'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 48]
| |
podische soorten, namelijk de on-ontwikkelden en de al-te-ontwikkelden van geest. De onontwikkelden vervelen zich, (kúnnen zich vervelen tenminste, zij doen het niet altijd) omdat zij onmachtig zijn, zichzelven bezig te houden. De al-te-ontwikkelden vervelen zich, (dit is natuurlijk een heel andere verveling) omdat zij de leegheid, de onbelangrijkheid, de ijdelheid van alle wereldsche dingen hebben leeren inzien. En nu doet zich het curieuse geval voor bij mij, dat ik het lijden der beide soorten van ongelukkigen tegelijk ondervind. Ik wilde er wel eens iets meer van weten, - en ging daarom naar Fred, hem storende, hoewel ik zag, dat hij werkte. - Fred.... wie heeft 't wel 's over de verveling gehad? - Kind, wat bedoel je? - Ja, 'k bedoel, bijvoorbeeld: Schopenhauer, of Montaigne... of Pascal... of 'n dergelijke wijsheid. - 'k Weet 't niet, hoor.... Ga maar 's kijken. .... 'k Zou wel zeggen: laat 'k je helpen, maar.... ik heb 't zoo druk.... - Nee, 'k kan 't zelf wel, natuurlijk. En ik ging, heel ernstig, omdat Fred had gelachen, alsof het een kinderachtigheid betrof, - in de boekenkast aan het zoeken. Chateaubriand had het niet over de verveling, Pascal óok niet, Montaigne óók niet, voor zoover ik uit de inhoudslijsten kon nagaan. Maar Schopenhauer, - nu, die wèl! Ik ging aan 't opzoeken, en ik vond, na allerlei voorbereidende wijsheid, deze quintessens: | |
[pagina 49]
| |
‘... glücklich genug, wenn noch etwas zu wünschen und zu streben übrig blieb, damit das Spiel des steten Ueberganges vom Wunsch zur Befriedigung und von dieser zum neuen Wunsch, dessen rascher Gang Glück, der langsame Leiden heiszt, unterhalten werde, und nicht in jenes Stocken gerathe, das sich als furchtbare, lebenserstarrende Langeweile, mattes Sehnen ohne bestimmtes Objekt, ertödtender languor zeigt.’ En tweehonderd bladzijden verder: ‘Die Basis alles Wollens aber ist Bedürftigkeit, Mangel, also Schmerz, dem (der Mensch) folglich schon ursprünglich und durch sein Wesen anheimfällt. Fehlf es ihm hingegen an Objekten des Wollens, indem die zu leichte Befriedigung sie ihm sogleieh wieder wegnimmt, so befällt ihn furchtbare Leere und Langeweile: d.h. sein Wesen und sein Dasein selbst wird ihm zur unerträglichen Last.’. Verder zocht ik maar niet, want ik wist nu genoeg. Ik dacht het wel, dat Schopenhauer mij wijzer zou maken! Daar is dus de derde soort van verveling: gebrek aan Objekten des Wollens. En daar lijd ik óok al aan! 1. Ik kan mijzelf niet alleen bezig houden. 2. Ik zie in, dat alles ijdelheid is. 3. Ik heb gebrek aan Objekten des Wollens. Nu, mij dunkt, dat ik mij verveel! Ik heb er niets te veel van gezegd. Das Spiel des steten Ueberganges is, vrees ik, bij mij in jenes Stocken gerathen, das sich als furchtbare (enz.) Langeweile zeigt. Ik heb te weinig wenschen. Of liever, ik heb géén wenschen. (Tevredenheid is dus eigenlijk | |
[pagina 50]
| |
synoniem met verveling??) Fred moet mij zoo nu en dan maar iets weigeren, dan heb ik wèl Bedürftigkeit, Mangel, also.... Schmerz, maar het is toch weer eens een verandering. |
|