Over-Ysselsche sangen en dichten

Nijt.

Een beelt van wasch gemaeckt en qualijck noch bestorven
Blijft inde coele nacht wel heel en onbedorven,

Maer als de sonne rijst en steectet op den cop

Soo valtet van malcaer en smelt van drop tot drop:

[p. 53]

5

Den nijder groeyt en bloeyt soo lang' hy in het duyster

 

Mach sitten, end' en siet noch heerlijckheyt noch luyster,

 

Maer als eens anders luck hem inde oogen schijnt

 

Soo ist dat hy van druck wt-terende verdwijnt.