Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 221]
| |
Siet den mensche.Ga naar voetnoot*O mensche siet den mensch die voor u mensch geboren
En onderworpen is dees dodelijcke pijn,
En danckt hem, die wel eer in sonden heel verloren,
Door hem een erfgenaem des hemels sullet zijn.
5[regelnummer]
Ghy die vermoeyet zijt van wegen u misdaden
Vertsaecht niet, maer met een gelovich toeversichtGa naar voetnoot6
Aenschouwet desen mensch, hy is met druck beladen
Op dat u droeve siel van weedom zy verlicht.
Ghy die den ouden mensch noch dient na zijne lusten
10[regelnummer]
Eylacen! siet met ernst dees hooch-benaude mensch.
En, so ghy wenscht met hem hiernamaels eens te rusten
So leert het vleesch niet meer te gunnen sijnen wensch.
Ghy die veel meer als God aenhangt de ydelheden
O dwaes, aensiet den mensch, siet hoe hy u bemint.
15[regelnummer]
Hy laet om uwentwil verscheuren zijne leden.
Die hem niet weer en lieft die sy der hellen kint.Ga naar voetnoot16
Ghy die in hovaerdy u lichaem gaet vercieren
Aensiet, aensiet den mensch mismaket en geschent.
De doornen sijn sijns hoofts gevlochte lauwerieren,
20[regelnummer]
De strijmen sijn sijn bont en goude passement.Ga naar voetnoot20
Ghy die u even-mensch onmenschelijcken hatet
Ick bidd' u, siet den mensch, die lijdet met gedult
Om sijnes vyants wil, en u een spiegel latet
Dat ghy u vyant oock van herten minnen sult.
25[regelnummer]
Heer Jesu God en mensch, geeft ons des Geestes ogen
Op dat wy u alhier aensien gelijck behoortGa naar voetnoot26
En dat in eewicheyt wy wt genade mogen
U hoochste heerlijckheyt aenschouwen voort en voort.Ga naar voetnoot28
|
|