Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Het Hoghe Liedt Salomons.Ga naar voetnoot*Den wel-Edelen ende Gestrenghen Heere Goswyn van Lawick, Drost ende Gouverneur tot Bredevoort, Mijnen grootgunstighen Heere, Sy dit, tot steets-blyvende gedachtenisse, toegeeygent. Ghebet.
Ghy die hebt uwe Bruyt in liefd' en trouwe waerheytGa naar voetnoot1
Vercoren eerse was, geroepen doese vloot,
Gewasschen met u bloet, ghenesen door u doot,
Begiftet met u Geest, ghesmucket met u claerheyt:
5[regelnummer]
Ghy die noch uwe Bruyt verlost wt alle swaerheyt,
Voortredet in ghevaer, beschuttet inder noot,
| |
[pagina 97]
| |
Versadicht in gebreck met t'levend' Hemelsch broot,
Behoedet voor den val en droeve wanckelbaerheyt:
Ah! schenckt mijn dorre siel een dropken vande bron
10[regelnummer]
Die vloeyde wt de borst ws Herders Salomon:Ga naar voetnoot10
Laet clincken in mijn dicht het snerren sijner snaren:Ga naar voetnoot11
Terwijl ghy door de hant van Maurits uwen helt
Doet bulderen de Zee en daveren het velt
Om t'huys van uwe Bruyt voor inval te bewaren.
| |
Het Hoge Liet Salomons.
| |
[pagina 98]
| |
2.
Hoe liefelijck is uwen naem!
Gelijck den douw seer aengenaem
15[regelnummer]
Der wtgestorter salven.
De Maegden van het gantsche lant
Met eenen cuyschen liefden brant
Beminnen u der halven.
Treckt my
20[regelnummer]
Na dy
Dat wy lopen
T'saem met hopen
Voort getogen.
Sonder u wy niet vermogen.Ga naar voetnoot24
3.
25[regelnummer]
Wanneer comt dien gewenschten dach
Dat ick den Coninck aensien mach
Int binnenst van zijn Camer?
Daer sal al ons vertellen sijn
Van uwe liefde soet als wijn
30[regelnummer]
Ja noch veel aengenamer.
Geneucht
En vreucht
Boven maten
Sonder latenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Sal daer wesen
Voor die u wt liefde vresen.
4.
Van buyten ben ick soor en swart,Ga naar voetnoot37
Maer vol van schoonheyt is mijn hart
O Dochters deser woning.
40[regelnummer]
Wtwendich als een hutgen cleyn
Maer binnen als tapyten reyn
Van Salomon den Coning.
Aensiet
My niet
45[regelnummer]
Dat ick derve
Schone verve,
Want de stralen
Van de Son steets op my dalen.
| |
[pagina 99]
| |
5.
De hoeders snoot die omt gewin
50[regelnummer]
Mijns Vaders wijnberch hebben in,Ga naar voetnoot50
Mijns Moeders valsche soonen,
Bedwingen my met grammen moet
Dat ick als een slavinne moet
In haer wijnbergen woonen.
55[regelnummer]
Mijn hert
Lijt smert
Dat de crancke
Wijngaert rancke
My betrouwet
60[regelnummer]
Leyt soo woest end' ongebouwet.
6.
Och segt my, dien mijn siel bemint
Waer ist datmen u cudden vint
Wanneer den middach brandet?
Dat ick niet als een lichte vrou
65[regelnummer]
Van lose herders sonder trou
Met list werd' aengerandet.
Bruydegom.
Wilt ghy
Met my
O ghy schone
70[regelnummer]
Vrouwen croneGa naar voetnoot70
Ruste rapen,
Volgt den voetpat mijner schapen.
7.
Weydt uwe geytkens, Herderin,
By mijne herders trou van sin
75[regelnummer]
Ontrent mijns Vaders woning.
Als ick u sie van herten bly
My dunckt ick sie de ruytery
Van Pharao de Coning.
Lieflijck,
80[regelnummer]
Vrientlijck
Staen u wangen
Inde spangenGa naar voetnoot82
O Vorstinne
Sterck en schoon, dies ick u minne.
| |
[pagina 100]
| |
8.
85[regelnummer]
U reyne deuchden menichvout
Sijn als een snoer van louter gout
Vol peirlen, die daer blincken
Om uwen onbevleckten hals.
Wy sullen u noch meer van alsGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Vercieren en beschincken.
Een croon
Seer schoon
Toebereydet
U verbeydet
95[regelnummer]
Cuysche Maget
Die mijn oog' alleen behaget.
9.
Bruyt.
Al is de Coninck verr' van my
Aen sijne tafel, daer hy bly
De plaetse my beschicketGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hy sent my wt sijns Vaders huys
Dien narden-reuck, die in het cruys
Mijn moede siel verquicket.
Ick draech
Hem staech
105[regelnummer]
In mijn sinnen,
Ja van binnen
In mijn herte.
Hy geneest al mijne smerte.
10.
Gelijck een groenen myrrhen-bond'Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van smake bitter, maer gesont
Welck rustet op mijn borsten:
Gelijck een moscadellen trosGa naar voetnoot112
Geplant ontrent den cyperbos,Ga naar voetnoot113
Een laefnis voor die dorsten,
115[regelnummer]
Soo soet
En goet
Is mijn Heere
Vol van eere
Ongemeten.
120[regelnummer]
Sijner can ick niet vergeten.
| |
[pagina 101]
| |
11.
Bruydegom.
Hoe schoon sijt ghy o vrome maecht!
U oge cuysch mijn oog' behaecht
Als t'Duyfkens oog' eenvuldich.Ga naar voetnoot123
Bruyt.
Hoe schoon sijt ghy, mijn Bruydegom!
125[regelnummer]
Ick ben vol smetten om end' om,
Maer u hert is geduldich.
Bruydegom.
Ons trou
Jonc-vrou
Sal doen rysen
130[regelnummer]
Jonge rysen
En plantsoenen.Ga naar voetnoot131
Daer door sal ons bedde groenen.
12.
Bruydegom ende Bruyt.
Comt hier ghy die beangstet zijt,
Ons huys is vol woonplaetsen wijt,
135[regelnummer]
Vol kamers op en neder.
Ons latten sijn cypressen hout,
Tgewelfte schemert van het gout,
De balcken sijn van ceder.
Hier staen
140[regelnummer]
Om gaenGa naar voetnoot140
Rechte gangen
Die daer langenGa naar voetnoot142
Sonder dwalen
Tot des Conincx oppersalen.
| |
Twede Ghesanck.
| |
[pagina 102]
| |
1.
Des groten Herders SooneGa naar voetnoot1
Die sanck soo liefelijck:
Bruydegom.
Wie isser alsoo schoone
Als ick? die ben gelijck
5[regelnummer]
Een Roosken root, genettetGa naar voetnoot5
Int reyne liefden bloet,
Een Lely onbesmettet
In Sarons dal gevoet.
2.
Schoon is oock mijn vriendinne
10[regelnummer]
Die Hoochgeboorne maecht,
Daer voor ick inder minne
Mijn leven heb gewaecht.
S'is onder haer genoten
Het wtvercoren puyck,
15[regelnummer]
Een lely op geschoten
Als wt een doren-struyck.
3.
Bruyt.
Gelijck een boom vol bladen
Aen taxkens menichvout
Met appelen geladen
20[regelnummer]
Rijst wt het wilde wout,
Soo is oock onder allen
Mijn Bruygom en mijn Heer.
Sijn vruchten my gevallen,
Sijn schaduw' treckt my neer.Ga naar voetnoot24
4.
25[regelnummer]
Een huys hy my bereydet
Ruym en vermakelijck.Ga naar voetnoot26
Een tafel hy my spreydet
Vol spyse smakelijck.
Sijn liefd' is de baniere,
30[regelnummer]
Sijn trou de levereyGa naar voetnoot30
Waer med' ick my verciere
En vander werelt schey.
| |
[pagina 103]
| |
5.
Een tijtlanck moet ick derven
T'beloofde vreuchden mael,
35[regelnummer]
Dies t'hert my wil besterven
Door des ontberens quael.
Ach! laeft my die verdwijneGa naar voetnoot37
Vernedert in het stof
Met sijner liefden wijne,
40[regelnummer]
Met vruchten wt sijn hof.
6.
Terwijl mijn siel verlanget
Sijn slincker-hant my steunt,
Sijn rechter my omvanget,
Mijn aenschijn aen hem leunt.
Bruydegom.
45[regelnummer]
Wel-aen ghy Dochters schone
Bloem van Jerusalem
Mijn Coninclijcke wone,
Hoort al na mijne stem:
7.
Ick sweer, en neem tot tuygen
50[regelnummer]
De hinden die benout
Haer teere jongskens suygenGa naar voetnoot50-51
Int ongebaende wout:
Soo wie mijn lief comt storen
Of breken hare rust
55[regelnummer]
Sal smaken mijnen toren,
T'en sy t'haer selve lust.Ga naar voetnoot56
8.
Bruyt.
Ick hoor de stercke stemme
Van mijnen trouwen vrient.
Hy ist (in vreuchd' ick swemme)
60[regelnummer]
Dien ick heb lang' gedient.
Als t'vlugge Ree hy springet,
Geen berch hem letten mach.Ga naar voetnoot62
Den muer die ons omringet
Bewaeckt hy nacht en dach.
| |
[pagina 104]
| |
9.
65[regelnummer]
Hy spiet en siet van verren
Door onse vensteren,
Gelijck twee lichte sterren
Sijn ogen glensteren.
Hy roepet met verlangen:
Bruydegom.
70[regelnummer]
Staet op, mijn schone Bruyt,
De winter is vergangen,
De bloemen spruyten wt.
10.
Het nachtegaelken spelet
Der bosschen organist:
75[regelnummer]
Het Tortelduyfken quelet
Dat het zijn gaeyken mist.
Den vijgboom lang' verstorven
Draecht honichsoete vrucht.
Den wijnstock schier verdorven
80[regelnummer]
Geeft aengename lucht.
11.
Staet op, mijn lief, mijn schone,
Mijn duyfken sonder gal,Ga naar voetnoot82
Ghy die neemt uwe wone
Voor storm en waterval
85[regelnummer]
In een Steenrots bedecket,Ga naar voetnoot85
Aen dien verborgen trap
Die vander aerden recketGa naar voetnoot87
Tot aen des hemels cap.Ga naar voetnoot86-88
12.
Staet op en laet my horen
90[regelnummer]
U stemme clinckende.
Toont my, mijn wtvercoren
U aenschijn blinckende.
Want lieflijck is u tale
Te roemen mijnen lof.
95[regelnummer]
U smetten altemale
Heb ick gewasschen of.
| |
[pagina 105]
| |
13.
Grijpt ons die slimme vossen
Met haere wulpen root
Die onse wijngaert-trossen
100[regelnummer]
Van druyfkens maken bloot.Ga naar voetnoot100
Vangt in sijn cromme cuylen
Dat loos verradich dier,
Want waer het eens comt schuylen
Verteertet als een vier.
14.
Bruyt.
105[regelnummer]
Mijn Bruygom is gants mijne,
Ick wil zijn eygen sijn.
Hy voert wt de woestijne
My als sijn lammekijn,
Op een gesonde weyde
110[regelnummer]
Daer lelybloemkens staen,
Al daer ick hem verbeyde
Tot dat den dach comt aen.
15.
Tot dat de schad'wen wijcken
Voor't wesenlijcke goet
115[regelnummer]
Twelck alles sal verrijcken
Met s'levens diepe vloet.
Comt rasch, o mijn beminde,
Keert haestich uwen pat,
Veel sneller dan het Hinde
120[regelnummer]
Int wout van Gilead.
| |
Derde Ghesanck.
| |
[pagina 106]
| |
1.
Bruyt.
Hoe onsalich was de stonde,
Doe de sonde
Hiel mijn siel geboeijet vast:
Als in weeld' ick sliep en sluymde
5[regelnummer]
En versuymde
Mijn bevolen sorg' en last!
2.
Laes! mijn ooch met anxtich beven
Opgeheven
Schielijck inde naare nacht
10[regelnummer]
Socht mijn Heer, mijn wtvercoren;
Maer verloren
Was dien ick t'omhelsen placht.
3.
Ick wil opstaen, gaan en kijcken
Langs de wijcken
15[regelnummer]
Van sijn Coninclijck gebiet,
Of ick ergens mijn beminde
Wedervinde,
Maer eylaes! k'en vind' hem niet.
4.
De schiltwachters ick ontmoete
20[regelnummer]
En begroete:
Wachters van des Heeren stat
Die met sorge doet de ronden,
Heb dy vonden
Yewers mijner sielen schat?Ga naar voetnoot24
5.
25[regelnummer]
Als ick met haer had gesproken
Neer gedoken
Mijnen vrient ontmoete my:
Nu wil ick hem al mijn leven
Niet begeven
30[regelnummer]
Maer hem eeuwich blijven by.
6.
Ick wil hem soo vast omvangen
En aenhangen
| |
[pagina 107]
| |
Hem soo lang', dat hy my leyd'
In die hoochverheven woning'
35[regelnummer]
Daer de croning'
Mijner Moeder wort verbeyt.Ga naar voetnoot34-36
7.
Dochters die u cudden hoedet
Ende voedet
Byden hinden die benout
40[regelnummer]
Hare teere jongskens suyckenGa naar voetnoot40
Inde struycken
Van dit ongebaende wout:
8.
Ick besweer u dat tot eene
Uwer geeneGa naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Met een moeijelijck geschalGa naar voetnoot45
Stoore mynes Liefsten ruste
Eer 't hem luste:
Of u naeckt een ongeval.
9.
De Maegden.
Wie is sy die comt getreden
50[regelnummer]
Frisch van leden
Wt het woeste dorre lant?
Die tot aen des Hemels boge
Rijst om hoge
Als de wieroock wt den brant?
10.
55[regelnummer]
Haer gewaet van myrrhe vlietet,
Ende gietet
Een soo oversoete locht
Als wanneer der cruyden cramenGa naar voetnoot58
Altesamen
60[regelnummer]
Waeren op een hoop gebrocht.
| |
[pagina 108]
| |
11.
Bruyt.
Siet, het bed' dat hy my spreydet
Is bereydet
Als het bed' van Salomon,
Daer der helden tweemael dertich
65[regelnummer]
Dapperhertich
Waken na gedaelde son.
12.
Die met open ogen slapen
Inde wapen,
Dien de oorloch is een spel,
70[regelnummer]
Welcker sweerden wacker snyden
En doen glydenGa naar voetnoot71
Alle vreese van gequel.
13.
Salomon maeckt eenen wagen
Om te dragen
75[regelnummer]
Hem en sijn verloofde Bruyt,
Van welrieckende panneelen
Inde deelen
Libanons gesneden uyt.
14.
De pilaren sijn verheven
80[regelnummer]
En gedreven
Wt een silver gebruyneert,Ga naar voetnoot81
En de vloer wt goude platen
Wtermaten
Costelijk gefatsonneert.
15.
85[regelnummer]
Het gehemelt doet hy maken
Van scharlaken
Dicht besteken, geborduert
Vande Dochters deser stede
Die alrede
90[regelnummer]
Met zijn liefde zijn geruert.
| |
[pagina 109]
| |
16.
Op, ghy Dochters, voor het sluyten
Gaet na buyten,
Siet den Coninck Salomon,
Siet hoe luchtich, siet hoe schoneGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Blinckt zijn crone
Als de glinsterende son.
17.
Siet hoe hem sijn Moeder cierde
Doe hy vierde
Sijn gewenschte bruylofts-dach
100[regelnummer]
Doe zijn hert van soeter weelde
In hem speelde
En sijn oogh zijn lust aensach.
| |
Vierde ghesanck.
| |
[pagina 110]
| |
3.
U tanden die met lust bereyden
Des levens spijse, sijn gelijck
De schapen suyver vanden slijck
Die elckerlijck twee lamkens leydenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Door volle weyden.
4.
Een dobbelt snoer van root schaerlaken
Sijn u twee lippen honich-soet,
Die storten s'wysheyts gulden vloet.
Als twee granaten vierich blaken
20[regelnummer]
Soo staen u caken.
5.
U sterken hals die met verlangen
Haer streckt na s'hemels hogen throonGa naar voetnoot22
Is als den toren Davids schoon
Daer aen der helden sweerden, stangenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
En schilden hangen.
6.
De sprongen van u melck-fonteyneGa naar voetnoot26
Sijn als twee dochters van het ree
Veel witter dan de versche snee,
Die grasen in de lelypleyneGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noch jonck en cleyne.
7.
Ick ga, mijn Lief, ick ga op heden
Na boven, na mijns Vaders huys
Daer ick de myrrhe van mijn cruys
En t'wieroock soet van mijn gebeden
35[regelnummer]
Sal doen verspreden.
8.
Tot dat den dach begint te coelenGa naar voetnoot36
Den dach van onse hoge feest,
Wanneer de schad'wen minst en meest
Vergaen, en sult des werelts woelen
40[regelnummer]
Niet meer gevoelen.Ga naar voetnoot38-40
| |
[pagina 111]
| |
9.
Ghy sijt gans schoon, gans sonder vlecke
Mijn dier gecochte lieve Bruyt:
De tijt sal comen, soete spruyt,
Dat ick in vreuchd' u sal opwecken
45[regelnummer]
En tot my trecken.
10.
Van Hermon sal ick u vergaren,Ga naar voetnoot46
Van Senir en van Libanon,
Van d'op en neder gaende son,
Van daer leeuwin en leeuwen paren
50[regelnummer]
Die u vervaren.
11.
Ghy sult aenschouwen vande toppen
Des berchs daer ick u cieren sal
De straf der boser dieren al
Als ick met grim sal hare coppen
55[regelnummer]
In stucken cloppen.
12.
Ghy hebt, ghy hebt my t'hert ontvoeret
Mijn Suster soet, mijn lieve Bruyt;
Een van u ogen heeft de buyt,Ga naar voetnoot58
En door u deuchden t'saem ghesnoeret
60[regelnummer]
Werd' ick geroeret.
13.
Hoe schone syt ghy, o mijn schone!
Hoe lieflijck sijt ghy Liefste mijn!
Veel soeter dan den soetsten wijn.
U salve rieckt tot inden throneGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Van mijner wone.
14.
U lippen frisch van honich vlieten,
U tong' in melck en suycker leyt.
U cleet soo soeten lucht verspreyt
Als Liban, daer de smalle rietenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Den balsem gieten.
| |
[pagina 112]
| |
15.
Ghy sijt een boomgaert fraey omsloten,
Een bornenspronck versegelt vastGa naar voetnoot72
Voor wilder dieren overlast
Die u gewas en teere loten
75[regelnummer]
Om willen stoten.
16.
Ghy sijt een wijngaert dicht van bladen,
Een hooch verheven ruijm prieelGa naar voetnoot77
Van nardus, cyprus, en canneel,Ga naar voetnoot78
Van safferaen en van granaden
80[regelnummer]
Gants vol geladen.
17.
Bruyt.
Maer ghy, mijn Bruygom weert om loven
Ghy sijt alleen de bronne claer
Waer wt het water hier en daer
Wt Libanon ruyscht af van boven
85[regelnummer]
Door al mijn hoven.
18.
Comt wint vant noorden scherp en droge,
Comt wint vant suyden luw en sacht,
Geeft t'samen mijne cruyden macht
Dat mijn gewas mijns Bruygoms oge
90[regelnummer]
Bevallen moge.
19.
Bruydegom.
Ick heb, o Bruyt, voor veele dagen
De vrucht van mijnen hof gesmaeckt,
Den wijn die t'herte vrolijck maeckt,
Den honich, die can met behagen
95[regelnummer]
Den honger jagen.
20.
Ick heb geproeft mijn specerijen,
Den myrrhe groen van soeten roock.Ga naar voetnoot97
Mijn vrienden, eet en drincket oock,
Dit hemels nat laet in u glijen.
100[regelnummer]
Stelt druck besijen.
| |
[pagina 113]
| |
Vijfde ghesanck.
| |
[pagina 114]
| |
6.
Laes! ick deed' op mijn deur en oock mijn herte;Ga naar voetnoot21
Maer hy was wech: mijn siel besweeck van smerte.
K'dacht aen sijn stem, ick riep, ick socht met vliet,Ga naar voetnoot23
Maer t'was om niet.
7.
25[regelnummer]
De wachters die de stadt omgaen int ronde
In plaets van troost my sloegen wond' op wonde.
Mijns hoofts cieraet en dexsel namen syGa naar voetnoot27
Met cracht van my.
8.
Ghy dochters van Jerusalem hier binnen
30[regelnummer]
Vint ghy mijn Lief, segt dat ic cranc van minnen
Soo hy my niet in liefde weer aensiet
Can leven niet.
9.
Maegden.
Wat is u Lief (o Joncvrou de ondiefste)Ga naar voetnoot33
Wat is u Lief meer dan een ander liefste,
35[regelnummer]
Dien ghy alsoo met viericheyt nae-paedtGa naar voetnoot35
En soecken gaet?
10.
Bruyt.
Mijn Lief is wit, gants reyn en onbesmettet.
Mijn Lief is root int minnen bloet ghenettet.
Hy draecht de vaen daer menich dapper helt
40[regelnummer]
Hem onder stelt.
11.
Sijn Godlijck hooft, als gout fijn wtgegraven,
Sijn manlijck haar is pickswart als een raven.
Sijn ogen vast staen als een diamant
Int gout geplant.
12.
45[regelnummer]
Sijn scherp gesicht gevaecht met melck en waterGa naar voetnoot45
Beminnend' t'recht, van dobbelheyt een hater
Voorsichtich (doch als duyve sonder gal)Ga naar voetnoot47
Doorstraeltet al.
| |
[pagina 115]
| |
13.
Sijn wanghen als een beddeken vol bloemen,
50[regelnummer]
Sijn lippen als het lelyblat te roemen
T'welck met de myrrh' tesaem by een ghebrocht
Maeckt soete locht.
14.
Turcoysen sijn goutrijcke handen cieren.
Sijn blancke borst als luchtige saphierenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Int elpenbeen, is spiegel van sijn goet
En vroom ghemoet.
15.
Sijn beenen sterck als gepolijste palen
Van marmer glat op goude pedestalen,
Sijn aenschijn staet als eenen ceder hoochGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
In yeders ooch.
16.
Sijn mont is vol van liefelijcke reden,
Ja hy is vol van boven tot beneden
Van huld' en heyl. siet sulck een is mijn HeerGa naar voetnoot63
En noch veel meer.
17.
Maegden.
65[regelnummer]
Waer is u Lief, ô reyne Bruyt, gegangen?
Nae hem staet u, nae hem staet ons verlanghen.
Wy willen hem met u, o Bruyt, naepaen
En soecken gaen.
18.
Bruyt.
Mijn Liefsten is in sijnen hof gaen weijenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
In lovers dicht en witte-groene meijen,Ga naar voetnoot70
Daer sijn ghesaey veel rijpe vruchten draecht
Twelck hem behaecht.
19.
Mijn Lief is mijn, hy sal het oock wel blijven:
Hem coom' ick toe, en sal aen hem beclijven.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Int paradijs daer hy my leyden sal
Ick weyden sal.
| |
[pagina 116]
| |
Seste Ghesanck.
| |
[pagina 117]
| |
6.
Die elckerlijck twee lammers dragenGa naar voetnoot21
En gaen geordent op de ry,
En niemant can met reden clagen
Dat een van al onvruchtbaer zy.
7.
25[regelnummer]
U wangen root als twee granaten
U vlechten als gevlochten gout
Doen blincken t'schoonste der cieraten
De schaemte die de eer behout.Ga naar voetnoot28
8.
Al sie ick voor mijn oghen swieren
30[regelnummer]
Der Coninginnen sesmael tien,
En daer toe tachtich camenieren,
Met maeghden sonder tal versien
9.
Een is nochtans mijn onbesmette,
Een is mijn duyfken sonder gal,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Daer ick mijn hert, mijn sin op sette,
Die ick verheffe boven-al.
10.
Sy is mijn schat, mijn wtvercoren
Die my bemint, en my behaecht.
Haers Moeders kint de eengeboren,
40[regelnummer]
Mijn siele nae geen ander vraecht.
11.
De tijt comt dat Vorstinnen t'samen
Haer sullen prijsen hemel-hooch.
De dochters haer noch sullen namen
De salichst' onder d'hemel-booch.
12.
Maegden.
45[regelnummer]
Wie is zy die daer rijst in claerheyt
Gelijck den purp'ren dageraet?
Wie is zy die met t'licht der waerheyt
Soo schoon als sonn' of mane gaet?
| |
[pagina 118]
| |
13.
Oock schrickelijck voor haer vyanden
50[regelnummer]
Als een slach-orden wel gerust
Met vanen vliegend' om t'aenranden
En te besoecken wie het lust?
14.
Bruydegom.
Ick heb' u, Lief, niet gants verlaten.
Ick ginck na mijnen notenhof;
55[regelnummer]
Ick socht de vrucht van mijn granaten,
Ick socht den wijndruyf onder t' lof.
15.
Maer, och! daer was geen vrucht gedragen.
Dies ick van sinnen heel ontroert
My heb geset op mijnen wagen
60[regelnummer]
Van mijn vrywillich volck gevoert.
16.
Keert weder, ô Sulamitinne,
Ghy die daer draecht den name mijn.
Keert weder, o mijn Coninginne,
Dat wy u sien en vrolijck zijn.
17.
Maegden.
65[regelnummer]
Wat siet u oog' o Coninck goedich
Int wederkeeren van u Bruyt?
Bruydegom.
My dunckt ick sie twee heyren moedich
Die wederkeren vande buyt.
18.
Hoe schoon sijn uwe vaste voeten
70[regelnummer]
Ghy Vorsten dochter suyverlijck,
Geschoeyt en veerdich om te groetenGa naar voetnoot71
De erven van mijn Coninckrijck!
19.
Den gordel der oprechter waerheyt
Bint uwe wack're lenden vast.
75[regelnummer]
Den wercker der onwanckelbaerheytGa naar voetnoot75
U dit juweel heeft aengepast.
| |
[pagina 119]
| |
20.
U navel als een ronden beker
Die noyt geen dranck ontberen sal
Leert dat u vreucht blijft eeuwich seker
80[regelnummer]
Die niemand van u weren sal.
21.
De vrucht ws lijfs sal fraey ontluycken
Gelijck een schoof die cloecke mans
Om schoon te staen en wel te ruycken
Omvangen met een lely-crans.Ga naar voetnoot82-84
22.
85[regelnummer]
U ongevalschte melck fonteynen
Sijn als twee dochters van het ree
Die grasen inde groene pleynenGa naar voetnoot87
Die schoonste vant wellustich vee.
23.
U hals als een yvoiren toren,
90[regelnummer]
U ogen als twee bornen claer,Ga naar voetnoot90
U neus' (Heldin) rieckt wel te voren
De lose list en t'snel gevaer.
24.
Gelijck de wacht op s'Coninx tinne
Loert na Damasco s'vyants nest,
95[regelnummer]
Soo loerdy oock met cloecken sinne
Op al u haters oost en west.
25.
U hooft-tuych is in schone vouwen
Scharlaken-rood' en purp're sy,
De Coninck leyt om u t'aenschouwen
100[regelnummer]
Gebonden op sijn galery.Ga naar voetnoot99-100
26.
Hoe schone sijt ghy, o mijn schone!
Hoe lieflijck sijt ghy, Liefste mijn!
Ghy sijt mijn eer, ick ben u crone,
Dit doet ons bey t'saem blijde zijn.
| |
[pagina 120]
| |
27.
105[regelnummer]
Gelijck een palmboom hooch-geresen
Soo is u lichaem ranck en lanck.
Ghelijck een tros vol wijngaert besenGa naar voetnoot107
Soo is u borst vol hemels-dranck.
28.
Ick wil my tot den palmboom naken,
110[regelnummer]
Sijn jonge telgen grijpen aen.
Ick wil hem claer en suyver maken
Dat hem de vrucht sal overlaen.
29.
Dan sullen sijn u melck-fonteynen
Als druyven aen het wijngaert rijs,
115[regelnummer]
U reuck in dees gecruydde pleynenGa naar voetnoot115
Als app'len wt het Paradijs.
30.
En uwes monts gesonde reden
Als soeten wijn die glat gaet in,
En maeckt den slapers gauwe leden,
120[regelnummer]
Een vrye tong' en blyen sin.Ga naar voetnoot119-120
| |
Sevende Gesanck.
| |
[pagina 121]
| |
1.
Bruyt.
Mijn Liefsten is gants mijn,
Ick wil sijn eygen sijn:Ga naar voetnoot2
Want hy my heeft vercoren
En hartelijck besintGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eer ick hem heb bemint
Ja eer ick was geboren.
2.
Wel op, mijn Bruydegom,
Laet ons gaen om end' om
De cooijen onser schapen,
10[regelnummer]
En houden daer de wacht
Oock inde middernacht
Wanneer de cudden slapen.
3.
Voort schemerend' gesicht
Vant roode morgenlicht
15[regelnummer]
Laet ons gaen langs de wegen
En sien of t'wijngewas
Gesneden op sijn pasGa naar voetnoot17
Al ogen heeft gecregen.
4.
Of daer oock druyfkens sijn
20[regelnummer]
De voetsters vande wijn
Aen levendige rancken,
Of de granaten ros
Met nieugeperste mosGa naar voetnoot23
Den plantman oock bedancken.
5.
25[regelnummer]
Daer wil ick u mijn sin
In ongeveijnsde min
Ten vollen overgeven,
En al mijn leven lanck
Wt liefde sonder dwanck
30[regelnummer]
In uwer vrese leven.
| |
[pagina 122]
| |
6.
De bloemkens geven lucht,
De rype geele vrucht
De toppen groen beswaret,
Ghy hebtet self gebout
35[regelnummer]
Het nieuwe met het out,
Twert oock voor u bewaret.
7.
Och wanneer comt dien dach
Dat ick u aensien mach
Mijn vleyschelijcke broederGa naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
U halsken buygende
De borsten suygende
Van mijn end' uwe Moeder!Ga naar voetnoot37-42
8.
Ick soud' o Bruydegom
U heeten wellecom
45[regelnummer]
End' in mijn ermkens luycken,Ga naar voetnoot45
Ick soude voor den smaet
Des werelts die my haet
Niet langer onderduycken.
9.
Ick soud' u leyden in
50[regelnummer]
Mijns Moeders huysgesin,
Aldaer sout ghy my leeren.
Ick soud' u mijn gewas
En soeten hypocrasGa naar voetnoot53
Tot danckbaerheyt vereeren.
10.
55[regelnummer]
Terwijl ick sulx verwacht
Soo neemt hy mijner acht,
Sijn slinckerhant my steunet,
Sijn rechter my omvangt,
En in sijn ermen hangt
60[regelnummer]
Mijn hert dat op hem leunet.
| |
[pagina 123]
| |
11.
Bruydegom.
Ghy dochters van dit Rijck
K'besweer u heftichlijck
Dat ghy haer niet comt storen
Noch breken hare rust
65[regelnummer]
Tot dat t'haer selve lust,
Diet doet die gaet verloren.
12.
Maegden.
Wie is die schoone Bruyt
Die daer comt treden uyt
De sandige woestijne,
70[regelnummer]
En leunet aen de borst
Van haren Vredevorst
In Conincklijcken schijne?Ga naar voetnoot72
13.
Bruyt.
Ghy waert mijns herten wensch
Van doe den eersten mensch
75[regelnummer]
Den appelboom beroofde,
Doe my ws Vaders woort
Den dach van u gehoort
Soo vriendelijck beloofde.Ga naar voetnoot76-78
14.
Daer docht my dat ick sach
80[regelnummer]
Dat uwe Moeder lach
Die u droech onder t'herte,
En die u heeft geteelt
Des Vaders evenbeelt
In maegdelijcke smerte.
15.
85[regelnummer]
Druckt my int herte vast,
En op u arm my past
Als enes Princen segel.Ga naar voetnoot85-87
Want dese liefd' is groot,
Veel sterker als de doot
90[regelnummer]
Al bruycktse maet noch regel.
| |
[pagina 124]
| |
16.
Den yver laet niet af,
S'is harder als het graf,Ga naar voetnoot92
S'is heeter int verteren
Als aller colen gloet,
95[regelnummer]
Haer vlamme comen moet
Hooch vanden Heer der Heeren.
17.
Noch stormen over hoopGa naar voetnoot97
Noch stromen sterck van loop
Noch aller golven bruysen
100[regelnummer]
En blusschen die niet uyt,
Noch Oceans geluyt
Al braeck hy al sijn sluysen.
18.
Noch al des werelts goet
Noch aller Vorsten moet
105[regelnummer]
En zijn daer by te loven.
U liefde, o mijn Heer
Verlaet ick nimmermeer,
Die gatet al te boven.
| |
Achtste Ghesanck.
| |
[pagina 125]
| |
Wiens dorre borst nu vele jaren lanck
Blijft onbedout van s'hemels soete dranc.
5[regelnummer]
Ick tel de tijt, de uyren ick bereken
Datmen in ernst vant houwelijck sal spreken
Twelck Godes Soon met haer wil vangen aen.
Ick sucht, en ducht hoe dattet noch wil gaen.
2.
Bruydegom.
Mijn weerde Bruyt, en laet u niet verlanghen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De tijt is cort en nu byna vergangen
Dat ickse maeck tot eene vaste Stat
Met u, o Bruyt, in eene muyr gevat.
Een schoon Casteel van silver reyn gedreven
Sal binnen haer int midden zijn verheven.
15[regelnummer]
Haer poorten sterck van ceders dicht gewrachtGa naar voetnoot15
En vresen niet self voor der hellen macht.
3.
Bruyt.
Ick danck u Heer, dat ghy my hebt vercoren
Tot u palleys, en een verheven toren
Aan elcke sy' van mijnen boesem staet,
20[regelnummer]
Der bosen schrick, der vromen toeverlaet.
Ick weet dat ghy noch brengen sult te gader
In vrede my, mijn Suster, en u Vader.
Dan sal mijn hert sijn blydelijck gesint
Als een die vree voor haren Coninck vint.
4.
Bruydegom.
25[regelnummer]
Wat Coninck soud' als ick, voort sijne sorgen?
Siet Salomon, hoe dat hy wt gaet borghenGa naar voetnoot26
De vruchten van sijn wijnberch breet en schoon
Aen meyers die hem geven groten loon,Ga naar voetnoot28
Maer ic beschouw en bouw mijn wijngaert selven,
30[regelnummer]
Mijn eyghen handt hem snoeijen wil en delven.
Mijn aenschijn hem bewaket nacht en dach
Dat hem gheen dier noch vyant crencken mach.
| |
[pagina 126]
| |
5.
Hoe soud' ick dan geen vrucht daer van verwachten?
Siet, die t'ghewas van Salomon gaen pachten
35[regelnummer]
Die brenghen elck (en niet een penninck min)
Van silver swaer tot duysent sikels in.Ga naar voetnoot36
Twee hondert zy voor haeren loon behouden
Om dat sy hem besneden en ombouden.
Aen mijn ghewas ick self de moeyte doe,
40[regelnummer]
Soo comen my oock al de vruchten toe.
6.
O ghy die woont in mijn verheven hoven
Wilt mijnen naem by uwe vrienden loven.
Vercondicht vry mijn suyver hemelsch woort
T'vercreghen volck dat nae u stemme hoort.Ga naar voetnoot44
Bruyt.
45[regelnummer]
En ghy, mijn Heer, mijn Bruygom hooch gheseten
Comt haestelijck, en wilt my niet vergeten,
Als t'vlugghe hert comt rennen door het cruyt.
Comt haest, en haelt u wtvercoren Bruyt.
Apoc. 22. 20.
Hy seit die dit betuycht: Iae, ic come haestelijc:
Amen: Ia comt Heere Jesu.
Finis.
|
|