25 november 1940
Oordeel niet te hard over hen, die graag geprezen worden of uit ongeduld zichzelf prijzen. Het is niet zo dat ze nooit genoeg hun lof kunnen horen zingen, maar eenvoudig zo dat ze onzeker zijn omtrent hun eigen verdienste. Zij twijfelen zozeer aan zichzelf, dat men ze nadrukkelijk moet prijzen. Goethe gaf in zijn tijd al de raad om een verlegene te helpen en op zijn gemak te zetten door hem nadrukkelijk te prijzen.
Als een jongen met technische belangstelling niet rust voor hij een radio of motorfiets uit elkaar kan halen, is het dan een wonder dat er volwassen mensen zijn, die met onverflauwde belangstelling iedere dag weer zich interesseren voor de vraag hoe het instrumentarium van het leven in elkaar zit?
Een hond of een kat legt, als hij lang moet wachten, zijn kop op zijn poten en doet de ogen op een kier na dicht. Zo wacht hij rustig, maar wakker, tot zijn baas eindelijk komt. Ongeveer zo is mijn tegenwoordige houding ten aanzien van wat ik als mijn eigenlijke levensroeping voel.
Men leeft op de drempel van het betere, dat men zou kunnen en moeten bereiken. Vanwaar de eeuwige aarzeling die drempel over te gaan?