niet-kunnen-schrijven anders dan uit een innerlijke noodzakelijkheid, in mijn wachten op onderwerp en bezieling, ben ik dichter.
De slotregels bij Rilke, die nog nakomen als een toegift, zijn de subliemste; ze geven er de toets der volmaaktheid aan en blijken achteraf 't culminatiepunt van het gedicht te zijn. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de gedichten ‘Werkleute sind wir’ met de slotregel: ‘Gott, du bist gross’, en: ‘Und meine Seele ist ein Weib vor dir. Und ist wie Ruth.’
‘Er is niets.’ Ik geef het toe. Toch zal God tot mij komen.
Een altstem: de vrouw als mysterie.