‘Help me,’ smeekte Tjander, ‘ik kan niet weg.’
‘Ik weet het. Je bent gevangen door Takroe-mai, dat is een boze bosgeest. Ze houdt van kleine kinderen; die stopt ze in een kooi en die kooi hangt ze in een hoge boom. En kleine dieren, zoals Fido, eet ze op.’
Fido jankte luid. Tjander werd helemaal koud van de schrik. Hij begon te beven.
‘Kan je mij niet helpen? Ik verzoek je.’
‘Wel, ik kan wat proberen, maar dan zal je eerst drie raadsels moeten oplossen,’ zei Dewki.
‘Ja, doe maar,’ zei Tjander.
‘Luister goed. Je mag maar één keer antwoord geven en alle drie antwoorden moeten goed zijn. Daar gaan we. Raadsel nummer één: Vuur in het bos, wat is dat?’
‘Awara,’ zei Tjander blij.
‘Mooi zo. Het eerste antwoord is goed. Het tweede raadsel is moeilijker. Denk eerst rustig na. Daar gaat hij. Als ik zeg: “Het is niet mijn broer, maar toch is het de zoon van mijn vader.” Ra-ra-ra, wie is dat dan?’
Tjander fronste zijn wenkbrauwen. Dit raadsel was inderdaad moeilijker dan het vorige. Hij dacht aan thuis, aan zijn moeder, aan zijn vader, aan zijn kleine broertje. Hij zag ze voor zich staan en hij hoorde zichzelf zeggen: ‘Het is niet mijn broer, maar toch is het de zoon van mijn vader. Ra-ra-ra, wie is het?’
Opeens wees zijn broertje naar hem. Natuurlijk, dat was het. Blij zei Tjander: ‘Dat ben ikzelf.’
‘Goed zo,’ zei Dewki. Tjander merkte dat hij kon opstaan. Maar hij kon nog niet weglopen.
‘Zo, nu komt het laatste raadsel. Als je dat goed hebt, ben je vrij. Denk heel goed na. Daar gaat hij! 's Mor-