Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendGelijckenissen Christi gebeds-wijse.Op: Onse Vader in hemelrijck.Ga naar voetnoot*1.
O Grote God, ô goede Heer
Ick val voor uwe voeten neer,
En roepe tot u nacht en dach,
Want sonder u ick niet vermach,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Verhoort en geeft my mijn begeert
Door die my t'bidden heeft geleert.Ga naar voetnoot6
2.
Ick ben een schaepken dat daer isGa naar voetnoot7
Verbijstert inde wildernis,Ga naar voetnoot8
Ick ben een penninck wech-geraeckt,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Een soon diet lelijck heeft gemaeckt:Ga naar voetnoot10
O Vader soeckt my wederom
Op dat ick blijf u eygendom.
3.
Leert my belijden openbaer
Te sijn een arem tollenaer
15[regelnummer]
Niet roemende voor u gericht
Dat ick veel goets heb wtgericht,Ga naar voetnoot13-16
| |
[pagina 210]
| |
Op dat ick niet in sulcken waen
Moet ongeholpen van u gaen.
4.
Stuert mijn gemoet ô Schepper trou
20[regelnummer]
Dat ick niet op het sant en bou.Ga naar voetnoot20
Geeft dat ick op u Soon alleen
Getimmert als een vaste steenGa naar voetnoot22
En vrese wint noch water-noot
Noch geenerhande wederstoot.Ga naar voetnoot22-24
5.
25[regelnummer]
O Heere vangt my in het net
Van uwe dienaers wtgeset,
En als ghyt trecket aende strant
En werpt my niet weer van het lant,
Behout my als een gave vis
30[regelnummer]
En bruyckt my daert u eerlijck is.Ga naar voetnoot25-30Ga naar voetnoot30
6.
Bewaert my, dat u heylich woort
Niet sy van my vergeefs gehoort,
Of val op eenen harden gront,
Of vande dorens sy doorwont,
35[regelnummer]
Of vande vogels inde lucht
Belet te dragen goede vrucht.Ga naar voetnoot32-36
7.
Behoet my, dat den vyant quaet
Terwijl ick sluym niet saey sijn saet,
Noch dat ick met het wilde ruytGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Niet wt en wied' het goede cruyt,
Maer spaeret liever alle bey
Tot dat het Christus selver schey.Ga naar voetnoot37-42
8.
Geeft dat in my t'geloove cleyn
Vermeerder' als een mostert-greyn.Ga naar voetnoot43-44Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 211]
| |
45[regelnummer]
Geeft dat ick vind' om worden rijck
De peirle van u coninckrijck.Ga naar voetnoot45-46
Den schat die inden acker licht
De rechte soeckers toegericht.Ga naar voetnoot47-48
9.
O Heer, ick heb u vaeck ontseyt
50[regelnummer]
Te gaen in uwen arebeyt,
Ick gae, ick gae noch op het lest
En sal gewillich doen mijn best.
Ick weet, dat ghy dat liever siet
Als datment seyt en doetet niet.Ga naar voetnoot49-54
10.
55[regelnummer]
O Heer, ick ben gecomen spae
In uwen lantbou; u genae
Heeft evenwel my aengeboo'n
Heel onverdient den vollen loon.
Geeft dat dit niet misvallen mach
60[regelnummer]
Die heeft geslooft den gantschen dach.Ga naar voetnoot55-60
11.
O Heer, ick sie de snoeyers wel
Waerdoor dat menich cloeck gesel
In uwen wijngaert is vermoort.
Sy dreygen my oock rechtevoort.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Den erfgenaem u eygen Soon
En creech van haer geen ander loon.Ga naar voetnoot61-66
12.
Ghy hebt door uwen groten Geest
Bereyt een blijde bruyloft-feest,
En my, onweerdich, oock genoodt,
70[regelnummer]
Geeft dat ick het niet van my stoot
Noch niet en wijse vander hant
Om ossen, wijf, of ackerlant.Ga naar voetnoot67-72
13.
Geeft dat my als een eerbaer gast
Het bruyloft-cleet sy aengepast.Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
Geeft dat mijn lamp ontsteken zy
Op dat ick binnen gae met dy.Ga naar voetnoot75-76
| |
[pagina 212]
| |
Geeft dat ick sy een trouwe knaep,Ga naar voetnoot77
En in u weercomst niet en slaep.Ga naar voetnoot77-78
14.
Geeft dat ick altijt veerdich stae,
80[regelnummer]
Mijn mede-knechten niet en slae,
Noch en vercorte hier of daer.Ga naar voetnoot79-81Ga naar voetnoot81
Mijn licht stae op den candelaer.Ga naar voetnoot82
Mijn sout sy smakelijck en goet
Datment niet trede metten voet.Ga naar voetnoot83-84
15.
85[regelnummer]
Ghy hebt my met u soeten mont
Gescholden quijt tien-duysent pont,
Geeft dat ick oock mijn mede-maet
De hondert penningen verlaet,Ga naar voetnoot88
Op dat ick niet en zy geleyt
90[regelnummer]
Daert eeuwich jammert ende schreyt.Ga naar voetnoot85-90
16.
Wanneer mijns vleesches mee-genootGa naar voetnoot91
Verwondet leyt en hallef-doot
Laet my niet toe voorby te gaen,
Maer doen als den Samaritaen,
95[regelnummer]
Bewijsen hem het geen ick wou
Dat my alsdan geschieden sou.Ga naar voetnoot91-96
17.
Laet my niet sijn gelijck den man
Die lust en rijcdom hier gewan,
Maer liever als die voor sijn deurGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
In honger lach en swaer getreur,
Dat ick hier na niet in de pijn
Maer in het hemelrijck mach zijn.Ga naar voetnoot97-102
| |
[pagina 213]
| |
18.
Geeft dat ick mijn verleende gaef,Ga naar voetnoot103
Niet booslijck inde aerde graef,
105[regelnummer]
Maer soeke met al mijnen sin
Der sielen woeker en gewin,Ga naar voetnoot103-106
Want al de reste moetter vanGa naar voetnoot107
Of yemant schoon de werelt wan.Ga naar voetnoot108
19.
Geeft dat ick als ontfanger vroetGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
My vrienden maeck vant aertsche goet,
En buydels die niet worden leck,Ga naar voetnoot111
Op dat, wanneer ick heb gebreck,
Ickt vinde daer ickt had geleyt
Inde beloofde salicheyt.Ga naar voetnoot109-114
20.
115[regelnummer]
Als ghy hier namaels scheyden wilt
De schapen vande bocken wilt
Soo gunt my Heer de rechter sy
Op dat ick eeuwich met u sy,
Ter plaetsen daer geen ongeval
120[regelnummer]
Mijn siel can brengen totten val.Ga naar voetnoot115-120
21.
Verhoort, ô Vader, mijn geween,
Ick bidd' om broot, geeft my geen steen.Ga naar voetnoot122
Ick soeke, laet my vinden, och!
Ick cloppe doet my open doch.Ga naar voetnoot123-124
125[regelnummer]
Laet my door u behouden t'velt
Die op den hemel doe gewelt.Ga naar voetnoot126
|
|