mode-artikel als bij latere leerlingen - en de voorliefde voor abstracta, onbepaalde wijs, de -ingen en -heden, het spreken over zichzelf als van ‘dezen’.
En als hij dit alles aanwijst, spreekt hij z'n kosmos toe en zegt ‘o’. Ik ben ontroerd van uwentwege, betekent dit. - Als mens van de negentiende eeuw die ten einde liep, was hij geen ‘Lebensbejaher’ zoals Vondel. Bovendien niet getrouwd. Zijn erotische gedichten zijn kuis en behoren tot zijn allerbeste. Soms komt de onvervalste liberaal om de hoek kijken, de lezer van de N.R.C.
Hij heeft de mogelijkheden van de Nederlandse taal op enkele punten uitgebreid, verfijnd en versterkt. Voorlopig blijft hij voor het hanteren van het Nederlands mijn leermeester, al zie ik hem duidelijk begrensd als mens, taaltechnicus, voeler en verbeelder.
Aardig is in de Verpoozingen op letterkundig gebied van Nicolaas Beets op te merken, hoe de Losse opmerkingen en aanteekeningen over Het populaire veel interessanter zijn dan de uitgewerkte lezing. ‘O rijkdom van het onvoltooide’ zou Leopold zeggen. De schets, het fragment, het aforisme behoudt iets fris', omdat de grondvorm voor alle tijden en kunstrichtingen gelijk blijft. Ook aan de onderkleren kan men de tijd herkennen, maar men is er toch menselijker in.
Beets geeft in die losse opmerkingen toch wel eigen en goede gedachten. En een paar aardige citaten, vooral dit: ‘Pour le peuple, il faut que tout coule de source.’ Van wie is die uitspraak?
Dit alles op m'n knie geschreven. Het wordt wat ongemakkelijk en ik hou maar weer eens op.
Nog dit: de overwinning van de slaafse vrees ligt in de bede: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de Boze.’
Ook dit nog vergeten. In Nietzsches trant, maar niet in zijn geest. Hebt ge een goede daad gedaan? Zend die onmiddellijk drie, vier goede daden achterna. De beste manier om je goede daden te vergeten is ze te verdrinken in een menigte andere.
Nog een aardige uitspraak van Beets (Verp. 2e druk bl. 15): ‘Een vaste hand wordt slechts bij een onbekommerd gemoed gevonden.’ Even verder, op bl. 37, zegt hij: ‘Om namen geeft het (volk) niet, maar om physionomieën. Vele geschriften, redevoeringen, gedichten en liederen hebben daar den stempel niet van. Zij schijnen eerder het product