefelijke beken,
de wolk is weg, wij zien uw aangezicht.
De grote mannen met de grote monden
ze zijn vergaan, niet één geeft meer geluid.
Geen duizend jaren is hun duur bevonden,
nog voor de duizend weken was het uit.
Ze namen gif, vergasten zich, ze konden
| |
[pagina 124]
| |
zich nergens bergen; van gestolen buit,
juwelen, schilderijen, dollars, ponden,
ontging hun zelfs de bloedbesmeurde duit.
Hun kaartregisters kunnen niemand deren,
hun kampen komen overal te pas;
wij zien daar nu de nazi's in marcheren
en pseudo-burgemeesters knippen gras.
De tunnel moeten ze met bezems keren,
en bloed noch bodem, noch 't Germaanse ras,
noch iets van wat hun fraaie mythen leren
heeft stand gehouden toen het nodig was.
Maar onze Koningin, met rein geweten
en onder Haar de dienaar en de held,
en zij die 't spit eerst hebben afgebeten,
ze worden nu in eer en ambt hersteld.
En zij die vielen? Laat ons niet vergeten,
dat velen van de besten zijn geveld.
God heeft van eeuwigheid hun lot geweten,
hun pad gekend, hun uren uitgeteld.
Wees sterk, o hart, en laat u niet ontroven
de troost die u het evangelie biedt;
wij zien het van beneden, God van boven,
Hij houdt u vast al onderkent ge 't niet.
De chaos wijkt; reeds breekt uit 's hemels hoven
een licht; bazuinen klinken in 't verschiet;
de Zoon verschijnt, wien alle heemlen loven.
Waak op mijn ziel, zing uw bevrijdingslied.
26 mei 1945. |
|