14 februari 1945
K.R. Gallas over en naar aanleiding van Racine, in De Gids van december 1939: ‘... hoe (is) het mogelijk ... dat deze hartstochtelijke man wat in hem bruiste heeft onderdrukt; wordt deze gereserveerdheid hem door zijn wil opgelegd of werken in hem de invloeden van afstamming en omgeving? Verklaren durf ik het niet, maar het feit is onontkenbaar. Het is de toets van de Fransch-classieke kunst, die bij muziek en tuinontwerp, bij plastische kunsten en letterkunde, grilligheid verbant, de zachte pedaal toepast op wat overdreven of overbodig zou lijken. Drie appels op een tinnen bord van Chardin of Cézanne, een sonnet van Baudelaire, een achtergrond van groen in Vaux-le-Vicomte waartegen Molière's Ecole des Femmes werd opgevoerd aan het “hof” van Fouquet, het kwartet in F van Ravel, die, zooals een vriend mij vertelde, na 1923 er naar streefde “de faire quelque chose avec rien”, zooals de schrijver van Bérénice dat had gewild, dat alles is een Fransche eenheid in de schoonheid. En is het derde “mouvement” van Ravel, “très lent” niet Bérénice zelf? Wist het Capet-kwartet niet Beethoven weer te geven in een bovenmenschelijke, volmaakte