29 oktober 1940
Het is een aardige proef om onder het luisteren naar radiomuziek een boek te lezen en de aandacht vanzelf heen en weer te laten zweven. Zoëven las ik in Les Caractères van La Bruyère en de radio gaf opera-aria's enzovoort. Soms vergat ik de muziek door wat ik las; dan weer drong het gelezene niet tot me door, omdat de muziek zich van mijn aandacht meester maakte. Ik heb trouwens al sinds lang de gewoonte muziek te ‘keuren’ door er min of meer achteloos naar te luisteren, in een toestand die gemakkelijk tot opmerkzaamheid, maar ook gemakkelijk tot verstrooidheid leidt. Het is me gebleken dat goede muziek dan de weegschaal van de aandacht doet overslaan - een klein tikje is voldoende -, maar bij onbelangrijke muziek sluit mijn ‘aandacht’ zich toe, of blijft latent. De aanklager moet de schuld van de aangeklaagde bewijzen; zo moet ook de man die optreedt met de pretentie mij een kunstwerk voor te zetten mijn labiele aandacht dat kleine duwtje vermogen te geven, dat de balans te zijnen gunste doet overslaan. Ik ga de kunstenaar slechts halverwege tegemoet. De rest moet hij doen.
Gisteren las ik afwisselend in De gedachten van Pascal, ingeleid en vertaald door dr. S. Eringa en in Les Caractères van La Bruyère. In La Bruyère is een egaal schemerachtig licht; in Pascal is het licht van een zonnige, maar bewolkte zomerdag, waarbij ieder ogenblik de reeds hoge helderheid plotseling kan stijgen tot zonneschijn.