Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn
(ca. 1950)–Oom Remus– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Daar hoorde hij voetstappen en, jawel hoor, daar kwam Broer Wolf aanzetten en Broer Vos riep: ‘Hé, Broer Wolf, ben jij daar?’, en Broer Wolf zei: ‘Ja, ik ben het en wat wil je van me?’ | |
[pagina 4]
| |
Broer Wolf ging toen naast Broer Vos op de steen zitten en Broer Vos klaagde over Broer Konijn en Broer Wolf schudde het hoofd. want hij voelde mee met Broer Vos. | |
[pagina 5]
| |
En daar hoorden ze een getrip op het pad. trip-trap-trap-trip en jawel hoor. niemand minder dan Broer Konijn kwam daar aanzetten. en hij zag er zo vergenoegd uit of hij jarig was. | |
[pagina 6]
| |
En hij zag Broer Vos en Broer Wolf daar zitten op de steen en hij vloog in het struikgewas langs de weg en begon daar een liedje te zingen en Broer Vos en Broer Wolf zieden niets. | |
[pagina 7]
| |
En Broer Konijn huppelde vergenoegd weer naar zijn hol terug, want hij wist dat Broer Vos hem toch niet pakken kon en hij zwaaide met zijn wandelstok en hij vond het leven wel de moeite waard. | |
[pagina 8]
| |
Broer Vos en Broer Wolf wandelden langzaam naar huis terug en Broer Vos liet de kop hangen en zijn mooie staart sleepte achter hem aan van droefheid, omdat hij Broer Konijn niet te pakken had kunnen krijgen. | |
[pagina 9]
| |
En toen ze thuis waren gekomen, gingen ze aan de tafel zitten en dronken een kop koffie en toen zei Broer Wolf plotseling, dat hij een prachtig plannetje had om Broer Konijn er in te laten vliegen. | |
[pagina 10]
| |
Broer Vos was natuurlijk heel nieuwsgierig en ze staken een pijp op en gingen zitten i een luie stoel en toen stak Broer Wolf van wal en Broer Vos luisterde met gespitste oren. | |
[pagina 11]
| |
‘Jij gaat op bed liggen,’ zei Broer Wolf, ‘en je doet of je dood bent en dan wacht je maar totdat Broer Konijn komt en dan pak je hem en je doet met hem wat je wilt.’ | |
[pagina 12]
| |
Broer Vos vond het een prachtig plan. Hij ging maar alvast op bed liggen en sloot zijn ogen en Broer Wolf vond, dat hij het goed deed en dat het hem zeker lukken zou. | |
[pagina 13]
| |
Broer Wolf ging nu op pad om Broer Konijn te waarschuwen en hij huppelde onder het lopen, omdat hij zo tevreden was over zijn plannetje en zijn staart krulde van tevredenheid. | |
[pagina 14]
| |
Broer Konijn zag hem aankomen over het veld en hij dacht wel, dat er iets niet pluis zou zijn. Daarom deed hij zijn deur op slot en wachtte af wat er gebeuren zou. | |
[pagina 15]
| |
Daar klopte Broer Wolf al aan de deur van het hol. ‘Bim-bam-bom-bim’, klopte hij en Broer Konijn stak zijn kop uit het raam en vroeg wat er was, maar hij zorgde er wel voor, dat Broer Wolf niet pakken kon. | |
[pagina 16]
| |
‘Broer Vos is dood,’ zei Broer Wolf, ‘en hij ligt helemaal alleen, zou je niet eens naar hem komen kijken?’ En toen huppelde hij weer weg, terwijl Broer Konijn zich nadenkend op zijn kop krabde. | |
[pagina 17]
| |
‘Ik zal maar eens even naar Broer Vos toegaan,’ mompelde hij, ‘en kijken hoe de zaak in elkaar zit.’ En hij vlocht een mooie krans van takken en bloemen en ging op weg. | |
[pagina 18]
| |
Toen Broer Konijn bij het huis van Broer Vos was gekomen keek hij voorzichtig om zich heen, want hij vertrouwde het zaakje niet. Maar alles zag er verlaten uit. | |
[pagina 19]
| |
‘Ik zal maar even door het raampje kijken,’ dacht Broer Konijn. En hij sloop dichterbij en keek naar binnen en ja hoor, alles was in order, Broer Wolf had ditmaal de waarheid verteld. | |
[pagina 20]
| |
Daar lag Broer Vos op bed, helemaal stil en stijf, het was een akelig gezicht en Broer Konijn begon meelij met hem te krijgen. ‘Wat treurig,’ zuchtte hij, ‘arme Broer Vos.’ | |
[pagina 21]
| |
Broer Konijn raapte zijn krans op, die hij in het gras had laten liggen en ging naar binnen. De deur was niet gesloten. Hij keek voorzichtig eerst om de hoek maar alles bleef stil. | |
[pagina 22]
| |
Hij ging nu op een stoel voor het bed zitten en begon Broer Vos aandachtig te bekijken. ‘Arme vriend,’ mompelde hij droevig. ‘Het ziet er werkelijk naar uit of hij dood is.’ | |
[pagina 23]
| |
Broer Vos lag daar maar stil en Broer Konijn wipte van zijn stoel en liep langs het bed. ‘Niemand om naar Broer Vos te kijken,’ zei hij. ‘Wat vreemd is dat. Zelfs Broer Wolf is er niet.’ | |
[pagina 24]
| |
Hij keek onder het bed, maar ook daar was niemand verborgen en Broer Konijn mompelde bij zichzelf: ‘Het is allemaal maar vreemd en ik weet niet wat ik er van denken moet. Dat is het.’ | |
[pagina 25]
| |
Hij ging toen maar weer bij het bed zitten om op Broer Vos te passen. maar hij schoof de stoel nu toch een eindje achteruit, want veiligheid gaat bovenal, dacht Broer Konijn. | |
[pagina 26]
| |
En hij nam de mooie krans, die hij gevlochten had en legde die aan het voeteneinde van het bed en hij vond dat alles er machtig plechtig uitzag, dat vond Broer Konijn. | |
[pagina 27]
| |
En toen ging hij nadenkend weer bij het bed zitten en hij zei hardop: ‘Vreemd is dat, het lijkt wel of Broer Vos dood is, maar dat kan niet, want dode vossen steken altijd hun achterpoten omhoog en roepen: hallo!’ | |
[pagina 28]
| |
En ja hoor, nauwelijks had hij dat gezegd of Broer Vos stak zijn achterpoot omhoog en hij riep: ‘hallo’, net zoals Broer Konijn gezegd had, want hij wou laten zien, dat hij werkelijk dood was. | |
[pagina 29]
| |
En daar vloog Broer Konijn van zijn stoel af en hij holde de deur uit, voordat Broer Vos hem te pakken had gekregen en hij rustte niet voordat hij veilig en wel een flink eind uit de buurt was. | |
[pagina 30]
| |
Daar ging hij op zijn achterpoten zitten en hij keek naar het huis waar Broer Vos nu woedend rondliep, omdat hij hem weer te slim af was geweest. En Broer Konijn streek zijn snorharen op van plezier. | |
[pagina 31]
| |
En toen ging hij naar zijn hol terug en ging in een makkelijke stoel zitten en stak een pijp op en hij vond het leven heel de moeite waard en hij neuriede een liedje dat hij zelf gemaakt had en dat steeds eindigde met de woorden: ‘Steek je rechterpoot op en roep: hallo!’ |
|