Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendDen Lof-sanck Mosis.Deuteron. XXXII.
| |
[pagina 78]
| |
2.
Ick wil den Heer met voller keelen prijsen:
Laet sijnen roem uyt uwen mont oock rijsen.
Hy is alleen een steenrots en een baken.
10[regelnummer]
Al wat hy maect can niemant beter maken.
Sijn weghen sijn onstraffelijck en goet.
Daer is gheen feyl in alles wat hy doet.
3.
Maer 'tbose saet is wtter aert gheslaghenGa naar voetnoot13
Van die haer heeft soo minnelijck ghedragen.
15[regelnummer]
'Tis een verdraeyt onhebbelijck gebroetsel,
Gheen kinders sijnt (al gheeft hy haer het voetsel)
Die 'tslimme pat ghestadich draven in;
Schant-vlecken van sijn edel huisghesin.
4.
Is dit den danck, o sotten overgeven,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Die ghy den Heer gesinnet zijt te gheven?
En is hy niet u heerschap en u Vader?
En is hy niet dien gunstigen weldader
Die wat ghy sijt gemaeckt heeft om end'om,
Ja u bereyt heeft tot sijn eygendom?
5.
25[regelnummer]
Denckt eens te rugg' aen de voorleden dagen
Hoe God hem met u vaders heeft gedragen.
Of, sijt ghy noch te jonck en onbevondenGa naar voetnoot27
Om met verstant sijn daden te doorgronden,
Soo vraechtet die die cloeck sijn en bejaert,
30[regelnummer]
En geeft gehoor den wijsen grijsen baert.
6.
Doe 'sHemels Heer de volkeren verstroyde
En elck sijn plaets ordentelijck beschoyde,Ga naar voetnoot32
Doe raemde hy en heynde soo haer palen
Dat Israel sijn woonstee niet mocht falen.
35[regelnummer]
Dit is sijn deel uyt al des werelts rond'Ga naar voetnoot35
En Jacob is sijn aen-geerfde gront.
| |
[pagina 79]
| |
7.
Hy vant hem in de cluften daer hy schuylde,Ga naar voetnoot37
Int dorre wout daert heel vervaerlijck huylde.
Hy voerde hem opt ruym, en gaf hem wetten,
40[regelnummer]
Hy dacht op hem in rechten ernst te letten,
Jae, als een man den appel van sijn ooch,
Hem sijne wacht hy nimmermeer onttooch.
8.
Ghelijckerwijs den Arent, die sijn kiecken
Hooch uyttet nest draecht op sijn snelle wiecken,
45[regelnummer]
Oock die bedeckt dat haer geen hitt' en schadet
Wanneer de Son opt pijnelijckste bradet,
Soo halp hy hem alleen tot in sijn lot,Ga naar voetnoot47
En met den Heer en was geen ander God.
9.
Daer schonck hy hem den oly vande tippen
50[regelnummer]
Der rotsen steyl, en uyt de harde clippen
Hy spruyten dee den honich goet van smake.Ga naar voetnoot49-51
Sy raepten daer met driftigen vermake
Het lecker ooft van menich vruchtbaer tack,
Vergetend' al haer voorich ongemack.
10.
55[regelnummer]
Hy gaf haer melck van schapen wel geweydet,
Van coeyen glat de boter claer bereydet,
Het tanger vleesch van nieu-gespeende lammen,Ga naar voetnoot57
Die nieren geyl van weelderige rammen,Ga naar voetnoot58
De fijnste bloem van tarwe wit en soet,
60[regelnummer]
En wt de pers het crachtich druyven-bloet.
11.
Maer als dit volck met vet was over-dropen
Begaf het hem heel wtet spoor te lopen:Ga naar voetnoot62
Verliet zijn Godt in dwase rasernije,
Verweckte hem tot spijt en jalousije
65[regelnummer]
Door Goden vremt, en menich snoo geveertGa naar voetnoot65
Dat niemant van haer Vaders had ge-eert.
| |
[pagina 80]
| |
12.
De Goden nieu die noyt te voor en waren,
Daer van wel-eer men hoorde geene maren,
Den Duyvelen haers Heeren erf-vyanden
70[regelnummer]
Die deden sy (o grouwel!) offeranden.
De rotse sterck die haer heeft voort-gebracht
Die sloegen zy moetwillich wter acht.
13.
Als Godt dit sach bestont hy's hem te belgenGa naar voetnoot73
En cost dien smaet int goede niet verswelgen.
75[regelnummer]
Hy seyd' ick wil wat stellen wt mijn ogen
Dit snode saet vol lasters ende logen,
Tot dat ick eens mach claerlijck schouwen aen
Hoe dattet haer ten laetsten sal vergaen.
14.
Sy derren my tot jalousije roerenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Door Goden die alleen den name voeren;
Ick salse weer tot jalousy verwecken
Door sulcken volck dat voor geen volck mach strecken.Ga naar voetnoot82
Want 'tvier is aen, het vier is aen-gegaen
In mijnen grim, wie cander tegen staen?
15.
85[regelnummer]
'Tsal branden tot int diepste vander hellen,
'Tsal al 'tgewas des aertrijcx neder-vellen,
'Tsal het gebercht tot inden gront af-teeren,Ga naar voetnoot87
All' ongeluck ick haer noch toe sal keeren,
Mijn pijlen t'saem ick op haer wetten sal,
90[regelnummer]
Op hare borst mijn boog' ick setten sal.
16.
Van honger swart sal haer 'tgebeente smachten,
De heete pest haer t'herte sal vercrachten,
De bleecke coorts en brantsucht salse quellen,Ga naar voetnoot93
Der slangen gift sal haer den buyck doen swellen,
95[regelnummer]
Het felle wilt afschouwelijck verwoet
Sijn wreden muyl sal verwen in haer bloet.
| |
[pagina 81]
| |
17.
Het blote sweert van buyten salse plagen,
De vrese strang van binnen salse knagen.
De deernen stout in haer geboordde rocken,
100[regelnummer]
De knapen jonck, de over-oude stockenGa naar voetnoot100
Ja 'tvoester-kint ick gants wt-delgen wou
Dat haren naem men niet meer noemen sou;
18.
Indien ick niet en saeg' dat alte-seker
Den vyant bout en menich spijtich-sprekerGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Hem-selven mocht aenmatigen de eere,
Dat zijne hant en niet des hemels Heere
So groten volck ten bodem had geleyt,
Tot schande van mijn hoge mogentheyt.
19.
Want 'tsijn voorwaer gants radelose luydenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die wat hen dient men niet en can beduyden.
Och waren sy verstandich, datse sagen
Hoe 'teynde noch by haer den last wil dragen!
Een van haer sou op duysent hebben cans,
Ja twee van haer op tien-mael duysent mans.Ga naar voetnoot113-114
20.
115[regelnummer]
Maer neen, de Heer haer handen heeft geknopet
En geeftse wech den eersten diese copet.
Want andersins, ons steen-rots is in crachtenGa naar voetnoot117
Veel vaster en ontsienlijcker te achtenGa naar voetnoot118
Als 'twanckel riet waer op den vyant pocht.
120[regelnummer]
Sy tuygent, want sy hebbent self versocht.Ga naar voetnoot120
21.
Haer wijnstock van Gomorrha is gesproten,Ga naar voetnoot121
Wt Sodom vuyl sijn hare wijngaert-loten,
Van bitter roet zijn swanger hare druyven,
Haer wijn is gift gelijck de draken snuyven,
| |
[pagina 82]
| |
125[regelnummer]
De stralen die den basiliscus schietGa naar voetnoot125
En sijn soo boos als hare boosheit niet.
22.
En is dit niet versegelt, en ter degen
In mijnen schat sorchvuldich opgevlegen?Ga naar voetnoot128
Al slaeptet wat, mijn is nochtans de wrake.
130[regelnummer]
Dat slechs den tijt tot sijner tijt hem nake,Ga naar voetnoot130
Soo sal ick haer doen slibberen den voet
En haren druck sal comen onvoorhoet.
23.
Maer als de Heer sijn volck dus heeft gerichtet
En hare cracht nu gantschelijcken swichtet,
135[regelnummer]
Soo sal hem noch berouwen sijnen toren
Om harent-wil die hy heeft wtvercoren.
Wanneer hy siet dat sonder hulpe schreyt
Bey die daer vlucht en die in banden leyt.
24.
Dan sal de Heer sijn stemme laten dreunen:
140[regelnummer]
Waer zijn haer goo'n? wie wilder meer op steunen?
Die sy den wijn van haren offer schoncken,
En die den smoock van haer altaren droncken?
Soo't goden zijn soo comens' op de beenGa naar voetnoot143
En helpen die haer dienden wt geween.
25.
145[regelnummer]
Nu mercket op en schouwet met malcander
Dat ick et ben en daer en is geen ander.
Ick schick de doot, het leven ick verlenge,Ga naar voetnoot147
Ick make cranck, gesontheyt ick toebrenge.
Ick doet alleen, en daer is niet een man
150[regelnummer]
Die wt mijn hant sijn vrient verlossen can.
26.
Mijn vingeren ten hemel ick op-heve
En sweere, soo waerachtich als ick leve
In eeuwicheyt, ick sal mijn sweert wtvagenGa naar voetnoot153
En eens voor al mijn vyanden doen dagen.
155[regelnummer]
Sy sullen staen voor mijn gespannen banck,Ga naar voetnoot155
En sullen gaen een doodelijcken ganck.
| |
[pagina 83]
| |
27.
Mijn sweert sal haer het rode bloet af-tappen
En na haer vlees mijn pijlen sullen snappen.
Soo die daer is door wonden nu onsterker,
160[regelnummer]
Als die daer leyt gesloten inden kerker:
In yver ickse t'saem voorthalen sal.
Bey ‘toud’ en 'tnieu ick haer betalen sal.
28.
Ghy Heydenen tot zijnen dienst gecoren,
Ghy Israel in zijnen dienst geboren,
165[regelnummer]
Roemt Godes naem, die sijne bont-genoten
Gewroken heeft van die haer bloet vergoten.
Die 'tlant en volck tot sijnen lof bereyt
Versoenet heeft met hem in eeuwicheyt.
|
|