'De Surinaamse literatuur'
(1983)– Rappa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||
De Surinaamse LiteratuurR. ParabirsingBij de start van een nieuw literair blad is net goed ons af te vragen waar de Surinaamse literatuur begint en hoe we onze literatuurgeschiedenis globaal kunnen indelen. Als we de geschriften bekijken die handelen over onze literatuurgeschiedenis, dan kunnen we drie uitgangspunten onderscheiden ten aanzien van het begin van onze literatuur:
Tijdens de literatuurlessen op onze scholen kiest men de laatste decennia steeds meer voor het derde uitgangspunt, echter uit het oog verliezend dat er ook voorafgaande perioden zijn geweest, die duidelijk invloed hebben gehad op het ontstaan en het verloop van datgene wat we met Surinaamse literatuur betitelen. De kunst bestaat hem nu hierin, om alle drie uitgangspunten te verwerken in één coherent model, waarbij ook onderlinge beïnvloedingen, overeenkomsten en verschillen worden aangegeven. Laten we het eerste uitgangspunt bekijken. De eerste geschriften waarin Guyana als gebied wordt beschreven, betreffen reisverslagen van Spaanse, Portugese, Engelse en Hollandse ‘ontdekkingsreizigers’, wier doel in feite was zoveel mogelijk land voor hun vorst te claimen. De eerste golf ontdekkingsreizigers was voor het merendeel een verzameling van goudzuchtige avonturiers, half verhongerde boerenkinderen die hun | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
heil maar op zee zochten en nauwelijks gealfabetiseerde schipofficieren die hetgeen ze zagen en meemaakten in hun logboek optekenden. Hun verslagen zitten dan ook vol overdreven zaken oppervlakkige en eenzijdige analyses en onwaarheden vooral m.b.t. de hier woonachtige indianen. Vaak is het negatieve effect van deze geschriften niet de schuld van de schrijvers zelf, maar van de Europese uitgevers, die deze reisverslagen herschreven of simpel optekenden vanuit mondelinge verklaringen. Tekenaars die nooit een voet buiten Europa hadden gezet, illustreerden deze reisverslagen, die als ‘waran boroe’ over de toonbank gingen. Als gevolg van deze reisverslagen ontstonden bij de Europeanen heel wat vooroordelen ten aanzien van het nieuw ontdekte gebied, vooroordelen die tot de dag van vandaag bij deze mensen leven. Toch blijven deze reisverslagen, geschreven door blanken die hier nauwelijks een voet aan land hadden gezet, de eerste bewaarde geschriften waar het gebied Guyana en iets later het gedeelte daarin dat de naam Zueriname bleek te dragen, werd genoemd. Hoe kunnen we spreken van Surinaamse literatuur als we niet eerst kunnen aantonen waar de naam Suriname het eerst wordt genoemd? En al zijn de geschriften waarin deze naam voor het eerst wordt genoemd door blanken geschreven, zij gebruiken als eersten op papier de naam die wij tot vandaag gebruiken. Hun geschriften moeten dus ergens kunnen worden ondergebracht in onze literatuurgeschiedenis. Verder hebben deze verslagen vele anderen beïnvloed en zijn ze het richtsnoer geweest voor de tweede golf van blanken, namelijk degenen die zich kwamen vestigen, de groep die kwam koloniseren. Het is wel geen simpele zaak om deze eerste periode uit onze literatuurgeschiedenis met jaartallen af te bakenen, dat is ook het probleem dat men in andere landen heeft met afbakenen van literaire perioden; de ene periode vloeit namelijk over in de andere. Men trekt dan de scheiding als er duidelijk van een nieuw hoogtepunt sprake is. Verder moeten we ons afvragen welke geschriften uit die periode we erkennen als deel van onze literatuurgeschiedenis, de Spaanse, de Portugese de Engelse of de Hollandse? | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Gezien het verloop van onze kolonisatie, lijkt het beter dat we één lijn trekken, we beschouwen dus voornamelijk de in het Hollands geschreven reisverslagen als deel van de literatuur uit de eerste periode. Het oudste Hollandse geschrift dat een beschrijving geeft van de Wilde Kust is eentje van A. Cabeliau die in 1597 uitgezonden werd op een tocht naar de kust van Guyana en Trinidad. Het geschrift is natuurlijk van iets latere datum, maar voor het gemak kunnen we voorlopig aanhouden dat de Surinaamse literatuurgeschiedenis begint in 1597. Het einde van deze periode kunnen we trekken in 1780 als er een literaire weg naar boven komt.
Aangezien de reisverslagen moeilijk tot het niveau van literatuur kunnen worden verheven en aangezien zij geschreven zijn door buitenlanders die hier nauwelijks een voet aan wal hadden gezet, kunnen we deze eerste fase het best betitelen met: De Voorfase van de Surinaamse literatuur (van 1597 tot 1780). Ook het tweede uitgangspunt ten aanzien van het begin van onze literatuur kunnen we onderbrengen in een literaire fase. Het verschil met de eerste fase is, dat de literaire uitingen in deze periode werden gepleegd door mensen die zich hier hadden gevestigd. De overeenkomst met de eerste periode is, dat het nog steeds blanken betreft die Suriname vanuit hun Europese denken bezien. Toch kun je er weer niet onderuit dat ze over Suriname schreven en dat ze in Suriname woonachtig waren. Inderdaad bekeken ze Suriname met een buitenlandse blik, maar dat is een traditie van alle groepen die hierheen gesleept, gelokt, gevlucht of teruggekomen waren (en zijn). Suriname werd steeds vanuit een vreemde bril bekeken, Suriname werd nooit vanuit Suriname bekeken, gewoon misschien omdat de tijd en de omgeving daar toen nog niet rijp voor waren. In deze tweede fase zijn het vooral rijkere planters die zich met wat literaire uitingen bezighouden in de vorm van het gelegenheidsgedicht, de satire en de pastorale. Een groepje van deze ‘literaire activisten’ verenigde zich in een literaire kring, ‘ De Surinaamsche Lettervrienden’ geheten. En al bestond dit gezel- | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
schap uit rijke blanke planters die hun geld verdienden door slaven te mishandelen en uit te buiten, het blijft een feit dat zij volgens de literaire bronnen het eerste, in dit land gevestigde letterkundige genootschap hebben gevormd. De voorzitter van deze club, Paul François Roos (geboren in 1751 in Amsterdam, gestorven in 1805 in Suriname) heeft een aardig oeuvre achtergelaten, natuurlijk vanuit de koloniale Hollandse bril beschreven. Dat was echter gewoon een fase in onze literatuurgeschiedenis, het moet geen hebie voor ons zijn. We kunnen stellen dat deze tweede periode loopt van 1780 tot 1886, in welk jaar een nieuwe stem zijn weg vindt naar het papier en de derde periode inluidt. De taal waarin de literatuur in de tweede fase wordt geschreven, is het 17e/18e eeuwse Hollands. Gezien het voorafgaande kunnen we deze tweede fase het best betitelen met: De Koloniale Fase van de Surinaamse literatuur (van 1780 tot 1886). Al vóór 1886 deden vele cultuuruitingen van de hier onder dwang naar toe gebrachte slaven de ronde, uitingen op het gebied van zang, dans, voordracht en vertelling; cultuuruitingen die in de eigen taal van de slaven werden gebracht, cultuuruitingen die oraal (mondeling) gericht waren, aangezien de voorouders uit Afrika geen schriftelijke traditie meebrachten. Van deze orale cultuuruitingen is heel wat verloren gegaan, juist omdat ze niet opgetekend waren. De blanken tekenden deze uitingen niet of slechts sporadisch op, omdat zij ze minderwaardig vonden. De slaven mochten niet leren lezen en schrijven, noch in hun taal, later het Sranan Tongo genoemd, noch in het Nederlands, zodat zij zich niet van het schrift leerden bedienen om hun culturele erfenis vast te leggen. Al vóór de afschaffing van de slavernij echter kregen de Moravische Broeders, de Hernhutters, toestemming om naast het prediken van hun religie, ook onderwijs in het Sranan Tongo te geven aan de slaven en hun kinderen. Hierdoor werden in de loop van de eerste helft van de 19e eeuw steeds meer slavenkinderen gealfabetiseerd, waardoor de behoefte aan geschriften in het Sranan Tongo steeds groter werd. Deze behoefte werd in eerste | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
instantie bevredigd door gezangboeken, vertaalde verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament en zelfs door een EBG- maandblad in het Sranan Tongo, dat al in 1857 begon te verschijnen. Toch ben ik er geen voorstander van de derde fase van de Surinaamse Literatuurgeschiedenis bij het verschijnen van deze geschriften te laten beginnen, omdat het hier vertalingen en verhandelingen betreft, geschreven door blanken. Van een overgang voor wat betreft het punt taalgebruik, is wel duidelijk sprake. De in 1861 gedoopte Johannes King, lid van de Matoeari-stam, schreef enkele dagboeken in het Sranan Tongo, en in 1886 schreef hij zijn ‘Skreki boekoe’. We zijn het er allemaal mee eens dat hier in feite de Surinaamse literatuur begint. In dit kader zou die dan de derde fase in onze literatuurgeschiedenis inluiden. Het grote verschil tussen deze fase en de voorafgaanden is, dat het hier literaire uitingen van iemand betreft, die niet alleen hier geboren en getogen was, maar van wie hoogstwaarschijnlijk ook de ouders hier geboren en getogen waren. Ik vind dit een belangrijk criterium, aangezien de doordringing van Suriname in feite pas goed merkbaar kan worden als iemand wordt opgevoed door ouders die ook hier zijn opgevoed. Wordt zo iemand kunstenaar, bijvoorbeeld schrijver, dan is de kans groot dat Suriname intenser wordt verwerkt in zijn werken dan in werken van bijvoorbeeld iemand die wel hier geboren en getogen is, maar die is opgevoed door ouders die van elders kwamen. Met het bovenstaande voor ogen zou het mogelijk zijn een definitie te geven van wat we onder Surinaamse Literatuur zouden kunnen verstaan. Natuurlijk is elke definitie aanvechtbaar, zeker ook een literaire, maar het gaat er bij mij om iets concreets te formuleren, zo eerlijk mogelijk, zonder al te veel sentimenten en manipulaties, iets waar we wat beter houvast aan kunnen hebben. Onder Surinaamse literatuur kunnen we verstaan de geschriften die door hier geboren, getogen en woonachtige landgenoten, geboren uit en opgevoed door hier geboren, getogen en woonachtige ouders, zijn of worden geproduceerd. De geschriften hoeven echt niet te gaan over Suriname, ze kun- | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
nen best de wereld om ons heen beschouwen, maar dan door die Surinaamse bril, vanuit het Surinaamse perspectief. Deze geschriften moeten echter in staat zijn Surinaamse generaties in de toekomst te helpen hun plaats en koers in deze samenleving en in de regio te bepalen. Van belang is de duurzame woonachtigheid hier te lande, omdat elke samenleving een bepaalde invloed uitoefent op haar leden, een invloed die bewust of onbewust zal worden verwerkt in het werk van de kunstenaar. Vanuit dit standpunt geredeneerd, is het begrijpelijk dat velen de werken van Albert Helman niet zien als deel van de Surinaamse literatuur. Hij is misschien wel afkomstig uit hier geboren en getogen ouders, hij is zelfs hier geboren, maar een belangrijke deel van z'n vorming heeft onder Hollandse invloed in Holland gestaan. Al schrijft hij vaak heel deskundig over Suriname, hij doet dat duidelijk niet vanuit onze tegenwoordige bril. Als we echter deze lijn konsekwent doortrekken, dan kunnen we de uit Suriname afkomstige schrijvers die sinds de jaren zeventig in Nederland schrijven en daar beïnvloed worden, ook niet zien als Surinaamse literatoren. Deze laatste uitspraak zou bij velen kunnen stuiten op meer emotionele dan rationele bezwaren, maar daaraan hebben we weinig bij het konsekwent afbakenen van het eigene. De derde fase in de Surinaamse Literatuurgeschiedenis kunnen we betitelen als de Surinaamse fase in onze literatuur (vanaf 1864). Deze periode eindigt niet, het is wel in een aantal onderfasen te verdelen. Ik dacht dat het beter was daar in een volgend artikel dieper op in te gaan. |
|