| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
Zeer gearticuleerd, met onfeilbaren aanslag, ieder maat-deel, elke noot tot hun recht latende komen, speelde Jovial.
Giulio, Artha en Romée studeerden een nieuwe dans-pantomime in. Maar het ging niet, het ging volstrekt niet vanmorgen.
- Wat scheelt er aan? had Giulio verwonderd gevraagd, beurtelings aan beiden.
Maar alle twee hadden zij op dezelfde wijze met neergeslagen oogen geantwoord:
- Niets.
- Dan maar weer opnieuw beginnen. Een staat er hier, éen daar...
Doch van de gemakkelijke overeenstemming, die vroeger de eene dadelijk deze plaats had doen innemen, als de andere toevallig dáár was gaan staan, was nu geen sprake. Zij liepen onzeker door elkaar, alsof zij in 't geheel niet letten op de muziek... en als zijn stem even wat luider
| |
| |
klonk, om met meer nadruk hun aandacht te vragen, dan was 't, of er een schok door hen heen ging en keken zij verward en schichtig op, met een plotselingen blos.
Wat hadden die kinderen? Hij had ze nooit zoo gekend. Als hij niet beter wist, zou hij denken, dat ze hadden gekibbeld, maar als ze met elkaar spraken, deden ze heel gewoon. Toch was 't, of hen iets drukte... hadden ze misschien op de een of andere wijze een minder aangename tijding ontvangen?
Hoe het zij, zich in hun vertrouwen dringen, wilde hij niet. Maar prettig werken was het niet op deze manier.
Onvermoeid en onverschillig, met een kracht, die elken klank een afzonderlijk accent gaf, speelde Jovial.
- Monsieur Jovial, een oogenblik ophouden, s'ilvousplait.
Nogmaals plaatste Giulio de meisjes:
- Mademoiselle Artha... u hier... Romée...
Met een snel-fellen blik keek Artha op. Háár noemde hij mademoiselle, en liet dat woord weg bij Romée!
Maar hij ging al weer voort:
- Neen, Artha, hier heb ik gezegd... u vergist u, mademoiselle Romée.
O, hij zeide het dus al naar het viel. Artha, wat rustiger, nam haar plaats in en rekte de slanke armen... zij was mooi, zij zag het in den spiegel, die langs den zijwand was aangebracht, zelfs thans, in haar los, zwart-zijden jurkje zonder
| |
| |
garneering. Als Romée er nu niet was, dan zou zij zich heel anders voelen. Maar het was of Romée's tegenwoordigheid een bevangenheid op haar legde, die haar belette, zich vrij te bewegen. Zij kon zich niet rustig tegenover Giulio gedragen, begrijpende, dat Romée haar voortdurend gadesloeg en haar blikken, haar lachjes tegen Giulio bespiedde.
Ook Romée voelde tot haar spijt, dat zij niet ongedwongen kon zijn. Artha's verwijt, dat zij flirtte met Giulio, zat haar nog te hoog. Elk aardig gebaar, elk handdrukje zou haar ten kwade worden geduid. En daarom was het, dat er een ongewone terughouding in haar gedrag was gekomen, die Giulio verbaasde.
Als zij alleen met hem was... dan zou gauw genoeg haar spontane natuurlijkheid weer-gekeerd zijn. Maar het was, of Artha haar in bedwang hield en de woorden terug-drong in haar keel.
Kom, zij moest zich maar niet aan Artha storen. Giulio werd moe en ongeduldig, en zij moesten toch studeeren, nietwaar?
Zij vermande zich en volgde strikt zijn aanwijzingen, en met genoegen keek hij naar haar frêle gratie. En nauwelijks zag Artha dit, of het begon in haar te koken. Zie je, daar had je het alweer, daar ging zij weer aan den gang met haar lieve maniertjes, Romée; o, die goedkoope trucjes en kunstjes van het gewone soort artiesten, hoe háátte zij die!
Doch ook zij begon beter op te letten, en Giulio's commando's te volgen. Het ging nu een beetje
| |
| |
beter, vond hij, en toch ontbrak er iets. Wat...? dat had hij niet kunnen zeggen. Het was, alsof de eenheid verbroken was, of er geen samenwerking bestond, alsof elk voor zichzelf danste en niet zich beschouwde als onderdeel van het geheel.
Wat hem altijd zoo onzegbaar had bekoord: het gave geheel van hun werk, dat miste hij nu.
Was het tijdelijk? was het voor goed?
Jovial speelde voort, met een onverschillige en toch doorvoelde correctheid, die bewonderenswaardig was. En met hun drieën voerden zij een dans-pantomime uit, die alleraardigst leek zoo op het oog, - maar waaraan toch het eigenlijke, het essentieele ontbrak.
Giulio voelde het met spijt, Artha met ergernis, Romée met iets van angst.
Wat moest daarvan worden? Het had er iets van, of van een snoer kralen de draad was doorgeknipt. De kralen blijven dan wel even mooi... maar de verbrokkeling ontneemt aan het geheel de schoonheid van den samenhang.
Waren we maar in Parijs gebleven, dacht Romée zuchtend. Daar was alles goed. Hier is alles even gedwongen en onnatuurlijk, - ànders, helaas, hóe anders!...
Er werd geklopt, en nauwelijks had de kellner gelegenheid haar aan te dienen, of de bezoekster, Helga Wohlbrück, kwam al de kamer in.
- Voor mij is er geen belet, dat weet ik wel. Ik had bovendien Jovial aangekondigd, dat ik eens komen zou...
Haar heldere, opgewekte stem klonk duidelijk
| |
| |
door de stilte der kamer, want Jovial had opgehouden met spelen.
Artha had zich mokkend afgewend en kon niet begrijpen, dat Romée haar zoo vriendelijk tegemoet ging en zoo innemend de honneurs waarnam. En nog meer hinderde het haar, dat Giulio Helga dadelijk de hand had gedrukt, met een lachend, hoffelijk woord, en dat zelfs Jovial was opgestaan en haar met een glans op zijn knap gezicht begroette.
O! de mannen, alle mannen, zelfs de beste niet uitgezonderd, lieten zich inpalmen door een zichaanbiedende vrouw. Zij groette zeer koel en afgemeten, en wierp zich, nog vóór Helga gezeten was, om duidelijk te laten merken hoe zij werden gestoord, in een fauteuil.
- Kinderen... zuchtte Helga geaffecteerd, ik ben zoo moe... ik kom 'n beetje bij jullie uitrusten, mag ik?
Het was geen vraag, maar een mededeeling. Helga trok haar handschoenen uit en maakte het zich comfortabel in een gemakkelijken stoel.
- Ik blijf lunchen, vertelde zij, en eerst genieten van jullie repetitie.
- We scheiden uit voor vandaag, besliste Artha kort en bondig.
- Welneen, welneen, geen kwestie van. Je zult je toch niet door mij laten storen? Bovendien ik ben er om gekomen. Wie heeft er een sigaret voor me?
Jovial bood haar zijn koker. Giulio zocht den zijne in het jasje dat over een stoel hing... Bah!
| |
| |
de mannen, dacht Artha met verachting, ze waren toch allen hetzelfde...
Helga lag achterover en blies den rook door haar neusgaten. Ze haalde een klein spiegeltje te voorschijn, nam het in de palm van haar eene hand en inspecteerde haar gezicht.
- Kinderen, ik ben de heele nacht aan 't fuiven geweest. M'n nichtje Magda is getrouwd met 'n Gymnasial-leeraar; zij zijn naar Holland übergesiedelt; hier geeft hij lessen en ze hebben 't fijn. Gisteravond hebben ze me geschaakt, gewoonweg geschaakt, vlak na m'n optreden; ik was niet eens afgeschminkt; en veel menschen waren er; ze zijn goed in de kennissen gekomen, hoor. En van morgen op m'n kamer, ik heb bij hen gelogeerd, daar denk ik: wat ben ik leelijk, en ik zie, dat ik nog vol schmink zit; nu, je kan 't er haast niet afkrijgen, hè, als 't er zoo lang op heeft gezeten... en Magda had geen vaseline, toen heb ik boter genomen...
- U ziet er merkwaardig frisch uit na uw nuit blanche, zei Giulio, en Jovial voegde er bij:
- 't Schijnt u goed te doen.
- O! ja! 't doet me goed! Zoo heelemaal vrij-uit pleizier te maken... als een kind je over te geven aan je vreugde... zeker, dat doet me goed! Ik heb 'n paar uur geslapen, dat is voldoende voor mij; de menschen slapen over 't algemeen veel te veel; ze verliezen er hun veerkracht en hun souplesse door, - ze worden zwaar op de hand en doezelig en oud voor hun tijd!
Artha sprak geen woord; zij kon volstrekt niet
| |
| |
begrijpen, dat alle anderen belangstellend luisterden naar dit zinledig gebabbel.
- En wat doen nog de meeste menschen, vooral de vrouwen? Ze tobben zich in slaap. De vrouw heeft de dwaze gewoonte, om in haar bed te gaan liggen denken. Ze leeft haar heele dag nog 's over; ze herinnert zich haarfijn alle details... ze maakt plannen, ze overpeinst haar verdrietelijkheden, ze zal dit... ze zal dat... neen, toch maar niet... dan liever... en als ze eindelijk in slaap valt, dan wordt ze gekweld door onrustige droomen... natuurlijk!
Ze staat vermoeider op, dan ze naar bed is gegaan. Ja, ik heb er zelfs een gekend, die 's morgens zei:
- Ik kan niet dadelijk opstaan, ik moet eerst nog even uitrusten van 't slapen.
Ik hoorde eens iemand zeggen: ik kan niet goed Engelsch spreken, dit tusschen twee haakjes, - maar jullie zullen 't toch wel verstaan: do all your thinking before the light goes out, - en dat is een gezond principe. De heele dag is er om te denken en te tobben; gun 's nachts tenminste je geest en je lichaam rust. Weet je, wat ik altijd doe?
- Nu? vroeg Romée, vroeg Giulio, vroeg Jovial.
- Ik verbeeld me, vóór ik ga slapen altijd, dat ik de kapitein ben van 'n boot. 't Is stormweer, de wind huilt door 't want, de regen klettert op 't dek. De mannen in hun oliejekkers en zuidwesters zijn allen op hun post, de stuurman staat op de brug.
| |
| |
- Gaat u maar naar uw hut, kapitein. Alles is hier in orde.
- Braaf jongens, ik vertrouw op jullie.
De kapitein gaat naar de kajuit, de lekkerwarme, veilige kajuit. De jongens zorgen en houden de wacht... en hij ligt op één oor en in minder dan geen tijd is hij ‘onder zeil’.
- Ik heb wel eens gehoord, zei Giulio, en Artha dacht: mijn hemel, hoe is het mogelijk, dat een ernstig man ernstig kan ingaan op dergelijk geleuter; ik heb wel eens gehoord, zei Giulio dat de menschen rustiger zouden slapen, als ze zich niet altijd zoo zwaar toedekten.
- Maar 's avonds als je in bed komt, ben je koud, zei Romée. Je bent wat moe, je zenuwen hebben van allerlei te verduren gehad, je bent dus huiverig en de lakens zijn koel... ik houd er dan van, me lekker onder 't donsbed te vlijen... maar na 'n poosje gooi ik 't altijd van me af.
- En dat is de goede methode, zei Giulio. Op 't oogenblik dat je in slaap zal vallen, moet je 't dek weg-gooien, je zal dan 'n heerlijke, rustige slaap genieten, zonder droomen. En 's morgens word je wakker, 't is nog vroeg, en je merkt dat je koud bent geworden. Dan trek je de dekens goed over je heen, je valt opnieuw heerlijk in slaap, en je heele nacht heeft 't maximum van aangename rust gegeven, dat maar mogelijk is.
Artha zweeg, en nam geen deel aan het gesprek. Hoe dwaas, om in gemengd gezelschap zoo over deze aangelegenheid te spreken; dat kon je toch alleen maar verwachten onder bohémiens...
| |
| |
Maar Giulio deed er ook aan mee... en eigenlijk was het dood-onschuldig. Ja, maar het was toch gek van Helga, om een dergelijk gesprek te entameeren...
Mokkend zweeg zij, maar merkte tot haar spijt, dat haar gedrag niet den minsten indruk op de anderen maakte. Zij letten in 't geheel niet op haar, en als zij was opgestaan en weg-gegaan, dan hadden ze haar zelfs niet gemist... Doch daarom bleef zij juist; zij zouden niet de voldoening krijgen, haar uit de kamer te hebben gekeken...
- Zijn jullie bezig aan een nieuwe dans-pantomime?
Hoe heet die?
Van wie is de muziek?
Jovial, mag ik eens zien?
O, aardig... wanneer denken jullie die te dansen?
Ik dacht, dat 't veertien dagen lang 't zelfde programma bleef?
O, zoo, misschien voor 'n tournée.
Hé, daar heeft Breedveld me nog in 't geheel niet over gesproken.
Jullie wel? o, jullie wel... Nu, hij moet mij óók engageeren. Ik ben een van de attracties. Dat vinden jullie toch ook, nietwaar, Jovial? nietwaar, Sanzio?
Dan maak ik ook 'n nieuw programma; jullie moet 's bij mij komen, als ik aan 't instudeeren ben.
Doe je 't, Jovial?
Doe je 't, Sanzio?
En jullie kunnen natuurlijk ook meekomen, als jullie willen, meisjes...
| |
| |
En jij kan me helpen, Jovial, met 't rhythme van...
Hoor! daar begon het weer:
- Slapen is heusch 'n moeilijke kunst in onze tijd van intens leven.
- Zelfs de kinderen slapen niet meer als vroeger. Als 'n kind dan sliep, dan sliep 't. Z'n heele wezen ging óp in de slaap. Niets anders bestond er voor hem. Hij sliep op dezelfde wijze als 'n diertje; - volkomen overgegeven.
En tegenwoordig? 'n slapend kind is niet meer 'n ‘beeld van rust.’ 't Beweegt zich voortdurend, kreunt, balt de handen tot vuistjes... Ik zie 't aan 't kind van mijn nichtje Magda. Dat wiegekind is nú al zenuwziek!
- Dat belooft wat voor uw nichtje Magda!
- Ja, maar m'n neef heeft me verteld, dat 'n dokter ‘'n paradijs voor slapers’ heeft gesticht. M'n neef lijdt aan slapeloosheid. Alles heeft hij eraan geprobeerd. Rust, zeebaden, 'n zonnekuur, - niets heeft geholpen. Dus: om slapeloosheid te overwinnen, moet je... slapen.
- C'est simple comme bonjour!
- 't Ei van Columbus!
- Homoeopathische geneeswijze!
- Neen, neen, luister nu eens, ik maak geen gekheid. M'n neef krijgt bericht uit Duitschland, dat 'n dokter daar 'n Somnarium heeft ingerich.
- Hoe gaat 't dáár toe?
- Zeker als in 't paleis van de schoone slaapster!
- Wordt er niet gegeten, gedronken, gedanst?
- Nauwelijks komt de patiënt over de drempel,
| |
| |
of hij krijgt andere kleeren en 'n andere naam...
- En is dat genoeg om 'n ander mensch van hem te maken?
- 't Is zeker 'n origineel idee.
- 't Verleden is dan vergeten...
- Zoo maar opeens?
- Ja, ja, dat kan best. 't Is immers alsof hij in 'n andere wereld komt. Alles is er anders dan vroeger. 't Heele Somnarium is vervuld van 'n zacht-donker indigo-blauw licht. In de slaapkamers is het licht groen...
- Niet bepaald flatteerend!
- Vooral niet voor iemand, die in lang niet geslapen heeft!
- Nee, 't is 'n feit, dat sommige kleuren 'n rust-gevende invloed bezitten.
- Verder zweven er overal slaapverwekkende geuren rond... bijvoorbeeld myrrhe.
- Ik houd wel van myrrhe.
- Dat helpt dus vast!
- Alle geluiden worden gedempt...
- Geen dienstmeisjes dan zeker in huis.
- Alles gaat electrisch, automatisch. Praten doet men er niet... het consigne is: slapen en nog eens slapen. Eten doet men liggende op een sofa... En op de deuren leest men allerlei opschriften, zooals bijvoorbeeld:
Kamer van den gelukkigen glimlach.
- Heel aardig, die kamer zou ik willen bewonen!
- Of: Geestelijke rust is de wellust der wijsheid.
- Nu, ik moet zeggen, ik begin iets te voelen
| |
| |
voor dat Somnarium... me dunkt je kan er niet anders dan slapen.
- Dat zegt de dokter ook. In 't prospectus staat:
- Men komt binnen door de poort der honderdduizend smarten, en men vertrekt door de poort der hoop.
- De taal van die dokter doet eenigszins denken aan de uitdrukkingen der Chineezen: die zijn ook altijd zoo bloemrijk, maar ik houd ervan, ik houd van dat rustige volk, waarvan alle gebaren, alle daden, alle woorden symbolisch schijnen te zijn, zei Giulio.
Artha had op de lippen, om spontaan-blij uit te roepen:
- Romée en ik zijn bezig aan 'n dans in Chineesche costuums... maar zij bedwong zich weer, zij wilde haar houding van mokkend zwijgen niet laten varen.
- Ik voor mij, zei Helga, begrijp niet, hoe de menschen zich zoo druk maken over de slaap. Je slaapt of je slaapt niet, al naar 't uitkomt... nu 's wat meer, dan 's wat minder... De slaap is eigenlijk niets dan 'n volksaanwensel.
- Nu, zei Giulio, - m'n hemel, dacht Artha, wie ging nu ernstig in, op dat gebabbel van een Helga! - ik zou daar niet zoo lichtvaardig over spreken. De slaap is 'n goedige demon en laat lang met zich spelen; maar heeft men hem eenmaal ‘weg-gescheucht’, Fräulein Helga, dan keert hij niet zoo gauw weer!
De jonge vrouw lachte overmoedig. Ja, zij was mooi, dacht Artha, maar van een soort schoonheid,
| |
| |
die zij niet kon apprecieeren. Mannen wèl! Zie eens die oogen van Jovial... zie eens die oogen van Giulio...
En Romée lachte erbij, alsof zij Helga wel aardig vond!
- Dus jullie zijn bezig aan een nieuwe pantomime!
De stortvloed van vragen, waarop nauwelijks antwoord werd afgewacht, ging nog een poosje voort.
Toen zei Romée:
- Zullen we nu niet 's gaan lunchen? En zij strekte haar hand al uit naar de electrische schel, toen Artha haar tegenhield met een sec:
- Wij zullen ons toch eerst gaan verkleeden, Romée.
- Waarom? zei Romée achteloos, maar Artha herhaalde gebiedend:
- Wij gaan ons eerst verkleeden, Romée.
Romée ging gehoorzaam mee naar de slaapkamer, zooals zij altijd maar zooveel mogelijk gedwee toegaf, wanneer Artha weer ‘een bui’ had. Maar nauwelijks was de slaapkamer dicht, of Artha greep Romée bij de schouders, en haar gezicht vlak bij dat van Romée brengende, siste zij bijna van drift:
- Moet jij dat schepsel nog aanmoedigen? Die indringster, wat komt ze hier doen!
- O! dat begrijp ik wel!
- Begrijp je dat wel? En laat je haar toch hier toe in onze intieme omgeving!
- Och, ja...
- Och ja! och ja... je lijkt wel krankzin- | |
| |
nig met je laksheid, je onverschilligheid, je...
- Artha, in vredesnaam, bedaar. Ik ben heusch niet in 'n stemming om...
- Om? om wat?
Romée was eerst niet van zins om meer te antwoorden. Maar zij wist, dat er nooit mogelijkheid bestond, om Artha dood te zwijgen. Wanneer zij geen antwoord kreeg, wond zij zich op tot een paroxysme van woede.
- Artha! wees redelijk! Je moet je heusch niet zoo laten gaan!
- Blijf jij er dan maar koel bij, kan 't je niets schelen, dat dat schepsel hem tracht in te palmen?
- Dat kan ze tòch niet. 'n Moment kan hij misschien van haar gecharmeerd raken, maar nooit op den duur. Ik ken hem.
Artha was een oogenblik stom van verontwaardiging.
‘Ik ken hem!’ constateerde Romée volkomen zelfbewust. En wat kon zij daar op zeggen? Met een schoolmeisjes-repliek: ik ken hem óók?... En was dat soms al niet erg genoeg, dat Giulio één moment van Helma was gecharmeerd?...
- Romée, ik duld haar hier niet meer, versta je!
- Maar wat gaat 't je aan, Artha?
Natuurlijk, zij mocht niet toonen, ‘dat 't haar aanging’. Wat hield Romée zich goed! O, zóó te kunnen comediespelen in het leven, was óók toch wel wat waard. Zij kon het niet. Dáárvoor moest je geboren en getogen zijn in het bohème-milieu en niet van zoo heel andere afkomst wezen!
Romée zag weer den onuitstaanbaar-hautain- | |
| |
arroganten blik in Artha's oogen komen; waardoor die veroorzaakt werd, begreep zij in de verste verte niet, maar zij nam er geen notitie van.
Zij verkleedde zich haastig, liet een los, ruim jurkje over haar hoofd glijden en schoof een paar armbanden om pols en boven-arm, die zij gewoonlijk aflegde, als zij dans-oefeningen maakte.
- Romée, ik duld haar hier niet meer, begrepen?
Romée haalde de schouders op.
- Ik zeg 't niet voor de derde maal!
Romée was van zins, opnieuw haar schouders op te halen; in plaats daarvan zei zij bedaard:
- Dan moet je dat haar maar zeggen, Artha.
- Zoo, wou je 't weer op mij neer laten komen!
Romée zuchtte nu werkelijk ongeduldig. De omgang met Artha werd ondragelijk op die manier. Er was met haar geen land te bezeilen, - hoe had zij moeten lachen, toen Maurice die grappige uitdrukking gebruikte, en hoe had zij toen Artha verdedigd met kracht en vuur, en altijd weer nieuwe argumenten gevonden, om haar uitvallen en onaardige daden te vergoelijken! Nu werd zij er werkelijk moedeloos onder. Zij had veel van Artha gehouden en voelde zelfs een soort van beschermende genegenheid voor haar, waardoor zij, wat menigeen niet zou hebben gedaan, Artha kon verwennen en haar al haar luimen vergeven. Maar het was, of Artha het in den laatsten tijd er met opzet op toelegde, om haar het land aan haar te doen krijgen...
Zonder verder een woord wilde zij de kamer
| |
| |
verlaten, ofschoon Artha nog niet gereed was, ja, nauwelijks begonnen en zij dikwijls, ongevraagd, Artha hielp zich te verkleeden.
- Romée!
Onwillig bleef Romée even staan, zonder zich om te keeren.
Artha dacht erover, of zij maar niet hier blijven zou, als duidelijke demonstratie van haar tegenzin in Helga's gezelschap. Maar als zij haar deze mededeeling deed, zou Romée die weer ontvangen met tergende onverschilligheid. Romée mocht toch waarlijk wel eens bedenken, wie zij voorhad, in plaats van haar zóó nonchalant en op voet van gelijkheid te behandelen. 't Is waar, zij had zich nooit op haar afkomst laten voorstaan en zelve Romée beschouwd als een zuster, - maar in plaats dat Romée dit waardeerde en er dankbaar voor was, maakte zij er misbruik van, zooals trouwens al de meisjes van haar slag zouden hebben gedaan...
Het was gelukkig, dat Romée de hoonendminachtende uitdrukking op Artha's gezicht niet kon zien...
- Romée, ben je van plan, om met mij Helga te kennen te geven, dat ze hier niet meer behoeft terug te komen?
- Neen... Artha.
Romée's koele placiditeit had een harde proef te doorstaan en zij voelde haar wangen kleuren van toorn.
- Romée, dreigde Artha's stem, ik doorzie je wel!
Met een open mond van verbazing keerde Romée zich om.
| |
| |
- Je wilt je niet blootgeven!
- Ik begrijp je niet, zei Romée gelaten. Je doet aldoor even raadselachtig, elk woord van je is 'n puzzle.
- Hindert 't jóu dan soms niet, riep Artha buiten zichzelf, dat die vrouw hier komt, om hem aan ons te ontrooven...
- Dat gebeurt zoo gauw niet.
- Ja, houd je nu maar groot. Ik weet heel goed, dat 't jou niet minder hindert dan mij, dat dat schepsel hier komt, om hem onder onze oogen 't hof te maken...
- Hinderen? ik vind 't wel grappig!
- Huichelaarster die je bent! 't Zou jou niet kunnen schelen, dat Helga moeite doet zich meester te maken van Sanzio!
- Van Sanzio? Kind, ben je krankzinnig geworden?
Romée barstte onwillekeurig in lachen uit.
- Nee, die is goed! die is goed!
- Wat bezielt je!
- Maar merk je dan niet, kind, dat 't haar volstrekt niet te doen is om Sanzio?!
- Niet? niet?
- Neen, maar om...
- Om?
- Jovial!
- Om Jovial?...?
- Ja! ja! onnoozel wicht, dom kind, om Jovial!
Artha zakte neer op een stoel en begon zoo onbedaarlijk te lachen, dat Romée haar een glas water moest brengen. Doch toen snelde zij weg,
| |
| |
want zij had nu waarlijk genoeg aandacht aan Artha's kuren en grillige verzinsels gegeven.
Heel kort na haar trad ook Artha de voorkamer weer binnen, omgetooverd in een bevallige, charmante gastvrouw, die een overvloedigen lunch bestelde:
- Houd je van caviaar, Helga? Zeg 't gerust. Ik voor mij, als ik eenmaal begin caviaar te eten, houd ik zoo gauw niet op. Goed, eerst toast met caviaar, en dan... verzin eens mee, Romée?
Romée lag in een stoel en dacht erover of zij nu maar al die onhebbelijkheden van Artha ‘opeten’ moest... 't Was niet uit te houden, werkelijk niet... en als Artha niet veranderde, dan...
Maar zij glimlachte alweer, want Giulio schoof naast haar en fluisterde haar in, dat zij niet zoo'n triest gezichtje moest zetten. Zou het niet 't beste zijn, als zij eerst eens samen repeteerden... en hij ook alleen met Artha... en dan pas met hun drieën... 't was maar zoo een idee van hem, 't viel hem juist in... zij moest er eens over denken.
- Ris de veau met tomaten, houd je daarvan, Giulio? Ieder van ons moet z'n lievelingsspijs opnoemen, en dan bestellen we dat. Voor mij komt er caviaar. Romée houdt 't meeste van patrijsjes in gelei... en jij, Olga? Van varkensvleesch met gebakken aardappelen? En jij zeker ook, Jovial?...
- 't Was de lievelingsspijs van onze geëerbiedigde Keizerin! vertelde Helga met een plechtig gezicht.
- Varkensvleesch met gebakken aardappelen, herhaalde Jovial twijfelachtig, - ik zou 't wel
| |
| |
willen, maar ik gelóóf niet, dat ik daar 't meeste van houd!
- Ik zal z'n lievelingskostje verklappen! schaterde Artha. Cuisses de grenouilles, nietwaar, Jovial?
- C'est ca! bevestigde Jovial, doch voegde er bij:
- Hier in Holland heb ik ze nog nooit over de lippen gehad!
- Je moet naar Amerika, riep Artha. Daar ‘veredelen’ ze de kikvorschen. De fijnproeves daar hadden iets tegen de in wilde toestand gevangen dieren. De Yankees hebben daarom in Wisconsin een groote kikvorschen-kweekerij opgericht. Elk wijfje legt ongeveer achthonderd eieren, en de jongen worden met de grootste zorg behandeld.
- Om van te watertanden! riep Jovial. Artha, Romée, wat denken jullie van 'n tournée door Amerika?
- Moet dat juist met je zusters zijn? vroeg Helga.
- Ik ben per contract met hen verbonden, schertste Jovial, maar dat is geen reden, dat andere zich niet bij ons zouden aansluiten.
Helga trok haar neusje op.
- Als 'n reizende kermis-troep met zoo'n heel gezelschap, zei ze misprijzend; maar Artha, om te voorkomen, dat het gesprek een serieuse wending nam, - want opeens had zij begrepen, dat Jovial niets ernstigs bedoelde met Helga, en het Duitsche meisje stellig nooit zou trouwen, - ging nog even op het culinaire onderwerp door en vertelde:
- Ze zijn zelfs van plan om later 'n uitgebreide
| |
| |
uitvoerhandel in gemeste kikvorschen te drijven.
Ze had opeens medelijden met Helga gekregen. Verliefd te zijn op een jongen man en als ‘wederliefde’ alleen wat raillerie en flirt te ontmoeten, is al hoogst onaangenaam, maar dien jongen na te loopen en openlijk van je affectie blijk te geven en dan zonder meer te worden afgewezen, dat is het toppunt.
Zij had wel eens graag met Helga willen praten en haar mededeelen, dat Jovial een absoluut koele en onverschillige natuur bezat. Dat nog nooit iemand op zijn werkelijke genegenheid had kunnen bogen en dat het al veel was, heel veel, wanneer hij zich verwaardigde tot flirt.
Maar och, Helga behoorde niet tot de vrouwen, die alles zoo loodzwaar opvatten. Zij zou haar bevlieging wel gauw weer vergeten in een nieuwe... bevlieging.
Wat ging Helga haar aan. ‘Nu ja, we zijn, wat je uit beleefdheid vrienden noemt,’ zou Romée zeggen. ‘Maar onze vrienden zijn meestal weinig anders dan oiseaux de passage...’
Opeens begon Helga te praten, opgewonden, met schitterende oogen:
- De vrouw, die kunstenares is, is de gelukkigste vrouw. Want zij heeft altijd lief en wordt altijd liefgehad. Zij is de universeele minnares, zij heeft lief met haar zinnen, met haar ziel en, met haar geest, met haar gevoel en met haar gedachten; haar daden zijn liefde, haar woorden zijn liefde, zij heeft om zich een atmosfeer van liefde, zij is de liefde zelf.
| |
| |
Geboeid luisterde Jovial, geboeid luisterde Giulio. Toen zei Romée:
- Zoo zijn er kunstenaressen, Helga, maar niet alle. 't Is waar, 'n vrouw in 't algemeen heeft er behoefte aan, te worden liefgehad, ze zou denken dood te zijn, als er niemand van haar hield... maar zèlf liefde zijn, in alle opzichten, ook in haar kunst, dat is niet noodig voor de ware artieste. Want de kunst heeft toch ook 'n cerebraal element... noem 't koelheid als je wilt, maar 't is dan toch de kristallen, doorzichtige schoonheid van diamant en van 't zuiverste water...
Geboeid luisterde Giulio toe. Een oogenblik was zijn mannelijk temperament gefascineerd geweest door Helga's hartstochtelijkheid. Maar hier bij Romée vond hij het ware evenwicht. Niet enkel sensualiteit, niet enkel koele beredeneerdheid, maar het psychische het physische doordringend en er samen mee vormend het schoonste, het volmaaktste geheel.
Artha volgde zijn blik naar Romée, en het was, of haar hart stilstond een oogenblik.
Toen lachte zij haar korte, spottende lachje, en zei:
- Jij bent weinig anders dan cerebraal, Romée. Er is genoeg over geklaagd in Parijs, 't aantal slachtoffers, dat jij hebt gemaakt, is eenvoudig legio.
Romée kreeg een bloedroode kleur, met een schok schoten de tranen haar in de oogen. Giulio zag het en met warmte zei hij:
- Dat Romée nog nooit heeft liefgehad, is nog geen bewijs, dat zij ook nooit liefhebben kan
| |
| |
en zal. Als zij zóó exclusief is, zóó fijngevoelig in haar keuze... dan mag de man, die eenmaal door haar wordt uitverkoren, zich wel zeer gelukkig achten.
Wat Artha voelde bij deze woorden... Het was alsof iemand haar een slag op het hoofd had gegeven, waardoor zij verblindde en verdoofde. Zij... was niet exclusief geweest in haar keuze... met roekeloosheid, in overmoedigen trots, had zij zichzelve weg-gegeven op een onwaardige wijze, aan mannen, die zij nooit met een werkelijke liefde had liefgehad.
Het was haar, of zij de handen voor het gelaat moest slaan, om zich voor zijn aangezicht te verbergen... alsof zij klagend kreunen moest in smartelijken angst: ik heb m'n leven vergooid... ach, help me, help me, om van mijn toekomst nog iets te maken...
Giulio, die een moment al zijn aandacht aan Romée had gewijd, keek nu Artha aan, om te zien, welk effect zijn woorden hadden gemaakt op háár... en hij was verrast, een uitdrukking op haar gezicht te zien, als hij er nog nooit op had waargenomen... hij vond haar opeens een kind... een hulpeloos, beminlijk kind, dat troost en bescherming behoefde...
Maar Jovial en Helga waren voortgegaan met hun gesprek en zij hoorden Jovial zeggen:
- Hopelooze liefde is 'n vergif; maar 'n vergif, dat iemand slechts in heel kleine hoeveelheden voortdurend wordt toegediend. 't Is mogelijk, dat je er langzaam aan weg-kwijnt, - maar meestal doet 't je weinig schade en genees je er van.
| |
| |
Hij keek Helga zoo argeloos-trouwhartig aan, dat deze onwillekeurig glimlachte en dacht:
- Ik ben verliefd op je geworden, aardige, knappe jongen, 't is waar. Maar toch geloof ik niet, dat ik aan 'n ‘hopelooze liefde’ voor jou weg-kwijnen zal...
- Er wordt, zei Jovial, veel te veel gepraat over liefde. Allerlei soorten en graden van genegenheid worden maar met het woord ‘liefde’ bestempeld. Liefde is 't meest misbruikte en 't meest verkeerd geïnterpreteerde woord van de heele wereld. Hoeveel vriendschap is er niet, die ten onrechte liefde wordt genoemd en die man en vrouw niet ongelukkig zou maken, als ze maar als zóódanig werd erkend, - terwijl het tot moord en doodslag komt, omdat men zich in de beteekenis van het gevoel heeft vergist!
- Er is alleen maar vriendschap tusschen man en vrouw mogelijk in één geval, zei Helga, als...
- Als?
- ... als ze man en vrouw zijn!
Jovial lachte, en zei:
- Maar dat is 't nu juist: 't huwelijk is 'n gevaarlijke zaak, de gevaarlijkste zaak voor 'n man. Want hoe vaak vergaat de liefde niet... maar... de vrouw blijft bestaan!
Het gesprek, na de diepe emoties, die elk der drie vrouwen even had ondergaan, was weer overgebracht op een luchtiger plan. En allen voelden het met een soort van verruiming, die als reactie een algemeene vroolijkheid gaande maakte, ook bij de mannen.
| |
| |
- Heb je dan in 't geheel geen illusies, Jovial? vroeg Helga.
- Illusies, - wat zal ik je zeggen. Ik heb me m'n heele leven zorgvuldig voor illusies weten te behoeden. Als je jong bent, maak je ze vanzelf... maar illusies lijken in dit opzicht op onze tanden: de eerste vallen vanzelf wel uit, de latere kosten dikwijls vreeselijke pijn om ze te verwijderen...
- Jij, Jovial, neemt 't leven gemakkelijk op.
- Ik neem 't op, ja en daarom ga ik er nooit onder gebukt.
- Jij hebt precies evenveel vreugde en verdriet als je zelf verkiest.
- Dat heeft iedereen, Helga. Niemand heeft meer verdriet of pleizier dan hij zelf verkiest.
- Gevoel is dus volgens jou 'n willekeurig iets?
- Natuurlijk.
- Dus jij gelooft niet aan gevoel bij anderen?
- Ik geloof, dat iedereen naar willekeur gevoel kan opwekken... evenals 'n vrouw haar tranen.
- Jovial! Jovial! wat weet jij van vrouwentranen!
- Ik weet, dat ze kunstmatig tevoorschijn te roepen zijn, door 'n nieuwe uitvinding.
Telkens als het gesprek wat dieper dreigde te worden, bracht hij met opzet een nieuwe badinage er bij te pas.
- Kunstmatig?
- Ja, hebben jullie nog niet gehoord van de nieuwe ontdekking? Voor ieder, die aan 't tooneel is, is ze heel veel waard: De moderne weten- | |
| |
schap heeft een middel gevonden om kunst-tranen voor den dag te tooveren. 't Is 'n olie, uit uien gedistilleerd, - één druppel van deze olie op 'n zakdoek veroorzaakt 'n stroom van tranen; twee druppels doen snikken op de aandoenlijkste wijze, en door nog één druppeltje meer neemt het een hartstochtelijk en onrustbarend karakter aan.
- Werkelijk 'n pracht-uitvinding voor 't tooneel, zei Helga.
- En niet minder voor het gewone leven... zei Jovial heel ondeugend.
Maar Helga begreep en was hem dankbaar voor die woorden. Hij wilde er mee te kennen geven, dat hij niet geloofde aan een groot verdriet van haar, dat haar ‘liefde’ voor hem, die hij natuurlijk wel had opgemerkt, voor haar feitelijk niets was dan een Spielerei, een voorbijgaande vlaag... en dat, àls zij er om schreide, haar tranen kunstmatig zouden zijn.
Och ja, zoo was het natuurlijk ook. Zij zou dit geval wel weer te boven komen... zooals al zoo vaak was gebeurd. Haar kameraden lachten er om en zeiden nonchalant:
- Helga heeft weer eens gratis een schok in haar hart gehad.
En Helga zelf zei even nonchalant:
- Voor hèm 'n ander! en voelde zich alweer doorgloeien van een nieuwe vlam...
De lunch liep ten einde. Vermoeid leunde Artha terug in haar stoel. ‘Gevoel is iets willekeurigs’, zei Jovial. Was dit ook zoo bij háár? Kon zij het ook wel laten, zich zoo hartstochtelijk op te win- | |
| |
den en zich zoo radeloos ongelukkig te voelen? Waarom ontstak zij bij de minste aanleiding in redeloozen toorn en verging zij dikwijls van jaloezie, zonder dat er in werkelijkheid een grond voor bestond?...
- Jaloezie, had Romée eens, lang geleden, gezegd, is de kunst om zichzelf veel meer kwaad te doen dan anderen.
Zichzelve deed zij kwaad, zij voelde het wel. Maar zij kon er niets aan doen. Zij was soms krankzinnig van drift, zooals straks op Helga, - waarover zij zich nu schaamde met een triesten spijt. Maar de jaloezie, die zij ondervond voor Romée, zooeven bij Giulio's blik... sloeg haar met machteloosheid. En daarna had hij háár aangekeken, en hoe! Een milde ontspanning was door haar leden gevloeid, maar het haar loom en moe.
De sterke hand... de beschermende hand... had zij noodig. De hand, die haar leidde en steunde... en haar een rustigen weg door het leven wees...
Giulio zou degene kunnen zijn, die haar hielp. Maar zou hij willen... had hij haar lief...?
| |
II.
Het werd een vreemde tijd.
Noch Artha, noch Romée wàs ook maar een oogenblik gewoon. Er waren in hun omgang elementen gekomen: twijfel, argwaan, jaloezie, - die een vriendschappelijk verkeer onmogelijk maakten.
Zij deden beiden hun best, om elkaar niets te laten merken van wat er in hen omging, maar
| |
| |
hun toon was geforceerd en beiden zochten aldoor iets achter de woorden van de ander.
Prettig was het niet en zij voelden zich onzeker en gedrukt.
Ja, zoo ging het altijd, dacht Romée philosophisch, wanneer liefde in 't spel kwam.
Hun bestaan had iets geleken op den vredigen tuin in Jeux... toen: bang! ineens de bal over de heg kwam gevlogen. En nu kon de tuin nooit meer worden, wat hij vroeger was geweest.
't Was jammer en treurig, - maar het was beter de zaken onder de oogen te zien, dan den schijn te bewaren. Het leek wel, of Artha niet meer van haar hield... en zij?
Hield zij nog van Artha?
Haar natuur was te goedmoedig, te koel misschien, om zich zoo hartstochtelijk op te winden, als Artha dikwijls deed. Daarom zou ook Artha háár altijd veel meer kwetsen, dan zij Artha.
En bovendien was Artha te hardnekkig trotsch om veel berouw te voelen. Haar typisch eigengerechtig temperament deed al haar uitingen als de juiste en de onvermijdelijke beschouwen.
Een enkelen keer kwam zij tot inkeer, en verwaardigde zich dan ‘het weer goed te willen maken’... maar zij deed dit toch altijd op een nederbuigende manier, alsof zij zich wijs maakte, en misschien zich ook werkelijk verbeeldde, dat zij een gunst bewees.
Alles goed bezien en heel kalm en objectief... had zij er verkeerd aan gedaan... om Artha tot zich te nemen.
| |
| |
Want feitelijk was Artha er nog een van het stugge, onverdragelijk-hautaine, ouderwetsch-aristocratisch type.
In het eerst had dit niet zoo geleken. Toen deed Artha zich voor als iemand, die boven alle onderscheidingen van stand en afkomst staat. Te goeder trouw natuurlijk. Het gedwongen leven van conventie met haar man had haar zóózeer tegen de borst gestuit, dat zij zich zonder bedenken, halsoverkop, in de wereld der bohème geworpen had, waar zij zich vrij voelde, heerlijk, onmatig vrij! Een bewijs was dit voor haar kinderlijkheid, - een kind immers handelt spontaan zonder te redeneeren.
En omdat zij Artha zoozeer zag als een kind, kon zij haar veel vergeven. Zij voelde zich altijd als de oudere, de wijzere, de leidster. Maar aan alle geduld kwam een einde. Er was geen enkele reden om een verbintenis te bestendigen, die voor beiden niet langer aangenaam was. Zij had immers geen enkele verplichting tegenover Artha. Zij had het altijd goed gehad zónder partner. Maar zij had Artha een bestaan verschaft èn een tehuis.
Enfin, als het moest, dan moest het. Zij had natuurlijk geen enkele reden, om zich het bestaan door Artha te laten verbitteren.
De fout, als er van een fout sprake kon zijn, lag bij háár. Zij kende Artha veel te weinig, toen zij haar voorstelde, in 't vervolg samen te werken. Veel, veel te weinig. Zij was afgegaan op uiterlijke dingen, en had in Artha een eenvoudig, impulsief kind gezien... had zij iets vermoed van Artha's
| |
| |
starren hoogmoed, haar inbeelding, haar zelfingenomenheid, dan had zij het nooit met haar gewaagd.
Enfin, het was nog niet te laat. Zij hadden elkanders leven nog niet bedorven. Zij konden nog ‘als vrienden’ van elkander gaan, - maar bleven zij langer, nog veel langer samen, dan zou het slot wezen, dat zij als vijanden moesten scheiden.
Jammer, jammer. Zij hadden zoo'n goeden tijd in Parijs. En als Artha's koppigheid niet had doorgedreven om naar Den Haag te gaan, dan... leefden zij nú nog in pais en vree...
Maar och, wie kon dat zeggen. Als Giulio tusschen hen was gekomen, dan zou het in Parijs immers ook hetzelfde zijn geweest!
Hoe het zij, - zij beiden beleefden thans een moeilijken, heel moeilijken tijd. Hun heele omgang was gedwongen en onnatuurlijk. En zich volledig tegenover elkander uitspreken, - dat konden zij immers nooit!
Het vertrouwen, de argeloosheid, was uit hun dagelijksch verkeer verdwenen. Waarom doet zij dat? wat bedoelt zij daarmee? waarom spreekt zij anders dan zij voelt en denkt?... dachten zij beiden.
Neen, het was onhoudbaar op die manier, er moest, hoe dan ook, een einde aan komen.
Zou zij beginnen? Zou zij ronduit zeggen:
- Artha, ik ga alleen terug naar Parijs? of: Artha, 't is beter, dat we onze relatie verbreken... of: Artha, je ziet zeker ook wel in, dat we niet verder kunnen samen-gaan...?
Of moest zij het maar aan het toeval overlaten?
Maar het toeval kon niet anders dan een breuk
| |
| |
bewerkstelligen. En zij wilde juist zoo graag in vrede van elkander gaan.
Hoe zonderling gingen de menschen toch met elkander om. Nooit, nooit en nooit spraken ze zich volledig tegen elkander uit. Konden zij niet? Of wilden zij niet? Zelfs in den intiemsten omgang bleef er veel verborgens... De ziel toonde zich nooit in blanke naaktheid aan de ziel van een ander.
Hoe heerlijk zou het zijn, als zij open en vrijmoedig tegen elkaar konden zeggen:
- Ik houd van Giulio, Artha. Ik houd van Giulio, Romée. Natuurlijk zal ik alles doen om zijn liefde te winnen. En jij ook, dat spreekt vanzelf, en dat begrijp ik ook heel goed. Maar ten slotte moet natuurlijk zijn voorkeur beslissen. Degene die hij niet kiest zal verdriet hebben, maar laten we elkaar beloven, als goede vrienden van elkander te gaan.
O, neen! zoo eenvoudig en goed kon het natuurlijk niet. Zij moesten elkander gadeslaan, met achterdochtigen angst en gissen, wat de ander bezielde, wat de ander wilde, wat de ander zou doen... En dan, als de beslissing genomen was, - dan de bittere strijd tusschen henbeiden, de onzinnigste verwijten, de blinde afgunst, de haat...
Ach, wat deden de menschen elkander een kwaad door hun geslotenheid, door hun wantrouwen van elkaar... een volkomen eerlijke omgang zou zooveel kunnen wegnemen van vrees, van argwaan, van twijfel. Soms gingen de gedachten der menschen rakelings langs elkaar, zonde in elkaar over te vloeien... één woord van op- | |
| |
heldering zou voldoende zijn geweest, - maar het bleef ongesproken. Misverstand, misbegrip, mistrouwen beheerschte het leven.
Het zich verborgen houden voor elkaar om duizenderlei redenen: uit conventie, uit koppigheid, uit schaamte, uit trots... had ontelbare malen het gevolg, dat er een scheiding plaats had, die niet noodig zou zijn geweest, - of dat twee, die voor elkander waren bestemd, niet tezamen kwamen.
Enfin, hierover te philosofeeren hielp weinig. Zij zat nu midden-in een zeer moeilijk geval en zij wist absoluut niet, hoe zich er uit te redden. Met Artha's ontvlambare en tegenwoordig nog hypernerveuse natuur was het niet te berekenen, hoe Artha reageeren zou bij een poging van háár om volkomen oprecht tegen Artha te zijn.
Zij moest maar afwachten in 's hemelsnaam, en zien wat er van kwam.
Ook Artha maakte dagen door, die haar toch reeds zoo aangetast zenuwgestel nog erger schokten. Geen oogenblik had zij rust en 's nachts kon zij dikwijls niet slapen. Zij lag maar te denken, te denken. Als Romée er niet was, dan had Giulio háár al lang zijn liefde verklaard. Maar Romée was er. Die stond altijd tusschen henbeiden in en trachtte Giulio onder haar bekoring te brengen... En zij stond daar machteloos tegenover... want van de trucs en coquetterieën en maniertjes der volbloed bohémiennes, was zij niet op de hoogte, en dus kon zij er ook niet tegen op.
Zij voelde zich bevangen door een vreemde machteloosheid. Zij dacht erover, om maar naar
| |
| |
Romée toe te gaan, en haar ronduit te zeggen:
- Romée, de toestand tusschen ons, zooals die nu is geworden, is eenvoudig onhoudbaar. Het is 't beste, dat wij in der minne scheiden. Al 't prettige, natuurlijke, spontane in onze omgang is verdwenen. Laten we ieder onze eigen weg gaan...
Maar als zij dergelijke woorden dacht, kropte het haar in de keel van wrevel en verzet. Weggaan van Romée, en dan... wat moest zij dan?
Voor haar levensonderhoud was het niet noodig, dat zij bij Romée bleef, - maar... als zij van Romée afscheid nam, nam zij tevens afscheid van de wereld der bohème. Alléén zou zij daarin zich niet kunnen handhaven, dat begreep zij heel goed. Romée nam de leiding, Romée maakte de plannen, Romée gaf den doorslag tot dit en dat... en de eenige maal, dat zij, tegen den zin van Romée iets doorgedreven had, berouwde zij het bitter, - dat was namelijk de reis naar Den Haag geweest... die als een catastrophe haar leven bedorven had, want haar zenuwen waren bijna totaal vernield.
Artha wist heel goed, dat zij Romée veel had te danken. Romée had haar een doel gegeven, een levensvervulling, en den steun, dien zij behoefde, toen zij op een gegeven oogenblik volkomen stuurloos stond. Ja, zij had Romée noodig, helaas. En dat verzwaarde de heele situatie. Daarom, omdat zij haar zooveel dank verschuldigd was, kon zij niet alles wat zij wel zou willen, en de zaken bruusk forceeren. O! het was een ellendige toestand, als je niet wist, wat je moest doen. En
| |
| |
niemand was er, dien zij om raad vragen kon...
Als zij eens... met Giulio... ging spreken? Als zij hem eens... het volgende zei:
dat haar samenwerking met Romée in het begin een gelukkige tijd voor haar was geweest. Maar dat hun temperamenten niet bleken te harmonieeren, - dat wil zeggen, alles was háár schuld. Romée had een alleraangenaamste, gelijkmatige, vriendelijke natuur, - maar zij was dikwijls ongeëquilibreerd, zij was nu eenmaal gepassioneerd, - en natuurlijk werd zij nog driftiger en opgewondener tegenover Romée's blank-onverschillige koelheid. Zij was bang voor een breuk, omdat twee zóózeer antipodische karakters op den duur toch niet samen konden gaan. En liever zou zij vreedzaam van Romée weg willen, - want Romée was altijd goed voor haar geweest, had haar veel geholpen... het eenige wat hen scheidde was Romée's, altijd en onder alle omstandigheden dezelfde, kalm-koele onverschilligheid.
Een opbruisend, levendig, driftig-willend temperament als het hare, kon daar op den duur niet tegen. En daarom was het misschien maar beter, bijtijds van elkaar te gaan.
Doch wat moest zij dan? Daarna?
Wie weet, of hij haar dan niet voorstellen zou... met hem samen... een danserspaar te vormen...
Haar wangen verfden zich gloeiend karmijn bij deze gedachte.
En met de verrukking van een kind, dat een heerlijk plan beraamt, koesterde zij haar voornemen met een oneindig pleizier.
| |
| |
Natuurlijk kwamen er ten slotte gevoelsoverwegingen en verstandsbedenkingen in 't spel. Was het, wat je als schoolmeisje ‘valsch’ noemde, om zoo, achter den rug van Romée...
Maar zij wilde Romée toch alle eer geven, en zelf alle schuld op zich nemen? Zij zou geen woord kwaad over haar lippen laten komen, geen woord!
Ja, jawel... maar...
... maar zij zou toch den nadruk leggen op Romée's kalmte en koelte en onverschilligheid, - waardoor een hartstochtelijk temperament als het hare vaak werd afgestooten.
Nu ja, dat was toch de waarheid?
Zeker, het was de waarheid. Maar zou zij het niet zeggen om... Giulio er goed opmerkzaam op te maken, als hij het niet al wist...? omdat ook zijn gepassioneerde natuur wel eens niet kon harmonieeren op den duur met Romée's gebrek aan gevoel, als hij soms plan had om haar ten huwelijk te nemen misschien?
Ja! als je zóó ging subtiliseeren en zóó fijn alle nuancen napluizen, dan bereikte je niets in het leven, omdat je eenvoudig niets kon doen. Geen enkele daad was er, of je kon er wel eenige scrupule tegen opperen. En zij wilde haar ingeving volgen. Het was wellicht een waarschuwing harer intuïtie, dat ze deze kans moest wagen. Zij zag heel goed, dat Giulio verliefd op haar was... of begon te worden... zij zag óók heel goed, dat Giulio Romée graag mocht... en zijn weifelachtige besluiteloosheid prikkelde haar. Zij wilde hem to een beslissing drijven. Want deze toestand van
| |
| |
afwachting en onzekerheid maakte haar wanhopig.
Het duurde niet lang, of zij had haar besluit genomen. Zij zou spreken met Giulio... en door dit onderhoud misschien... haar hoogste geluk bereiken.
Giulio voelde zich in een eigenaardige stemming.
Toen hij naar Holland kwam, was het in een onbewusten drang geweest, om weer in het gezelschap der Frivola's te zijn. Onbewust, ja, want zijn gevoelens jegens de beide meisjes waren nog zeer zwevend en vaag.
Nu... was het anders geworden. Nu zag hij hen met andere oogen, en hij wist in een zeer groote verlegenheid geraakt te zijn.
Langzaam, langzaam werden zijn verschillende gewaarwordingen hem meer bewust. En hij begreep, dat een diepe intuïtie hem tot deze reis naar Den Haag had genoopt.
Zijn hart was getroffen. Door Artha... door Romée.
Van wie der beiden hij het meeste hield, hij wist het niet. Wie der beiden hij het liefst tot zijn vrouw zou maken, hij wist het niet.
Zijn verstand zei hem, dat hij Romée moest kiezen. Haar gelijkmatige opgewektheid, haar frissche koelte trok hem, hartstochtelijke jongen, oneindig aan. Hij was ervan overtuigd, dat hij met haar een volkomen rustig en gelukkig leven zou kunnen leiden... en zij was pittig genoeg, om hun bestaan vol afwissching te doen zijn. Bovendien was zij een volleerde kunstenares, en
| |
| |
het ‘danserspaar Sanzio’ zou door geheel Europa furore kunnen maken.
Soms was hij vast besloten, tot Romée zijn aanzoek te richten. Maar dan... was een enkel woord, een enkele blik van Artha genoeg, om zijn voornemen geheel aan het wankelen te brengen.
Artha had een atmosfeer van zwoele geheimzinnigheid om zich heen, die zijn gedachten verwarde. Zij had iets mysterieus, dat hem boeide en hem als man den bekorenden lust gaf, het raadsel dat zij was, tot opheldering te brengen.
Artha was geen lieve persoonlijkheid zooals Romée. Artha beloofde hem geen bestaan van veiligheid en rust. Hij zag in, dat zij voor hem een ‘gevaarlijk speelgoed’ zou zijn, maar... die zekerheid juist had een machtige charme voor hem.
Je vrouw nooit kennen, - nooit heelemaal weten, hoe zij eigenlijk is. Telkens een nieuwe eigenschap in haar ontdekken... zoodat zij aldoor een andere voor je werd. Zou zoo'n omgang, met diens rusteloosheid, diens passie, diens vrees dikwijls, diens toorn en diens twijfel, diens opwinding en diens zalige verzoeningen, niet juist de stimulans wezen, die bij voor zijn kunst behoefde?
De kunstenaar, met zijn levendigen geest, die altijd actief moet worden gehouden, heeft dergelijke excessen noodig.
De kunstenaar, ja, misschien. Maar de man zou er onder lijden, schroeiend lijden... en nooit waarlijk gelukkig zijn op den duur.
Een poos lang zou hij waarschijnlijk met Artha waanzinnig zalig wezen. Een hoogtepunt van verruk- | |
| |
king met haar bereiken, als met geen andere vrouw, ook niet met Romée, voor hem mogelijk zou zijn.
Maar op den duur? Zou een samenleven met haar niet zenuw-uitputtend en daardoor zenuwverslappend werken? Een poos lang kon haar bijzijn zijn kunst wellicht opvoeren tot ongekende hoogten... maar dan? daarna?
Artha... Romée... hij wist geen keuze te doen. Zij beiden bekoorden hem ongemeen, maar wie hij eenmaal de voorkeur zou geven, begreep hij niet. Het was zoo vreemd, als hij er over dacht: het scheen, dat die twee niet te scheiden waren, dat zij elkander aanvulden, en samen één volmaak geheel vormden...
Wanneer Artha van hem hield en niet Romée... of als Romée hem liefhad en hij Artha onverschillig was, dan zou zijn besluit eenvoudig dáárvan afhankelijk zijn en behoefde hij zelf geen beslissing te nemen.
Maar... en hij voelde diep, dat het geen ijdelheid was om zoo te denken... hij geloofde, dat beide meisjes iets voor hem voelden.
Dit compliceerde de zaken zeer. Als hij zich hierin niet vergiste, dan zou hij dus ten slotte zelf zijn keuze moeten doen.
En het gevolg zou wezen, dat de Frivola's werden gescheiden...
Want nu reeds bespeurde hij, hoe de harmonische verstandhouding, welke hij in Parijs zoo had bewonderd en gewaardeerd, was verstoord.
Jammer! jammer! zij waren zoo'n volmaakt zusterpaar geweest... en nu al begon er iets te haperen.
| |
| |
In 't eerst had hij volstrekt niet begrepen, wat die twee bezielde. De repetities hadden hem totaal onbevredigd gelaten en vermoeiden hem ten zeerste. Toen, allengs, werd hij oplettender en bemerkte het volgende:
Wanneer zij met hun drieën waren, dan vermeden èn Artha èn Romée het zorgvuldig om vriendelijk tegen hem te zijn. Zij keken hem nauwelijks aan, gaven summarische antwoorden, waren stijf en gedwongen. Ook met elkander praatten zij niet... en vervulden hetgeen zij moesten doen met een technische correctheid, waarin geen leven school.
Maar gebeurde het eens toevallig, dat hij even alleen was met Romée of met Artha, dan veranderde eensklaps de geheele toestand. De toonlooze stem kreeg klank en diepte, de neergeslagen oogen werden naar hem opgeheven met een onbeschrijfelijk lieftalligen blik, er kwam een meisjesachtige, bekoorlijke schuchterheid in hun doen, die hem onzegbaar charmeerde.
O! kon hij zijn keus maar bepalen...
Hij zelf werd door een ongewone onrust gekweld, die, hij voelde het met spijt, invloed begon te hebben op zijn werk. Hij had in den dans de hoogste verrukking gekend, het buiten zichzelf treden, het opgaan in een hooger ideaal. Maar het onbewuste zich weg-geven, zich overgeven, - waarna hij weer tot zichzerven kwam, als ontwakende uit een bedwelmenden roes, gelukkig, zegevierend en trotsch, - dat kende hij niet meer.
Zijn houding was reflectief, overwogen, niet meer
| |
| |
spontaan en vol impulsieven hartstocht. En dat zijn dierbare kunst te lijden zou hebben, te lijden hàd onder zijn liefde, dat smartte hem buitengewoon.
Zijn kunst was voor hem altijd het hoogste in het leven geweest. Nu leerde hij een nog hoogere macht kennen:
De liefde.
En hij zou natuurlijk gaarne haar heerschappij erkennen, wanneer hij er gelukkig door werd en gelukkig kon maken.
Maar vooralsnog had de liefde hem, zoo goed als de twee meisjes, niets dan onzekerheid en onrustigen twijfel gebracht. Hij voelde zich veranderen van dag tot dag. Zijn onstuimige natuur, die hem eens had doen uitroepen in jongen overmoed:
‘Ik wou, dat als ik dans, alles om me bewoog en geluid gaf. De klokken moesten galmend dreunen, de donder rollen, huizen instorten met overweldigend gekraak, de aarde moest beven, de storm moest gieren en loeien, als ik dans!... als ik dans!...’ was nu tammer en zwakker geworden. En dat bedroefde hem. De kunst was als een oerkracht in hem, die zich door niets bedwingen liet eertijds, - en die nu toch overwonnen werd door de liefde.
Hij geloofde, dat alles zich weer in hem herstellen zou, wanneer hij tot een besluit was gekomen. Doch hij kon niet kiezen. Soms droomde hij dagen lang van Romée, van haar blonde, frêle schoonheid; dan smachtte hij ernaar, het fijne kopje
| |
| |
met het glanzend bleekgouden haar tusschen zijn handen te nemen en haar te kussen op den rooden, bloeienden mond.
Maar dan, bij dat gedachten-verlangen, kon er een schok door hem heengaan en zag hij opeens in Artha's oogen, de uitdagend-felle, maar wier gloed zich opeens verzachtte tot een fluweelige teedere diepte, waarmede zij zijn blik ontmoetten.
Ook Artha... ook Artha had hij lief.
De tweestrijd werd hem soms te zwaar. Er kwam nu en dan een aandrang in hem, om plotseling en onvoorbereid zich aan de beide meisjes te openbaren, om hun tegelijk de krankzinnige bekentenis te doen: ik heb je lief, Artha... Romée, ik heb je lief...
Maar nog steeds had hij zich kunnen bedwingen, want hij vreesde, o, hij vreesde, dat er door deze dubbele liefdesverklaring een einde aan alles zou komen.
Romée zou beleedigd zijn en ook Artha. Zij zouden het hem, - en hij kon het begrijpen, - niet kunnen vergeven, dat hij in haar tegenwoordigheid de andere zijn liefde had bekend.
Doch wat moest hij dàn?
Wachten tot zich eens een toevallige gelegenheid voordeed, en zijn liefde verklaren aan de eerste, die hij alleen te spreken kreeg?
Neen, dat kon hij niet, want hij was bang, dat hij dan, daarna... de andere het meeste liefhebben zou...
|
|