'"Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische Scythen". De catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw'
(1988)–Brita Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Brita Rang
‘Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische Scythen’
| |
[pagina 37]
| |
biografieën van geleerde vrouwen, die vooral in de zeventiende en achttiende eeuw verschenen. Op zich is het genre ‘catalogi van geleerden’ geen onbekend verschijnsel, zoals wij ook uit Heymans' uitspraak kunnen opmaken. Dergelijke biografische encyclopedieën betroffen vooral geleerde mannen; hun verzamelde biografieën (vitae) duiken al veel eerder op.Ga naar voetnoot4 Wat ons vandaag de dag verbaast, is dat in een tijd waarvan wij meestal denken dat er geen plaats was voor geleerde vrouwen, lijvige boeken met honderden vitae verschenen. Niet minder bevreemdend is dat deze boeken nu nauwelijks meer te vinden zijn.Ga naar voetnoot5 Wellicht heeft dit iets te maken met het feit dat deze catalogi, waarin zo vele geleerde vrouwen zijn opgenomen, meestal op een heel eigen doel gericht waren. De catalogi van geleerde vrouwen fungeerden namelijk - anders dan die van mannen - als een wapen in de strijd om de vraag of vrouwen eigenlijk wel geschikt waren om zich met de beoefening van wetenschappen bezig te houden. Dat laatste wilde het merendeel van de auteurs bepleiten. De door hen bijeengebrachte biografieën zijn daarom meestal ingebed in een uitvoerige argumentatie ten gunste van het studeren der vrouwen. Het belangrijkste element van een dergelijke bewijsvoering bleven echter de exempla, de voorbeelden die immers bewezen dat vrouwen daadwerkelijk geslaagd waren in het beoefenen van de wetenschappen. De auteurs streefden er daarom naar zo veel mogelijk exempla te verzamelen. ‘Wy [hebben] (...) alle de geleerde Joffrouwen [beschreven], die eenighsins tot onse kennisse gekomen zijn’, stelt bijvoorbeeld Johan van Beverwiick aan het eind van zijn ‘catalogus’.Ga naar voetnoot6 En de achttiende-eeuwse cartesiaan Riballier, die meer dan duizend vitae van geleerde vrouwen op bijna 400 pagina's bijeenbracht, wijst erop dat hij alle vrouwen gepresenteerd heeft over wie hij in de dictionaires gegevens kon vinden. Toch was hij ervan overtuigd dat er nog meer waren geweest. Zij zouden volgens hem pas kunnen worden opgespoord als velen aan het verzamelwerk mee zouden doen.Ga naar voetnoot7 De grote hoeveelheid geleerde vrouwen uit alle tijden en alle landen | |
[pagina 38]
| |
leverde het krachtigste bewijs voor de stelling dat vrouwen en wetenschap elkaar niet uitsloten. De auteurs van de catalogi namen daarmee een van de centrale discussiepunten van de ‘Querelle des Femmes’ op. Deze strijd was een literair debat over de geestelijke en morele vermogens van vrouwen, over hun eigenschappen en over de vraag of zij met gezag bekleed konden worden. Deze discussie werd sedert de vroege Renaissance gevoerd. Christine de Pisan wordt gewoonlijk beschouwd als de eerste die in dit verband de belangen van vrouwen verdedigde.Ga naar voetnoot8 De meeste auteurs van de catalogi vonden het niet meer dan ‘recht en billijk vrouwen in de republiek van de geleerden op te nemen’.Ga naar voetnoot9 Ze wilden echter niet alleen exempla van vrouwelijke geleerdheid uit de geschiedenis opdiepen om deze aan een misschien nog niet helemaal overtuigd publiek te tonen. Het zeventiende- en achttiende-eeuwse concept van ‘exemplum’ bevatte ook een sterk dynamisch element. De auteurs presenteerden de geleerde vrouwen als ‘voorgangsters’, als nastrevenswaardige en te evenaren voorbeelden. ‘Imitatio’ was het trefwoord. In dit verband attendeerden de auteurs op de belangrijke functie van de opvoeding. Hoe bekend de catalogi waren is moeilijk in te schatten. Ze verschenen in groten getale, werden herdrukt en genoten bovendien in hun tijd internationale bekendheid. Dit doet vermoeden dat het een genre was waarvoor een relatief brede belangstelling bestond.Ga naar voetnoot10 Maar wie vormden dan het lezerspubliek? Uit de intekenlijst in George Ballards catalogus Memoirs of Several Ladies uit 1752, is te concluderen dat vrouwen een belangrijk deel van de kopers en lezers uitmaakten.Ga naar voetnoot11 De catalogi waren meestal opgedragen aan bekende geleerde dames uit de adel. Uit die sociale laag kwamen ook velen van de subscribenten. De schrijvers waren voor het merendeel mannen, maar er zijn ook vrouwelijke auteurs geweest (Buffet 1668; Von Ulfeld 1685; Cosson 1779).Ga naar voetnoot12 De schrijvers waren meestal | |
[pagina 39]
| |
afkomstig uit de intellectuele burgerij; zij waren hoogleraren zoals Ménage en Thomasius, artsen zoals Van Beverwiick en Paullini, theologen zoals Eberti en De la Porte, rechtsgeleerden zoals Della Chiesa en Corvinus. Wie vandaag de dag de in de catalogi vermelde ‘exempla’ van vrouwelijke geleerdheid onderzoekt, heeft andere motieven dan de lezers en schrijvers van destijds. Het gaat mij niet alleen om het aantal geleerde vrouwen, ik ben ook geïnteresseerd in kwalitatieve vraagstukken. Wie waren deze geleerde vrouwen, die onder beslist moeilijkere omstandigheden dan nu de voor vrouwen gestelde grenzen naar de wetenschappen overschreden? Ik probeer daarop een antwoord te vinden door zowel de sociale afkomst als ook de leefwijze van deze vrouwen te onderzoeken. Met welke wetenschappen en met welke kennis hielden deze vrouwen zich bezig? Zijn hierin veranderingen of verschuivingen te bespeuren? Belangrijk is in dit verband ook de vraag hoe vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwierven. Kortom, is er zo iets als een specifieke vrouwelijke manier van wetenschapsbeoefening te herkennen? De vragen waardoor ik me laat leiden, lijken te impliceren dat de auteurs van de catalogi ook toen al vanuit een vergelijkbaar wetenschappelijk-feministisch perspectief hun gegevens verzamelden. Dit was echter niet het geval. De vraag is hoe zij dan naar deze vrouwen keken. Welke concepten van vrouwelijke geleerdheid presenteerden zij aan hun toenmalig publiek? Conceptualiseerden zij een specifiek type van vrouwelijke geleerdheid? Bovendien, als de grote hoeveelheid materiaal die de auteurs vergaarden niet zozeer voortkwam uit de wens naar historiografische volledigheid, maar vooral een demonstratieve functie had, dan zijn niet alleen de gegevens van belang maar ook de demonstratieve functie van de catalogus in zijn geheel. De catalogi van geleerde vrouwen verschenen zoals gezegd in de zeventiende en achttiende eeuw toen in het kader van de ‘wetenschappelijke revolutie’ de maatschappelijke belangstelling voor de wetenschap duidelijk toenam. Wetenschap was echter primair nog een terrein van mannen. Terwijl via de catalogi een pleidooi werd gehouden voor het studeren van vrouwen, waren dezen nauwelijks betrokken bij de ontwikkeling van de moderne wetenschappen.Ga naar voetnoot13 Interessant is dan ook de vraag of op grond van deze catalogi een verklaring gevonden kan worden voor het feit dat vrouwen met een uitgesproken intellectuele belangstelling geen toegang kregen of vonden tot de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. | |
[pagina 40]
| |
Beroemde vrouwenCatalogi van geleerde vrouwen maken in zekere zin deel uit van een ouder en breder genre, dat van de catalogi van ‘beroemde vrouwen’.Ga naar voetnoot14 Hierin werden sinds de veertiende eeuw vermaarde vrouwen voorgesteld, onder wie dames die beroemd waren om scientia en sapientia, om kennis en wijsheid, en die doctae en eruditae werden genoemd.Ga naar voetnoot15 Pas vanaf de zeventiende eeuw verschenen de in het bijzonder op geleerde vrouwen gerichte encyclopedische boeken in vrij groten getale. Om meer inzicht te krijgen in het specifieke karakter van de catalogi waarin uitsluitend geléérde vrouwen genoemd worden, wil ik eerst de bredere, uit een vroegere tijd afkomstige verzamelingen aan de orde stellen. De aandacht voor beroemde (clara) of illustere vrouwen en de verzamelingPagina uit de catalogus van Giovanni Boccaccio (Leuven 1487) met het begin van de vita van Minerva (VI).
| |
[pagina 41]
| |
van hun biografieën in catalogi werd in de vroege Renaissance gestimuleerd door de receptie van literatuur uit de Oudheid.Ga naar voetnoot16 Auteurs als Plutarchus, Herodotus, Photinus, Suidas, Iamblichus, Stobaeus, Valerius Maximus, Athenaeus of Diogenes Laertius leverden niet alleen informatie over ‘grote’ mannen maar ook over uitzonderlijke mythologische en historische vrouwen. Die vrouwen hadden, althans in het bewustzijn van de mensen, als godinnen, profetessen, koninginnen, dichteressen of filosofen een opvallend leven geleid.Ga naar voetnoot17 De oudste en invloedrijkste van deze vroegmoderne catalogi van beroemde vrouwen is die van Giovanni Boccaccio, De claris mulieribus (ca. 1360).Ga naar voetnoot18 Opmerkelijk is dat Boccaccio 104 vrouwen presenteert die op één uitzondering na, namelijk Eva, niet in de christelijke traditie stonden.Ga naar voetnoot19 Deze beroemde, sterke, moedige, vaak ook verstandig genoemde vrouwen uit de Oudheid worden door Boccaccio nauwkeurig beschreven in een min of meer chronologische volgorde. Deze loopt van Eva, parente prima, via een reeks van goddelijke vrouwen zoals Juno (IV), Ceres (V), Minerva (VI), vele koninginnen zoals Semiramis (II), Medea (XVI), Orithia (XVIII) en Antiobe (XVIII), de koninginnen van de Amazonen, tot Cleopatra (LXXXVI) en eindigt met Johanna van Hierusalem (CIV). Cassandra (XXXIII), Clytaemnestra (XXXIV) en Helena (XXXV) ontbreken evenmin. Ook geleerde vrouwen zijn in deze eerste catalogus opgenomen, zoals Sappho, ‘puella lesbia et poeta’ (XLV), die evenals Lenucio, een Griekse vrouw (LVIII), als hooggeleerd wordt voorgesteld.Ga naar voetnoot20 Met Boccaccio's De claris mulieribus begon een argumentatieve traditie waarin - direct en indirect - kritiek werd geleverd op het beklemtonen van vrouwelijke zwakte en vrouwelijke zwakheden door de christelijke leer. De ‘deterior condi- | |
[pagina 42]
| |
tio’ van vrouwen en hun ‘deficiente’ en ‘occasionelle’ positie zowel op kerkelijk terrein als in de profane wereld was door Thomas van Aquino in zijn Summa Theologica (1266-1273) onderstreept.Ga naar voetnoot21 Volgens de christelijke opvatting bepaalde de schepping dat vrouwen geen belangrijke functie in het sociale en religieuze leven mochten bekleden. Boccaccio's beroemde heidense vrouwen daarentegen vertoonden geen enkele gelijkenis met dit beeld. Ze waren sterk, moedig, verstandig, vol scheppingskracht, soms ook gevaarlijk, de godheden en het noodlot tartende. Hoewel Boccaccio's beschrijvingen niet ondubbelzinnig zijn, was zijn biografische reeks in feite een interventie op het strijdtoneel van de geslachten. Een goed voorbeeld van het effect dat Boccaccio's redeneertrant had, vormen verschillende geschriften van Christine de Pisan, die een generatie later verschenen. Zij nam een groot aantal van Boccaccio's vrouwelijke voorbeelden over, inclusief de aan hen toegeschreven eigenschappen, die ze weer verleende aan bijbelse vrouwen en aan christelijke vrouwen uit haar tijd. Ze beweerde dat ook deze vrouwen dapper, eerbaar en erudiet waren: ‘Van hen vindt men genoeg bewijzen in de Bijbel en in andere oude geschiedenissen, bijvoorbeeld van Sara, Rebecca, Esther, Judith en anderen. Ook in onze tijd zien wij in Frankrijk veel onverschrokken vrouwen, edele dames en andere vrouwen van hoge adel: de heilige, devote koningin Jeanne, de koningin Blanche, de hertogin van Orléans, dochter van de koning van Frankrijk, (...) die zoveel schoonheid, zuiverheid, eerlijkheid, wijsheid en andere eigenschappen bezitten.’Ga naar voetnoot22 Hoezeer De Pisan op Boccaccio's De claris mulieribus teruggreep, komt vooral in haar bewijsvoering in Le livre de la cité des dames (1404-1405) naar voren.Ga naar voetnoot23 In zekere zin is met dit boek de kiem gelegd voor latere catalogi van geleerde vrouwen. Om haar argumentatie over de intellectuele vermogens van vrouwen kracht bij te zetten verzamelde zij de vitae van díe vrouwen uit Boccaccio's catalogus, die volgens haar de mannen wat betreft ‘la haultesse des sciences’ overtroffen: Cornificia, Proba, Sappho, Mantho, Medea, Circe, Nicostrata, Minerva, Ceres en anderen.Ga naar voetnoot24 Boccaccio's kleine biografieën van beroemde vrouwen en De Pisans gebruik van deze voorbeelden beschouw ik als eerste vormen van een nieuwe, kritischinductieve manier van redeneren, die in de zeventiende en achttiende eeuw nog duidelijker naar voren komt in de catalogi van geleerde vrouwen.Ga naar voetnoot25 Ook anderszins wijst Boccaccio's De claris mulieribus op de ontwikkeling van een gevoel van eigen intellectuele kracht bij vrouwen. De claris mulieribus was in | |
[pagina 43]
| |
het Latijn geschreven, de taal van de mannelijke humanistische elite en de clerus. Het boek werd echter opgedragen aan een lezeres, Andrea Acciaiuoli.Ga naar voetnoot26 Hiermee werd de taal van de wetenschap - tenminste symbolisch - ook met vrouwen in verband gebracht. Zij werden aangesproken als potentiële lezers. Met behulp van de catalogi kunnen wij een reeks vrouwen afkomstig uit de aristocratische of patricische families van de Noorditaliaanse steden opsporen, die door hun kennis van klassieke talen aan de intellectuele cultuur van de vroege Renaissance konden deelnemen: Isotta Nogarola, Laura Cereta, Battista Montefeltri, Cassandra Fedele, Betina Cozadini, Betina Calderini en vele andere, minder bekende vrouwen.Ga naar voetnoot27 Hoe groot de belangstelling was voor de Latijnse versie van het boek en voor vertalingen daarvan, werd na de uitvinding van de boekdrukkunst bijzonder duidelijk.Ga naar voetnoot28 Al eerder moeten er vele handgeschreven exemplaren geweest zijn. De Bibliothèque Nationale te Parijs alleen al bezit er vijf.Ga naar voetnoot29 Boccaccio's catalogus werkte ook als voorbeeld. In de vijftiende en zestiende eeuw verschenen nieuwe lijvige catalogi met biografieën van krachtige vrouwen. Zoals we in de geschriften van Christine de Pisan al zagen, waren dergelijke verzamelingen vaak uitgebreider of was het accent verschoven: de sterke regentessen uit de Renaissance en vrouwen uit de bijbel en de latere christelijke traditie bevolkten deze catalogi. En ze werden opgedragen aan geleerde vrouwen van adel, zoals bijvoorbeeld Beatrice van Aragon of Bianca Maria Sforza. In de meeste gevallen kondigde de titel al een lofzang aan op deze, de alledaagse vrouwenwereld ontstegen heldinnen: De laudibus mulierum, De mulieribus admirandis, De memorabilibus et claris mulieribus. Auteurs als Giovanni Sabadino degli Arienti (1483), Jacobus Philippus Bergomensis (1497), Joannes Ravisius Textor (1521), Baptista Fulgosus (1521), Giuseppe Betussi (1545), Juan Perez de Moya (1583) en anderen gaven aan hun Italiaans, Frans of Spaans publiek de biografische kennis van ‘mulieribus admirandis’ door.Ga naar voetnoot30 Daarnaast zijn verwijzingen naar geschreven | |
[pagina 44]
| |
catalogi uit de vijftiende eeuw te vinden, waaronder één van de beroemde biograaf Vespasiano da Bisticci.Ga naar voetnoot31 De oude catalogi waren voor de zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers van de biografische verzamelingen van geleerde vrouwen buitengewoon belangrijke bronnen.Ga naar voetnoot32 Dat wijst erop dat al bij de Renaissance-auteurs een duidelijke belangstelling bestond voor de geleerdheid van vrouwen. Onder de in 1521 door Textor uitgegeven verzameling van oude catalogi is er zelfs één die uitsluitend geleerde vrouwen vermeldt, namelijk die van de al genoemde Baptista Fulgosus, die in de vijftiende eeuw doge van Genua was. Mijns inziens beoogden de auteurs van het vroege biografisch-literaire genre de integratie van de eminente vrouwen in dat wat Jacob Burckhardt een ‘allgemeines Pantheon des Weltruhmes’ noemt.Ga naar voetnoot33 De grote vrouwelijke beroemdheden werden door de catalogi weliswaar bekend bij een adellijk of patricisch publiek, maar deze goddelijke, mythologische, koninklijke, aristocratisch-geleerde en bijbelse vrouwen werden voorgesteld als verheven en uitzonderlijke figuren: ze waren geen voorbeelden die zonder meer geïmiteerd konden worden, te meer daar hun uitzonderlijkheid zo sterk beklemtoond werd. Ik zie deze beroemde en illustere vrouwen dan ook in eerste instantie als ‘demonstratiefiguren’. Ze demonstreerden eerder een potentieel dan een reëel prestatievermogen. Het was ook niet belangrijk of het mythologische figuren waren of dat de vrouwen echt bestaan hadden. De sterke en beroemde vrouwen in de catalogi waren bedoeld als verheven exempla, niet als voorbeelden die elke vrouw kon | |
[pagina 45]
| |
navolgen of imiteren. Ze lieten zien wat slechts voor weinigen mogelijk was, niet wat door velen bereikt kon worden. Juist dit laatste veranderde duidelijk in de zeventiende en achttiende eeuw. | |
Geleerde vrouwenDe opkomst van de catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en de achttiende eeuw beschouw ik als een ‘realistische wending’. Vanaf die tijd is er sprake van een zakelijke toespitsing dan wel afbakening. De oude catalogi die een heterogene veelvoud van op een of andere manier ‘beroemde’ vrouwen ten tonele voeren, verdwenen niet, maar ze raakten (tenminste tijdelijk) op de achtergrond.Ga naar voetnoot34 Aan de geleerde vrouwen in de nieuwe catalogi schrijft men geen goddelijke oorsprong toe. Hun prestaties worden ook niet zo zeer gewaardeerd op grond van hun geboorte of stand. De vrouwen op wie auteurs nu de aandacht wilden vestigen hadden hun bijzondere positie en status te danken aan hun eigen inspanningen en actieve leerprocessen. Ze waren vaak van adel, zelfs van koninklijke bloede, maar dat was op zichzelf nog niet voldoende om hen in de catalogi op te nemen. We stuiten hier op een door moderne, natuurrechtelijke voorstellingen bepaalde visie op de menselijke vermogens.Ga naar voetnoot35 Zij hield in dat geleerdheid - dus ook die van vrouwen - niet zozeer als een gave, maar eerder als het resultaat van studie werd beschouwd. Daarmee ging bij vele auteurs van catalogi de gedachte samen dat mannen en vrouwen potentieel gelijke rationele vermogens bezaten. Ik zou daarom bij wijze van hypothese willen stellen dat met de verschuiving van beroemde vrouwen naar geleerde vrouwen de catalogus van een ‘pantheon’ in een lexicon, in een ‘dictionnaire’ verandert. De nadruk op de verhevenheid van de protagonisten verdween; er kwam een model voor in de plaats dat door velen zou kunnen worden nagevolgd. Bewondering kon plaatsmaken voor ‘imitatio’. De accentverschuiving binnen het genre van de catalogi van ‘beroemde’ naar ‘geleerde’ vrouwen valt samen met een verandering in de plaatsen van herkomst. De veertiende-, vijftiende- en zestiende-eeuwse catalogi verschenen in Frankrijk, Spanje en vooral in Italië, het centrum van de humanistische literaire cultuur. Overigens vonden deze vaak in het Latijn geschreven boeken | |
[pagina 46]
| |
De vita van Isotta Nogarola in de catalogus van Jacobus Philippus Bergomensis uit 1497.
| |
[pagina 47]
| |
ook in de noordelijke landen hun humanistisch publiek, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de plaatsen waar Boccaccio's geschrift is uitgegeven. De ‘Europese’ belangstelling voor de door Textor te Parijs uitgegeven teksten wijst hier ook op. De bakermat van deze catalogi was echter de Italiaanse Renaissance, terwijl de nieuwe catalogi in de meer noordelijk gelegen landen verschenen. Zo heb ik ook drie Deense en een Zweedse catalogus gevonden.Ga naar voetnoot36 Deze verschuiving in de plaats van herkomst ging gepaard met de verplaatsing van de centra van wetenschapsbeoefening. Of het verschijnen van catalogi van geleerde vrouwen ook als een reactie beschouwd kan worden op de wetenschappelijke paradigma-wisseling in de zeventiende en achttiende eeuw, is een vraag waar ik nog op terug zal komen. | |
De zeventiende-eeuwse catalogi‘Catalogus’ was niet alleen de naam voor een verzameling van korte biografieën, maar soms ook voor louter naamlijsten. Een van de eerste omvangrijke naamlijsten, voorzien van bibliografische noten, de Catalogus doctarum virginum et foeminarum, verscheen in 1606 te Praag.Ga naar voetnoot37 De auteur Martinus à Balthoven vermeldt ongeveer zeventig namen van geleerde vrouwen uit de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance. Indirect pleit hij ook voor vrouwelijke geleerdheid. De catalogus is opgedragen aan een geleerde vrouw van adel, Elisabeth Johanna Westonius, wier gedichten in een voorafgaand deel zijn opgenomen. In de volgende decennia werden de voorbeelden van geleerde vrouwen meer en meer in een vertoog over de geestelijke vermogens van de vrouw ingebed.Ga naar voetnoot38 Twee vroege voorbeelden van de ontwikkeling van het genre, zowel | |
[pagina 48]
| |
wat betreft de biografieën als de betogen over vrouwelijke geleerdheid, zijn de geschriften van Johann Frawenlob en Johan van Beverwiick.Ga naar voetnoot39 Beiden plaatsten de biografische gegevens (Frawenlob van ongeveer 120, Van Beverwiick van ongeveer 185 vrouwen) in een samenhangend geheel van argumenten. Frawenlob eiste van de ouders een betere opleiding voor meisjes; Van Beverwiick beweerde onder meer dat ‘het ware geluk der Menschen bestaat in de Geleertheyt ende Deught’.Ga naar voetnoot40 De voorstelling van geleerdheid als algemene menselijke doelstelling veronderstelt dat niet alleen sociaal bevoorrechte mensen er naar mochten streven. Toch wijst Van Beverwiick de gedachte dat iedere vrouw (of man) geleerd moet zijn af: ‘Maer hier op antwoorden wy, dat gelijk de Geleertheyt niet en is voor alle Man, datse oock alle Vrouwen niet even wel en past.’Ga naar voetnoot41 De grenslijn tussen het al dan niet mee mogen doen wordt echter niet scherp getrokken. Of de vrouw zich aan de wetenschap kan wijden is voor Van Beverwiick allereerst een kwestie van omstandigheden. Wie het huishoudelijke werk door ‘Meyssens en Knechts kan laten uytvoeren, ende daer by een wacker verstande ende liefde tot de Geleertheyt heeft, waerom zouden wy soodanige het beste goet in de werelt, het voedsel der Ziele, onthouden?’Ga naar voetnoot42 Van Beverwiick juicht dan ook iemand als Vossius toe, die zijn dochters immers al op zeer jonge leeftijd een humanistische opleiding gaf. Van Beverwiick onderwees zijn eigen dochters, vier en zeven jaar oud, zelf in de klassieke en moderne talen.Ga naar voetnoot43 Op die manier suggereerde hij dat vrouwelijke geleerdheid, voor een bepaalde sociale laag, niet uitzonderlijk was. De door hem genoemde vrouwen ‘van alle Eeuwen ende Volckeren’ zitten dus niet in een ‘book-lined cell’, ze zijn niet gedwongen ‘af te zien van een normaal gezinsleven’.Ga naar voetnoot44 Wetenschap en deugd hoeven bij Van Beverwiick - wat betreft vrouwen - niet gepaard te gaan met een sociaal isolement. De door hem genoemde vrouwen zijn meestal getrouwd en dragen het hunne bij aan de intellectuele opvoeding van hun kinderen. Bovendien beschouwt hij hen als leden van een intellectueel gezelschap. Van Beverwiick heeft bijzondere bewondering voor intellectuele gezinnen zoals dat van Thomas Morus: ‘Thomas Morus, dien | |
[pagina 49]
| |
groten ende hoogh-geleerden Cançelier van Engelandt niet te vreden zijnde, dat zijn dochters Margariet, Elisabet, Cicelia ende haer nichte Margariet Gigia, alleen zeer eerbaer zoudé wesen, besorghdé oock datse daer - beneffens zeer geleerd wierden.’ In de zin die hij hieraan toevoegt, herkennen we het moderne concept van ‘exemplum’, dat velen tot imitatie oproept: ‘Een nieu exempel, zeyt Erasmus, maer 'twelck wel haest van vele zal na-gevolght werdé.’Ga naar voetnoot45 Noch bij Van Beverwiick noch bij Frawenlob spelen bijbelse vrouwen een rol. In dat opzicht lijken hun catalogi op die van Boccaccio. Wetenschap en deugd, ‘Wissen und Tugend’, worden niet aan christelijke deugden gerelateerd. Dat is evenmin het geval bij Aegidius Menagius, auteur van de bekendste catalogus uit de late zeventiende eeuw: Historia mulierum philosopharum. Deze catalogus, opgedragen aan een Franse geleerde vrouw, Anne Dacier,Ga naar voetnoot46 presenteert bijna uitsluitend vrouwelijke filosofen uit de Oudheid en is een van de eerste catalogi toegespitst op vrouwen uit één discipline.Ga naar voetnoot47 Menagius' vrouwen tonen kennis maar niet altijd deugd: sommigen van hen waren hetaeren (zoals Aspasia en Nicarete), courtisanes van bekende filosofen. ‘Ze was courtisane’, zegt Menagius van Nicarete, ‘maar ze was niet schandelijk’.Ga naar voetnoot48 Opvallend is dat Menagius uitsluitend klassiek geschoolde filosofen in zijn catalogus heeft opgenomen. Hij behandelt geen vrouwen die belangstelling hadden voor de filosofie van zijn tijd, zoals die van Descartes of Spinoza. Wel verwijst hij naar geleerde zeventiende-eeuwse vrouwen: Van Schurman, De Gournay, Christine van Zweden, Mme de Sevigné en anderen. Evenals bij Van Beverwiick leiden de door hem gepresenteerde vrouwen, in het bijzonder de filosofen uit de Oudheid, geen geïsoleerd bestaan. Van de vrouwen uit bijvoorbeeld de school van Pythagoras, Peripathes en Epicuris, wordt vermeld dat zij meestal getrouwd waren èn dat ze in het gezelschap van intellectuele mannen verkeerden. Menagius is buitengewoon nauwkeurig; hij verwijst naar en citeert uit bronnen en vermeldt welke feiten niet helemaal betrouwbaar zijn.Ga naar voetnoot49 | |
[pagina 50]
| |
De vitae: realisme en historisch besefOok de andere auteurs probeerden historisch verantwoorde informatie te geven. In de korte vitae worden meestal feitelijke, te controleren gegevens vermeld. Ik zal een paar typische voorbeelden geven: ‘...Isabella Nicolay, Mater van 't klooster S. Aechten te Delft, dewelcke volkomentlick Latijn spreken, ende schrijven konde. Aen haer is een Latijns dicht te lesen, geschreven van haer jongste broeder.’Ga naar voetnoot50 ‘Betina Calderini, Bolognese, bekwaamde zich zo voortreffelijk in de rechtenstudie, dat zij beloond werd met een leerstoel aan de Universiteit van Padua. Zij stierf op 5 oktober 1355.’Ga naar voetnoot51 ‘Christina afkomstig uit Pisa in Italië, door sommigen de Parisienne genoemd, was 202 jaar geleden een ervaren en geleerde vrouw. Haar naam is blijven bestaan door enige boeken die zij schreef. Zowel haar boek Van 't lof der vrouwen als een ander De via magni studii en zeker ook haar Thesaurus Civitatis mulierum getuigen duidelijk van haar geleerdheid.’Ga naar voetnoot52 ‘Elizabeth Lucar, de dochter van Mr. Paul Withypoll werd geboren in Londen in het jaar 1510. Zij kreeg een zeer beschaafde en veelzijdige opvoeding van haar vader. Door haar uitnemend natuurlijk talent werd zij uiterst bekwaam in allerlei soorten naaiwerk, was een bijzondere kalligrafiste, wist zeer veel van rekenkunde, was ingewijd in diverse soorten muziek en beheerste eveneens het Latijn, Italiaans en Spaans volledig. Al deze kundigheden had zij verworven op 26-jarige leeftijd.’Ga naar voetnoot53 ‘Bassi, Laure ... Zij beoefende gedurende 45 jaar de experimentele natuurkunde en maakte zich even verdienstelijk met haar uitgebreide kennis van de Griekse, Latijnse, Franse en Italiaanse literatuur als met haar deugden en haar buitengewone liefdadigheid jegens de armen.’Ga naar voetnoot54 | |
[pagina 51]
| |
Het realisme van de biografieën blijkt ook uit het feit, dat de auteurs zo nauwkeurig mogelijk probeerden aan te geven in welke tijd hun protagonisten leefden. Vaak geven de titels van de catalogi al aan dat het om geschiedschrijving gaat: Historia mulierum philosopharum (1690); Dissertatio historico-critico de feminis ex arte medicina claris (1738); Istoria delle donne scientiate (1740); Allgemeines historisches Verzeichnis gelehrter Frauenzimmer (1761); Histoire littéraire des femmes françoises, ou lettres historiques et critiques, contenant un précis de la vie et une analyse raisonnée des ouvrages (1769).Ga naar voetnoot55 We zouden de scheidslijn echter te scherp trekken als we de catalogi van geleerde vrouwen louter als een produkt van verlichte nuchterheid opvatten. Dat er meer in het geding was, kan uit de achttiende-eeuwse catalogi worden opgemaakt. | |
De achttiende-eeuwse catalogiDe in de eerste helft van de achttiende eeuw verschenen catalogi vormen een heterogene groep.Ga naar voetnoot56 Wat deze catalogi van Eberti, Paullini, Thura, Alberti en vele anderen gemeen hebben is een grotere bibliografische nauwkeurigheid. Eberti | |
[pagina 52]
| |
De vita van Sappho, ‘puella lesbia et poeta’ (XLV) in de Leuvense uitgave van De claris mulieribus (1487) van Giovanni Boccaccio.
| |
[pagina 53]
| |
Eberti bijvoorbeeld noemt in sommige gevallen veertig of meer literatuuropgaven bij een biografie.Ga naar voetnoot57 Alberti geeft in zijn Istoria aan wanneer vrouwen uit de Oudheid geleefd hebben.Ga naar voetnoot58 Een andere vorm van nauwkeurigheid komt men tegen in Ballards catalogus uit 1752. Hij schreef tamelijk uitgebreide biografieën van circa 55 Engelse geleerden. Door deze in een chronologische volgorde te plaatsen - hij begint met vrouwen uit de vijftiende eeuw om uiteindelijk ook vrouwen uit zijn eigen tijd te presenteren - laat hij ook iets van de historische veranderingen zien. Nieuw was de soms buitengewone hoeveelheid korte biografieën, variërend van zeshonderd tot meer dan duizend geleerde vrouwen.Ga naar voetnoot59 Ook de Latijnse taal, in de zeventiende eeuw nog relatief vaak de taal van de catalogi, verliest aan betekenis ten gunste van de nationale talen. Deze ontwikkeling gaat vaak gepaard met een grotere belangstelling van de auteurs voor de geleerde vrouwen uit het eigen land of zelfs uit de eigen streek.Ga naar voetnoot60 De ‘regionalisering’ van een gedeelte van de catalogi kan een oorzaak van de grotere nauwkeurigheid zijn; bovendien worden hierdoor opvallend meer geleerde vrouwen voor het voetlicht gebracht. Ook de reflecties en ‘bewijsvoeringen’ rond vrouwen en studie die vaak in de biografieën besloten lagen, veranderden. Ging het in de zeventiende eeuw vooral om de vraag of vrouwen over dezelfde geestelijke vermogens beschikten als mannen, de auteurs van de eerste helft van de achttiende eeuw fulmineerden in het bijzonder tegen vooroordelen jegens vrouwelijke geleerdheid. In dit verband werden ook de ouders bekritiseerd. Ze zouden - zo luidt het verwijt van Lehms - vaak de boeken weggrissen uit de handen van hun dochters.Ga naar voetnoot61 De catalogi werden dus gebruikt als een verlicht instrument om ouders tegen alle vooroordelen in te overtuigen van de mogelijkheid en wenselijkheid van een intellectuele vorming van hun dochters. | |
[pagina 54]
| |
Opvallend is ten slotte dat in Duitsland voor en na de eeuwwisseling een reeks dissertaties verscheen, vooral in de theologie, filosofie en medische wetenschap, waarin korte vitae van geleerde vrouwen centraal staan. Kennelijk was de geleerde vrouw hier tijdelijk een thema bínnen de universiteiten. In de tweede helft van de achttiende eeuw nam de belangstelling voor de catalogi en daarmee voor vrouwelijke geleerdheid af.Ga naar voetnoot62 Juist in deze tijd kwamen twee standpunten duidelijker tegenover elkaar te staan. Zo hield bijvoorbeeld de cartesiaan Riballier een pleidooi voor een volkomen egalitaire wetenschappelijke opleiding van meisjes en vrouwen. Alle wetenschappen en alle schone kunsten dienden toegankelijk te zijn: ‘Is er, in de verschillende gebieden van de menselijke maatschappij enige studie, enige wetenschap, enige kunst, waarvoor vrouwen niet dezelfde begaafdheden, dezelfde geschiktheid hebben als mannen?’Ga naar voetnoot63 Riballier kende dus aan vrouwen géén speciaal talent toe voor de literair-esthetische disciplines. Er waren daarentegen auteurs die dat wel deden. We zien dat bijvoorbeeld in de lexica van De la Porte of Triller waar de geleerde vrouw als dichteres centraal staat. In zekere zin is dat conservatief te noemen; men hield vast aan de concepten van geleerdheid die verbonden waren met de humanistisch-literaire cultuur van de Renaissance. Sylvia Bovenschen vergist zich wanneer ze constateert dat het beeld van de vrouw met een ‘schönen Verstand’ als een ‘moderne’ verworvenheid van de achttiende eeuw beschouwd kan worden.Ga naar voetnoot64 Het gaat in feite om de voortzetting van een traditie in een andere vorm. Deze traditie leidde met de toenemende betekenis van de moderne empirische wetenschappen echter tot een marginalisering van de ‘schone’ geleerde. Daarbij kwam dat met de opkomst van de middenstand de belangstelling voor de geleerdheid van vrouwen ook om andere redenen werd ondergraven. Deze sociale groep vond het niet aanvaardbaar dat vrouwen de ruimte kregen om wetenschap te beoefenen. Men kon het zich economisch niet veroorloven de vrouw vrij te stellen van huishoudelijke arbeid | |
[pagina 55]
| |
ten behoeve van wetenschappelijke vrijetijdsbesteding. Ze heeft er een principiële zaak van gemaakt: vrouwelijke geleerdheid was tegenstrijdig met de vrouwelijke ‘natuur’.Ga naar voetnoot65 Deze burgerij had dus geen behoefte aan catalogi van geleerde vrouwen. | |
‘Ze was de dochter en de leerling van Theon uit Alexandria’Ga naar voetnoot66 - de manier waarop vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwiervenIn de door mij onderzochte catalogi van geleerde vrouwen wordt slechts in geringe mate aandacht geschonken aan de vraag hoe vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwierven.Ga naar voetnoot67 Dat is op het eerste gezicht verwonderlijk; de catalogi zijn immers mede geïnspireerd door de eis een hogere opleiding ook voor meisjes en vrouwen toegankelijk te maken. Hoe hebben dan diegenen voor wie geen maatschappelijk georganiseerde vorm van wetenschappelijk onderwijs bestond, toch een niveau van kennis kunnen bereiken waarmee ze in hun tijd als geleerd werden aangemerkt? Het is opmerkelijk dat een van de meest gangbare en oudste vormen van kennisoverdracht, via huisleraren, in de catalogi nauwelijks ter sprake komt, met uitzondering van die van Ballard. Een uitzonderlijke vorm van kennisoverdracht tonen de biografieën van Griekse filosofen. Deze vrouwen namen evenals mannen vaak deel aan de openbare lezingen van bekende filosofen. Ze waren leerlingen van de filosofische scholen. De meest gangbare vorm van kennisoverdracht liep echter via de vader. Hij was, tenminste volgens de in de catalogi verstrekte informatie, de belangrijkste figuur in de informele processen van kennisoverdracht aan vrouwen. Zo hebben Theon uit Alexandria, Melanchthon, Thomas Morus, de Florentijnse humanist en aristocraat Bartholomeo Scala en de minder befaamde hoogleraar Reichenbach uit Helmstedt hun kennis aan hun dochters doorgegeven en op die manier een belangrijke bijdrage geleverd aan de vorming van hun dochters tot ‘geleerde vrouwen’. Afgaande op de catalogi geldt dit voor bijna een vijfde van het totaal, een betrekkelijk hoog aandeel omdat over het merendeel (zestig procent) in dit opzicht helemaal geen informatie wordt verstrekt. Een leuk | |
[pagina 56]
| |
verhaal, dat meerdere malen terugkomt, handelt over de wederzijdse ondersteuning van vader en dochter. Soms namen dochters, in geval van ziekte van hun vader, diens universitaire lessen over: ‘Francisca Nebrissensis, dochter van den hoogh-geleerden Antonius Nebriβensis, Koninghlicke history-schrijver ende Professor, is soo geleert geweest, dat sy dickwils in plaets van haer vader, openbare lessen gedaen heeft.’Ga naar voetnoot68 Over de juridisch geleerde Novella uit Bologna lezen we dat ze alleen achter een gordijn les mocht geven om de toehoorders niet door haar schoonheid in verwarring te brengen.Ga naar voetnoot69 Met hun mededelingen over de opleiding van vrouwen door hun vaders en de uitstekende resultaten daarvan, en met die over de goede relatie tussen geleerde echtelieden geven de auteurs hun instemming te kennen. Van Beverwiicks catalogus is een ‘Fundgrube’ voor deze opvatting. De auteurs, intellectuelen en literaten van hun tijd, hechtten om verschillende redenen zoveel belang aan een dergelijke opleiding. Het ouderlijk of het echtelijk huis vormde niet alleen een relatief besloten en beschermd instituut, maar deze huiselijke vorming leverde ook de garantie voor een relatieve monopolisering van die kennis. Op die manier kon geleerdheid, die volgens de auteurs in principe voor veel vrouwen bereikbaar was, toch nog haar exclusiviteit behouden. Uitbreiding van de wetenschappelijke scholing van vrouwen was gewenst, maar dan wel binnen de eigen sociale groep, de groep van de intellectuele elite. Ik zal deze these nog nader toelichten. Een uitzondering in dit opzicht is Riballiers eis om vrouwen tot de bestaande hoge scholen toe te laten: ‘Laten wij, zoals in Athene, vrouwen toelaten tot de scholen voor retorica, politiek, filosofie en wiskunde, en men zal onder hen welbespraakte vrouwen, bekwame politici, verlichte filosofen en diepzinnige wiskundigen vinden.’Ga naar voetnoot70 | |
‘Ze beweerde dat ze de maan van de hemel zou kunnen trekken’Ga naar voetnoot71 - de kennis en wetenschap waarover geleerde vrouwen beschiktenSylvia Bovenschen stelt dat de voorstelling van de vrouwelijke geleerde in de zeventiende en achttiende eeuw beantwoordde aan het ‘Evangelie van het verstand’. Volgens haar zou in dit nieuwe concept geen plaats meer zijn voor de middeleeuwse en vroeg-moderne associatie van vrouwen met de ‘donkere, niet te beheersen krachten van de natuur’. De ratio werd ‘zorgvuldig in banen geleid’, beweert Bovenschen.Ga naar voetnoot72 Wanneer dit inderdaad het geval geweest zou zijn, | |
[pagina 57]
| |
dan moeten de catalogi, die immers in deze periode de meest uitgebreide pleidooien voor vrouwelijke geleerdheid hielden, hiervan toch getuigen. In de catalogi vind ik geen bevestiging van Bovenschens these. Geen van de auteurs gaat uit van het door haar veronderstelde concept van vrouwelijke geleerdheid. Evenmin is sprake van een bepaald concept van wetenschap waaraan vrouwelijke geleerdheid wordt gerelateerd. Als maatstaf voor vrouwelijke geleerdheid gelden enerzijds de schone kunsten en de vakken die op de universiteiten werden gedoceerd (de theologie, de rechtsgeleerdheid, de medische wetenschap, de ‘artes liberales’ en talen), anderzijds praktische vaardigheden van vrouwen zoals handwerken of profetische gaven. ‘Ze kon verborgen dingen openbaar maken en voorspellingen doen - in het jaar 1620.’Ga naar voetnoot73 De talenten van Aganice, die ‘seer ervaren geweest [is] in 't Sterrekijcken, ende den loop des Hemels’ en anderen wijs kon maken, ‘datse ... de Maan van den Hemel zoude trecken’ worden door Van Beverwiick niet in twijfel getrokken.Ga naar voetnoot74 De kennis van geleerde vrouwen bestond dus niet alleen uit kennis die aan de ratio van de Verlichting was onderworpen. Welke terreinen bestrijkt die kennis dan? Circa vijftien procent van alle geleerde vrouwen werd als allround geleerde voorgesteld en gold als geleerd in brede humanistische zin. Meer dan een vijfde van de vrouwen was geleerd op taalkundig of literair of op muzikaal en esthetisch gebied. Van een vrij grote groep vrouwen, bijna twintig procent, was de geleerdheid meer religieus-theologisch gericht. De meesten van deze vrouwen schreven religieuze traktaten, gebeden of liederen, al waren er ook die theologisch geschoold waren en zich toelegden op de exegese van bijvoorbeeld de Apocalypse.Ga naar voetnoot75 Iets minder dan een tiende van de vrouwen was actief op medisch gebied, waarbij ook de verloskunde hoorde. Wat betreft wiskunde, astronomie en geschiedschrijving is het percentage geleerde vrouwen laag. Uit de omschrijving van de kwalificaties van geleerde vrouwen in de catalogi blijkt niet dat de auteurs beseften in een tijd te leven waarin op wetenschappelijk terrein sprake was van een paradigma-wisseling of van kritiek op de traditionele kennis. Dat komt bijzonder duidelijk naar voren in de vitae van vrouwen die een aandeel hadden in de ontwikkeling van de moderne wetenschappen. Een voorbeeld hiervan is Maria Cunitz, die probeerde de door Kepler opgestelde tabellen met de berekeningen van de bewegingen van de planeten te corrigeren.Ga naar voetnoot76 Over haar schreef Eberti: ‘Maria Cunitz sprak zeven talen en kon aardig schilderen. Bovendien had ze het grootste plezier in astronomische speculaties ...’Ga naar voetnoot77 Opvallend is dat de auteur in de eerste plaats het | |
[pagina 58]
| |
taalkundig-esthetisch vermogen van Maria Cunitz noemt en pas op de tweede plaats haar astronomisch-mathematische vaardigheden. Zowel bij de vrouwen zelf als ook in het bewustzijn van bijna alle auteurs ligt de nadruk op het literair-humanistische. Dit geldt zelfs voor Riballier. Hoewel hij in zijn inleiding dit traditionele beeld van (vrouwelijke) geleerdheid in principe loslaat, komt het in de door hem gepresenteerde vitae wel terug. Het zou echter een voorbarige conclusie zijn om het accent van de auteurs op geleerdheid in brede humanistisch-literaire zin in verband te brengen met de vroeg-moderne universiteit en te veronderstellen dat de auteurs daarmee wilden suggereren dat intellectuele vrouwen op de bestaande universiteiten thuishoorden. De traditionele universiteit - tot in het begin van de achttiende eeuw nog de meest gangbare opleiding - was namelijk geen ‘universitas litterarum’, maar een instelling waarbinnen een vergaande specialisatie bestond.Ga naar voetnoot78 De ‘universitas litterarum’ daarentegen bloeide buiten de universiteit, in de informele kringen van de humanisten en in salons. Ze had geen vastgelegde institutionele vorm. Het sterke accent in de catalogi op het humanistisch-literaire of ook religieus-literaire genre, doet vermoeden dat de auteurs vrouwen eerder in verband wensten te brengen met losse, informele vormen van kennisverwerving en kennisoverdracht dan met meer geïnstitutionaliseerde opleidingen als de universiteit. De vader die zijn dochter in de wetenschappen onderwees, en de echtgenoot die zijn vrouw tot de ‘behulpsterin’ van zijn ‘studyen’ maakte, speelden daarbij een belangrijke rol.Ga naar voetnoot79 Beiden openden de toegang tot de ‘universitas litterarum’, niet tot de universiteit. Dit is op te maken uit de vitae in de vroege èn in de latere catalogi uit de tweede helft van de achttiende eeuw. In Ballards catalogus komt de koppeling van vrouwelijke geleerdheid aan de literair-humanistische traditie duidelijk naar voren. De door hem genoemde vrouwen uit het vijftiende-eeuwse Engeland lijken nog achter de intellectuele ontwikkelingen aan te lopen. De zestiende-eeuwse vrouwen zijn daarvan wel op de hoogte. Wanneer de humanistische concepten van kennis meer op de achtergrond raken, zien we dat de vrouwen opnieuw een achterstand oplopen. De door Ballard genoemde zeventiende- en achttiende-eeuwse vrouwen hadden in de meeste gevallen geen deel aan de nieuwe empirisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in het Engeland van hun tijd, maar waren nog steeds hoofdzakelijk literair-humanistisch geschoold.Ga naar voetnoot80 Deze tendensen zijn ook in de publikaties van de geleerde vrouwen te | |
[pagina 59]
| |
vinden. Hun uitgegeven geschriften waren de zichtbare produkten van de kennis waarover zij beschikten. Via deze publikaties kwamen de auteurs van de catalogi hun protagonisten vaak op het spoor. ‘Publish or perish’ is ook hier al van toepassing.Ga naar voetnoot81 Het grootste deel van de vermelde vrouwen (meer dan tachtig procent) is op de een of andere manier ‘auteur’ geweest. Vaak gaat het om brieven of om (door andere schrijvers vermelde) niet gepubliceerde stukken. Van de gepubliceerde teksten proberen de auteurs in hun catalogi zo nauwkeurig mogelijk melding te maken. In deze literatuurverwijzingen komt men niet alleen veel titels van religieuze werken tegen, maar ook van boeken over onderwerpen die vrouwen betroffen: opvoeding, verloskunde, ‘harmonie van vrouwen’, vrouwen die koningin waren, theologische vraagstukken betreffende vrouwen en de positie van vrouwen. Een voorbeeld: ‘Marie de Romieu, een Joffrouw van Vivarets in Languedock, heeft in dicht uyt gegeven, dat de Vrouwen boven de Mans uyt muynten, gedrukt te Parijs 1581, ende noch buyten dicht, een Onderwijsinge voor de jonge Joffrouwen, gedruckt te Diepe 1573.’Ga naar voetnoot82 | |
‘Ze was geleerd, rijk, mooi en van edele afkomst’Ga naar voetnoot83 - de sociale achtergrond en de leefwijze van geleerde vrouwenDe verbinding van schoonheid en geleerdheid, de harmonie van lichaam en geest is een oud motief. In de catalogus van Menagius over de filosofen uit de Oudheid treffen we het vaak aan. Ook ten aanzien van vrouwen uit de Renaissance duikt dit motief weer op, blijkbaar vooral onder invloed van het neo-platonisme. ‘She was a very beautiful Lady of great spirit ...’ schrijft Ballard over een van de vrouwen uit de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot84 Ook in de tweede helft van de achttiende eeuw vermeldt Riballier nog geleerde vrouwen die in schoonheid de mooiste vrouwen van hun eeuw overtroffen.Ga naar voetnoot85 Belangrijker nog dan de combinatie van schoonheid en geleerdheid, waartegen de burger aan het eind van de achttiende eeuw begon te fulmineren om in plaats daarvan het beeld van de door zenuwziekte geteisterde geleerde vrouw op te voeren,Ga naar voetnoot86 is de combinatie van geleerdheid en adellijke afkomst. Een groot deel van de in de catalogi genoemde vrouwen (circa veertig procent) was van adel. Aangezien een derde van de vitae geen informatie verstrekt over de afkomst van | |
[pagina 60]
| |
de vrouwen is het zeer waarschijnlijk dat het percentage adellijke vrouwen in werkelijkheid nog hoger was. In de catalogus van Ballard is bijvoorbeeld meer dan tachtig procent van de geleerde vrouwen van adel. Dit percentage verschilt echter per regio en periode. Zo zijn bijvoorbeeld in de catalogus van Ballard geleerde vrouwen uit de vijftiende en zestiende eeuw allen van adel; terwijl die uit de zeventiende eeuw soms ook van burgerlijke afkomst zijn. In de door mij bestudeerde catalogi was 23 procent van de geleerde vrouwen afkomstig uit de intellectuele burgerij. Slechts van een zeer kleine groep is vermeld dat het vrouwen van eenvoudige afkomst betrof. Kennelijk was dit zo bijzonder dat de auteurs zich genoodzaakt zagen ontroerende verhalen te vertellen over de manier waarop deze arme meisjes via hulp van rijke mensen kennis hadden kunnen verwerven.Ga naar voetnoot87 Vrouwelijke geleerdheid ging gepaard met een zekere mate van welstand, waardoor de vrouwen over vrije tijd konden beschikken. De auteurs van de catalogi hebben nog geen kritiek op de bevoorrechte leefwijze van de vrouwelijke geleerden. Pas door de minder gegoede burger uit de tweede helft van de achttiende eeuw werd vrouwelijke geleerdheid - juist omdat ze zo sterk gebonden was aan een zekere mate van welstand - getypeerd als onnozele tijdsbesteding van adellijke en rijke vrouwen. In Beyond their Sex schildert Margaret King de leefwijze van geleerde vrouwen uit de Renaissance af als een eenzaam, opgesloten bestaan.Ga naar voetnoot88 Ze volgt daarmee een argumentatieve traditie die ook bij Ruth Kelso en Joan Kelly te vinden is.Ga naar voetnoot89 De geleerde vrouw zou in een soort kloosterachtig isolement geleefd hebben. Een ‘book-lined cell’ was volgens hen de ruimte waarin de geleerde vrouw verborgen bleef. Daarbij kwam, zo beweert King, dat geleerde vrouwen als aseksuele wezens werden gezien. Dat gold, zo stelt zij, ook voor die auteurs die geleerde vrouwen aan een breder publiek presenteerden: ‘Op het zelfde moment dat geleerde mannen geleerde vrouwen prezen, ondermijnden ze hen als vrouw. Zij zagen hen als geslachtsloze wezens of als vrouwen met een gestoorde seksualiteit.’Ga naar voetnoot90 Nog afgezien van de vraag of dit beeld recht doet aan de complexiteit van leefsituaties van geleerde vrouwen in de Italiaanse Renaissance,Ga naar voetnoot91 moet de vraag | |
[pagina 61]
| |
worden gesteld of dit ook gold voor geleerde vrouwen in andere tijden en landen. Weer een andere vraag is hoe geleerde vrouwen zelf hun bestaan zagen. Volgens King internaliseerden geleerde vrouwen uit de Renaissance de visie van de buitenwereld en leidden ze vrijwillig een soort celibatair, kloosterlijk leven: ‘De geleerde vrouwen, van binnen uit overwonnen, capituleerden en trokken zich terug uit de strijd. Ze gaven de studie helemaal op en trokken zich terug, in het huwelijk of in hun verdriet. Ze trokken zich terug in kloosters, in goede werken en in stilte.’Ga naar voetnoot92 De catalogi bevestigen dit sombere beeld niet. Geleerde vrouwen lijken in een redelijke harmonie met de wereld om zich heen te leven. Ze waren volgens de vitae in de meeste gevallen getrouwd en vaak ook na hun huwelijk met wetenschap bezig. Een voorbeeld: ‘Elisabeth Margaretha von Keil, echtgenote van de welbekende medicus Andreas von Keil ... was in de artsenijkunde en de scheikunde heel deskundig en schreef een mooi boek over verloskunde ... dat haar man graag wil laten publiceren.’Ga naar voetnoot93 Zo veel belangstelling van een echtgenoot was zeker niet altijd aanwezig, maar Elisabeth hoeft niet als een uitzondering te worden beschouwd. De korte biografieën geven helaas weinig informatie over de leefwijze van een geleerde vrouw. Wanneer ze wel uitgebreide informatie bevatten, zoals bij Ballard, zien wij dat het aandeel getrouwde vrouwen onder de geleerde vrouwen hoog was, zelfs hoger dan onder de totale bevolking (circa negentig procent bij Ballard). Dat hing weer samen met de relatief zekere economische situatie waarin ‘zijn’ geleerde Engelse vrouwen verkeerden. De vraag is dus of het beeld van de eenzame vrouw die zich tegen het huwelijk verzette of die zó in het huwelijk opging dat haar geleerdheid ten onder ging, klopt. Uit de catalogi is dit niet op te maken. Waarschijnlijk was slechts een klein aantal ongehuwd en bijvoorbeeld kloosterling. Mijns inziens mag de door mij gesignaleerde ‘gewone’ leefwijze van geleerde vrouwen niet uitsluitend in verband gebracht worden met de ‘verburgerlijking’ van de cultuur in de zeventiende en achttiende eeuw. De herformulering van de culturele rol van vrouwen uit de hogere klassen zoals wij die in de catalogi tegenkomen, had een lange voorgeschiedenis. Daarop wijzen de vroege catalogi van beroemde vrouwen en de traktaten over de opvoeding van meisjes vanaf de veertiende eeuw.Ga naar voetnoot94 Ook uit de bijdragen aan de ‘Querelle des Femmes’ blijkt dat er een discussie over de culturele rol van vrouwen is gevoerd en in een historische periode waarin zich ook op andere maatschappelijke terreinen vergaande verschuivingen voltrokken. In dit verband is ook van belang wat | |
[pagina 62]
| |
Norbert Elias de ‘hoofse samenleving’ in de vroeg-moderne tijd noemt.Ga naar voetnoot95 Ik zou dus ook Joan Kelly's vraag ‘Did women have a Renaissance’ niet zo maar met ‘neen’ willen beantwoorden.Ga naar voetnoot96 De grote hoeveelheid kleine vitae van geleerde vrouwen, in het bijzonder uit de periode van de veertiende tot de achttiende eeuw, is opmerkelijk. Juist het grote aantal pleit voor een meer gedifferentieerd antwoord. Evenals Riballier vermoed ik dat er nog meer vrouwelijke geleerden geweest zijn dan de catalogi vermelden. Zo worden er van de vierenzestig vandaag nog bij naam bekende vrouwelijke dichters uit de Pléiade, een zestiende-eeuwse Franse literaire groep, in de catalogi slechts enkelen vermeld.Ga naar voetnoot97 Dit in aanmerking genomen lijkt het mij analytisch gezien niet vruchtbaar om over geleerde vrouwen alleen in termen van ‘afwezigheid’ of ‘isolement’ te spreken. En toch heeft Margaret Kings voorstelling van een ‘book-lined cell’ in verband met geleerde vrouwen zeker ook - en niet alleen in individuele vrouwenlevens - een reële basis. Geleerdheid impliceert, maatschappelijk gezien, zowel een sociaal als een asociaal leven. Ze bevordert communicatie èn ze individualiseert, isoleert en vraagt bij wijze van spreken om ‘a room of one's own’.Ga naar voetnoot98 Dit laatste was vrouwen in het verleden nog minder vergund dan mannen. Maar de ‘book-lined cell’ is ook een constructie die is terug te voeren op de veronderstelling dat vrouwelijke geleerdheid en seksualiteit niet samen zouden kunnen gaan. Dergelijke veronderstellingen zijn sinds het begin van de vroeg-moderne tijd aanwezig en zijn later ook tijdelijk realiteit geworden toen voor academische functies het alternatief werd vastgelegd: geleerd of getrouwd, geleerd of kinderen. De schrijvers van de catalogi, vroege voorstanders van het studeren van vrouwen, hebben dit alternatief niet geformuleerd. Zij wekken met hun voorbeelden van vrouwelijke geleerdheid niet de indruk dat ze het leven van een geleerde vrouw als een sociaal en emotioneel beperkt leven zagen. Het blijft echter de vraag of de door hen zo nadrukkelijk veronderstelde ‘normaliteit’ van een geleerd vrouwelijk leven niet fictie was of een constructie, die niet helemaal overeenkomt met het feitelijke bestaan van geleerde vrouwen in de vroegmoderne tijd. Een fictief gesprek gepubliceerd in een Engels astronomieboek voor jonge dames uit 1768 doet dit vermoeden. Een broer, uit Oxford naar huis gekomen, houdt zijn zuster voor: ‘Filosofie is de favoriete wetenschap van iedere | |
[pagina 63]
| |
verstandige man en krijgt de bijzondere genegenheid van het schone geslacht; en reken erop, zuster, het wordt nu voor de dames mode om filosofie te gaan studeren. Ik ben erg blij te zien dat mijn zuster zoveel aanleg heeft om iets te ondernemen dat zo prijzenswaardig en respectabel is voor haar sekse.’ Het antwoord van zijn zuster toont iets van de problemen die de broer blijkbaar over het hoofd ziet: ‘Vaak wens ik dat het niet zo mannelijk zou staan om als vrouw in gezelschap over filosofie te spreken ... Wat een gelukkige tijd zal er aanbreken, wanneer dames op bescheiden wijze hun kennis mogen tonen en geleerd mogen zijn zonder uniek of overdreven te lijken.’Ga naar voetnoot99 Desalniettemin kunnen de vele vrouwen die volgens de catalogi hun vrouwelijk bestaan met geleerdheid combineerden zonder in een sociaal isolement te raken, ons aan het denken zetten. Een verrassend groot aantal vrouwen koos blijkbaar niet zomaar voor de combinatie van ‘kinderen en keuken’, maar voor die van ‘kinderen en kennis’. Het is opmerkelijk dat dit tot in onze eeuw vergeten is. | |
EpiloogIn mijn betoog kon slechts een gedeelte van de vele gegevens uit de honderden kleine biografieën aan de orde worden. gesteld. Toch bevestigt mijn onderzoek Honeggers vermoedens ‘dat er waarschijnlijk veel meer geleerde vrouwen waren, dan wij tot nu toe hebben kunnen overzien’. Er waren inderdaad in de Europese bovenlaag, de adel en de rijke burgerij ‘ten tijde van de niet aan de universiteiten gebonden geleerdheid’ verrassend veel ‘vrouwen die zich onvermoeibaar en met succes met wetenschappen bezighielden.’ Wij kunnen dus, wat betreft de kwantitatieve kant van het vraagstuk, Heymans tegenspreken. Complexer is het antwoord op de kwalitatieve vragen. Kan men op basis van de catalogi een specifieke vrouwelijke manier van wetenschapsbeoefening herkennen? En wat hield die in? Ik heb geprobeerd verschillende facetten van dit vraagstuk te belichten. De meestal informele overdracht van kennis is één facet. Dit was op zich niet uitzonderlijk, omdat de intellectuele cultuur vanaf de veertiende, vijftiende tot ver in de achttiende eeuw haar domein juist ook buiten de universiteiten had. De uitzonderlijke plaats van vrouwen in de geschiedenis van de wetenschappen kan dus niet alleen worden toegeschreven aan hun uitsluiting van formele opleidingen. Een ander facet is de inhoud van de geleerdheid van de in de catalogi genoemde vrouwen. Een deel van de als geleerd vermelde vrouwen had daarin een eigen accent gelegd en vond bijvoorbeeld in de religie de mogelijkheid om poëtische en literaire vermogens te uiten. De opvatting van vrouwelijke geleerd- | |
[pagina 64]
| |
heid die wij in de catalogi tegenkomen, is dus ook meestal heel breed, minder vast omlijnd dan die van mannen. Om die redenen verwerp ik ook Sylvia Bovenschens these dat vooral in de eerste helft van de achttiende eeuw het ‘concept van vrouwelijke geleerdheid onderworpen was aan een beperkt begrip van rationaliteit’.Ga naar voetnoot100 Ik vraag me echter af, of ik de door mij geconstateerde tendensen moet toejuichen. Heeft het feit dat vele geleerde vrouwen zich toelegden op disciplines die in door mannen gevoerde wetenschappelijke discussies van hun tijd niet centraal stonden niet tevens een negatieve kant? Een derde facet van het vraagstuk is of vrouwen door hun wetenschappelijke belangstelling in een isolement raakten. Was de leefwijze van geleerde vrouwen een ‘niemandsland’, een ‘book-lined cell’ zoals door Margaret King en anderen is gesteld? Deze vraag heb ik uitgebreid behandeld, omdat ze volgens mij de kern van het probleem raakt. De catalogi van geleerde vrouwen bevestigen die stelling niet. Ze bevatten eerder aanwijzingen voor een uitbreiding van de uitings-, studie- en handelingsmogelijkheden van (getrouwde) vrouwen. Misschien heb ik me in dit verband te sterk laten leiden door de wens van de auteurs van de catalogi dat een geleerde vrouw wel bijzonder is, maar dat ze vooral ook gewoon moge zijn. De vele vitae van geleerde vrouwen wekken de indruk dat geleerdheid van vrouwen meer alledaags was. Zij overschaduwen beelden van zeldzame, grote geleerden als Sonya Kowalewskaja, Marie Curie en anderen. Des te duidelijker en scherper moet men mijns inziens de vraag stellen, waarom vrouwen zich niet eerder in de geïnstitutionaliseerde wetenschappelijke wereld hebben èn konden begeven. |
|