Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendWijsheyt ende dwaesheyt.Als ick de mannen sie die met een deftich wesenGa naar voetnoot1
Van lant en luyden haer doen lieven ende vresen,
Als ickse overmerck die met een goeden raet
Aan onse broosche lijf doen wonderlijcke baet,
5[regelnummer]
En dan mijn oogen slae op die als helle lichten
Met leere en met daet des Heeren kercke stichten,
Soo segg' ick in my self: wt dese dingen blijckt
Dat geenich dier den mensch in wijsheyt en gelijckt.
Maar sie ick wederom die alles willen weten
10[regelnummer]
Wt teyckens in de hant of t'dwalen der planeten,
En menich gokelaer, en menich alchymist
Die nimmer wijs en wort eert alles is gemist,Ga naar voetnoot12
En die rontom het lant met eyer-brieven lopen,Ga naar voetnoot13
En die den hemel self verpachten en vercopen
15[regelnummer]
Soo segg' ick in my self: wt dese dingen blijckt
Dat geenich dier den mensch in sotheyt en gelijckt.
|
|