veel kwetsbaarder moeten zijn. Dat ben ik toch liever niet. Primair is mijn behoefte aan geestelijke vastheid, continuïteit, evenwicht. Daaruit te worden gestoten en het dan te hervinden, kan een sterk genot zijn (genot asjeblieft niet in hedonistische zin te nemen, het is iets veel diepers), maar vreselijk is het speelbal te wezen.
Welk een dun en schraal genoegen, je op een bepaald punt aan een ander superieur te voelen.
Veel staat niet in dit dagboek, kàn er ook niet instaan, wat toch in mijn leven en voor mijn leven in 't afgelopen jaar van groot belang is geweest. Zo de gesprekken en het samen bidden met Willy van Bruinisse (schuilnaam van een Joods meisje, sinds augustus 1944 bij ons ondergedoken), het komen tot geloof van Gerrit Markestein en de wekelijkse bezoeken namens de kerk aan die Roomse zeemansvrouw in de Geuzenlaan. Het zorgvuldigste optekenen - en onder hoeveel afleiding en deining moeten deze regels worden geschreven - is nog maar een gebrekkig seinen.
Hebbel had een scherp, vroegrijp en vast oordeel in kunstzaken. Zo wat hij in het aangehaalde werk zegt over Byron op bladzijde 225:
‘Der Dichter that nicht, wie es die grössten aller Zeiten gethan haben, mit jeder Production eine Lebens- und Bildungsstufe ab, um dann eine höhere zu erklimmen und diese abermals auszusprechen’ ... enzovoort.
Dat ‘stufenweise’ produceren heeft mij, sinds het leren kennen van Beethovens simfonieën en Wagners muziekdrama's, altijd het enig juiste en begerenswaardige toegeleken.
Gisteren in de kerk gezongen psalm 89 : 19, waarin de regel voorkomt: ‘Wie leeft er die den slaap des doods niet eens zal slapen?’ Veel gedacht aan mijn vader, die dit op zijn ziekbed meer dan eens zong. Ik was toen een jaar of twaalf. Hoe weinig dingen zijn er nodig je een onuitwisbare indruk mee te geven, want gaat er wel een dag voorbij dat ik niet aan hem denk? Hij stierf in 1908. Weinig weet ik van hem, maar dat weinige is iets van mezelf geworden. De slotpsalm van de dienst, 89 : 8, kon ik niet ten einde brengen. De grens viel bijna weg.