Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
T'selve.Gelijck de bergen haer verheffen wt de dalen,
So rijset wt het volck den coninclijcken stant:
De bergen zijn vervult met gout en silver-sant,
De coningen in glants en rijckdom weelich pralen.
5[regelnummer]
De bergen laten af van hare toppen stralenGa naar voetnoot5
Veel beecken vlietende doort nederige lant,
Soo comt den onderdaen van s'conincx milde hant
Veel segen ende gonst begerichlijcken halen.
De bergen sietmen veer tot aende wolken hooch,
10[regelnummer]
De coningen ge-eert sijn in eens yders ooch.
De bergen stane vast, de coningen noch vaster.
Maer, als den blixem slaet het hoochste vant gebercht
Alsoo slaet haer de Heer, wanneer hy wort getercht
Met hoochmoet, tyranny, en ongebonden laster.Ga naar voetnoot14
|
|