| |
| |
| |
| |
| |
| |
[Sjokoli van Sipaliwini]
Sjokoli hoort wat. Hij zet zijn hand achter zijn oor. Het geluid komt dichterbij.
Wat kan dat zijn?
Hij gaat achter de grote tafrabon schuilen. Hij is goed verborgen. Niemand zou kunnen merken dat hij daar is. Zo stil als een muis zit hij gehurkt tussen de struiken. Steeds kijkt hij even op en tuurt over het gewas heen.
Dat kan geen konijn zijn. Hij ziet de bosplanten, die ongeveer zes meter verderop zijn, bewegen.
Huh!
Hij schrikt als hij een hand op zijn rug voelt.
‘Aleke dja kuba?’ zegt een stem achter hem.
Sjokolie kijkt achterom en ziet opa. Stotterend zegt hij: ‘Goe...goe..goed, opa.’
‘Wat doe je hier, jongen?’ vraagt opa.
‘Ik zoek wat sprokkelhout voor mama,’ antwoordt Sjokoli. Vervelende opa, kon je niet thuis blijven? denkt hij.
Opa legt een hand op zijn schouder. ‘Waarom schuil je tussen de struiken? Is er wat?’
‘Ik hoorde een vreemd geluid en wachtte om te zien wat het kon zijn.’
Opa kijkt om zich heen en dan naar de struiken verderop. ‘Ik hoor niets vreemds. Ik zie ook niets. Kom jongen, laat me je helpen met het sprokkelhout.’
| |
| |
Samen hebben ze al gauw een flinke stapel brandhout. Opa knikt tevreden naar Sjokoli. Hij wenkt Sjokoli om mee te lopen naar de grote open plek onder de kankantrie boom. Ze genieten van de vertrouwde bosgeluiden om hen heen.
Sjokoli zucht. Heerlijk! Hier voelt hij zich thuis.
‘Opa, later wil ik net als u kapitein zijn van ons dorp. Moet ik dan alles weten over het district Sipaliwini, of alleen maar over ons dorpje hier in Kwamalasamutu?’
‘Luister, jongen, het is altijd goed om zoveel als mogelijk te weten. Niet alleen maar over je dorp of district maar ook over heel je land en andere plaatsen in de wereld.’
Sjokoli zucht heel diep. Dat wordt dan wel erg veel om te leren.
Opa lacht. ‘Begin maar alvast bij je eigen plekje. De rest komt later wel. Je weet toch dat Sipaliwini het grootste district is van Suriname. Ons district bevat meer dan twee-derde deel van het totale landschap.’
Sjokoli kruipt dicht tegen de benen van zijn opa en leunt gezellig tegen hem aan. ‘Vertel wat, noh, opa? Wat weet u allemaal over ons district?’
Opa vertelt: ‘Het grootste deel van ons district is vanaf 1998 uitgeroepen tot het Centraal Suriname Natuurreservaat. Dat wil zeggen, de
| |
| |
mensen die hier komen, mogen geen dieren doodschieten of vangen en ook geen planten en bloemen zomaar meenemen. Alle fauna, dat zijn dieren, en flora, dat zijn planten en bloemen, zijn beschermd.
Er wonen hier niet alleen indianen, maar ook boslandcreoolse stammen in dorpen langs de rivieren.’
‘Aai...opa...juf heeft vertelt over hoeveel rivieren en kreken er in ons district zijn. Weet je welke ik ken? De Kabalebo rivier, de Lucie rivier, de Curuni rivier, de Tapanahony rivier ...mmhh de Emma rivier en...oja de Wilhelmina rivier en nog een heleboel meer.’ Sjokoli lacht trots naar opa.
‘Ja,’ zegt opa dat heb je heel goed onthouden. Maar weet je dat er ook een Wilhelmina berg is?’
‘Ik ben kopie-kopie, hoor, opa! Natuurlijk weet ik dat. Weet je waarom? Omdat deze berg de hoogste top heeft in Suriname. Ik weet zelfs ook hoe het heet. De Juliana top. Goed noh?’
‘Aai,’ lacht opa. ‘Je weet al bijna net zoveel als ik. Heb je ook geleerd van de bergen in het zuiden die de grens vormen met ons buurland Brazilie?’
‘Ik weet het...ik weet het...het Grensgebergte en...hhhmmm...Aka..iets...oja, Akaraygebergte en het HumakTumukgebergte.’
| |
| |
‘Goed zo,’ prijst opa, je hebt het biiiiijjjna goed. Het laatste heb je omgekeerd. Die berg heet het Tumuk Humakgebergte.’
Sjokoli grinnikt. Hij heeft toch wel een lieve opa.
‘Kom,’ zegt opa, het is tijd om naar huis te gaan.’
‘Het heeft wel lang geduurd, Sjokoli. Waar was je, jongen?’ vraagt vader. ‘Was je verdwaald in het bos?’
‘Nee, papa,’ zegt Sjokoli, ‘ik heb opa ontmoet. Papa, op weg naar huis heeft opa mij vertelt dat oom Biswane de toeristen naar de Adidon sula zal brengen. Mag ik met hem mee, papa? U weet toch hoe leuk ik het vind om over de sula's te varen? Het is altijd zo spannend om mee te maken hoe het onstuimig water de korjaal meesleurt,’ smeekt Sjokoli.
‘Wacht nog maar even tot na de volwassenheidstest. Dan mag je overal naar toe. Je moeder wacht op het brandhout. Ze is bezig cassave brood te bakken. Ik heb nog enkele souvenirs om af te maken. Help jij me straks de manden te verven.’
Vader zit voor de hut enkele manden af te werken. Hij heeft ook al enkele souvenirs gemaakt. Deze spullen verkoopt hij aan de
| |
| |
handelaren en toeristen, die geregeld naar het binnenland komen. Ze komen met een passagiersvliegtuig want op Kwamalasamutu is er een viegveld. Zij brengen benzine, gereedschappen, kookgerei, levensmiddelen en nog veel meer voor de mensen in het binnenland. Ze maken tochten naar de verschillende bergen, de sula's en watervallen. De toeristen genieten van de eco-toeristische trekpleisters in het binnenland van Suriname. Er is zoveel te zien in het oerwoud: allerlei planten, orchideeen en dieren en vogels. Soms komen er ook doktoren die onderzoek doen naar medicinale planten. Zij praten veel met de inheemsen om dingen te weten te komen. Zoals hoe ze in het bos leven en wat ze gebruiken om ziekten en kwaaltjes te genezen.
‘Papa, is mijn pijl en boog al af? Je hebt het toch beloofd?’ vraagt Sjokoli.
‘Zeker, jongen, dat is een traditie. Het is straks tijd voor jou om met de mannen mee te gaan jagen. Ik hoop dat de handelaren, die mee komen met de toeristen, genoeg gereedschappen brengen om te verkopen. Want jij moet ook nog een houwer van mij krijgen en je moeder heeft ook al een nieuwe tjap nodig.’
Papa lacht naar Sjokoli. ‘Kijk maar hoeveel spullen ik heb om af te leveren aan de handelaren. Als ik alles verkoop, kan ik ook nog
| |
| |
wat keukengerei voor mama kopen. Maar, vertel't haar maar niet. Het is een verrassing.’
Sjokoli loopt naar de rivier. Hij ziet een paar meisjes baden. Ze giechelen en gillen in het water van de pret.
Watokoro is er ook bij.
Sjokoli glimlacht. Hij denkt even terug hoe leuk het was, toen hij met Watokoro was gaan varen. Haar ouders hebben haar de juiste naam gegeven, denkt hij, want ze lijkt echt op een zonnebloem.
Die dag, toen ze samen waren, was ze heel mooi. Ze had een jurkje aan, dat versierd was met rood, geel, groen en blauw breikatoen. Ze had ook een lokonobandje om haar hoofd. Je zou niet denken, dat ze pas negen jaar oud was. Ze zaten samen op het middenste bankje van de korjaal.
Sjokoli deed echt stoer die dag, en stuurde de korjaal behendig met een pagaai. Watokoro had Sjokoli toen verteld dat ze met hem wil trouwen als ze ouder is.
Later zit Sjokoli naast zijn vader gekookte cassave te eten.
‘Luister jongen, heb je wel gemerkt dat je stem veranderd is?’ vraagt vader. ‘Je wordt nu groot,
| |
| |
dus het wordt tijd voor je, om de joekoemiratest te doen.’ Vader kijkt bedachtzaam naar Sjokoli die met grote verbazing naar hem luistert.
‘Ik zal je nog niet alles uitleggen, je hoort het wel als het zover is.’
‘Maar papa...’ Sjokoli wil meer horen.
‘Je moet nu alvast zelf gaan oefenen met je pijl en boog,’ zegt vader. ‘Toen ik twaalf jaar oud was, kon ik al jagen. Ik had zelf al een hert geschoten. En ik kon ook al goed vissen vangen,’ schept vader op.
Sjokoli's gedachten gaan terug naar het geluid dat hij in het bos heeft gehoord. Zal het een groot beest zijn geweest? Ik krijg 'm wel, denkt hij. Ik heb Watokoro verteld, dat ik voor niets bang ben. Ja, ik ben al groot. Ik zal iedereen bewijzen wat deze stoere jongen kan.
Sjokoli ligt in zijn hangmat, hij kijkt naar boven en bestudeert hoe keurig de pinabladeren van de hut in elkaar gezet zijn. Indianen gebruiken pinabladeren als dakbedekking voor hun hutten. Ook al regent het nog zo hard, er valt geen druppel water in de hut.
Sjokoli hoort plotseling een geluid. Hee, daar is het weer. Nu iets luider. Het lijkt wel op het geluid, dat hij vanmorgen in het bos heeft gehoord.
| |
| |
Hij klimt in een boom om een beter uitzicht te hebben. ‘Zo zie ik het beter en zo is 't ook veiliger,’ denkt Sjokoli.
Hij ziet iets. Aha! Daar...het is een hert!
Sang, 't is zo groot.’
‘Ggrrr...’
Wat is dat nou?’ vraagt hij zich af. Sjokoli zoekt om zich heen. Als hij naar beneden kijkt, ziet hij een tijger. Hij ligt op de loer voor het hert.
Ooh, nee...wat nou? Ik moet hoger in de boom. Sjokoli zet zijn voet op een tak die wat hoger ligt en probeert naar boven te klimmen.
Maar......krak!!!!
De tak breekt en hij tuimelt hals over kop naar beneden.
Nu staat hij oog in oog met de tijger.
‘Mma...maaaa...!!!’
‘Ja, Sjokoli! Ik ben hier. Wat is er?’ antwoordt zijn moeder.
‘Aaai!’ zegt Sjokoli. Het was maar een droom. Wat ben ik blij, dat ik in mijn hangmat lig, denkt hij bevend.
Moeder doet de was langs de rivier.
‘Het brandhout is niet genoeg, jongen!’ roept ze. ‘Ik heb nog veel cassave brood om te bakken.’
| |
| |
‘Ttuujjj.’ Sjokoli maakt een tjuri. ‘Alweer werk!’
Hij loopt moeder tegemoet. Moeder wenkt hem om haar te komen helpen. Sjokoli rilt. Hij wil niet in het water gaan. 's Morgens is het water erg koud.
‘Kom je mee baden?’ roept een stem achter hem.
‘Hee, Watokoro,’ zegt Sjokoli blij.
‘Zullen we een wedstrijd houden, wie het snelst kan zwemmen?’ vraagt Watokoro.
Sjokoli denkt niet meer aan het koude water. Hij pakt haar bij de hand en samen rennen ze naar de rivier.
Ze spelen en spartelen met water op elkaar.
‘Weet je Watokoro, ik moet de joekoemiratest doen. Vader zegt, dat ik al groot genoeg ben.’
‘Ben je bang voor de test, Sjokoli?’
‘Nee, waarom zou ik? Ik ben toch al groot!’ antwoordt Sjokoli dapper. Plotseling heeft hij het erg koud.
‘Au, ik krijg kramp in mijn voeten. Watokoro zwem jij maar alleen, mijn tenen doen pijn. Ik moet ook nog brandhout voor moeder halen.’ Sjokoli is blij dat hij een excuus heeft uit het water te gaan.
| |
| |
| |
| |
‘Brandhout! Brandhout! Elke keer moet ik brandhout zoeken!’ moppert Sjokoli in zichzelf.
‘Liever hadden ze me de naam “Brandkoli” gegeven, want ik begin ook op brandhout te lijken in deze hete zon.’ Sjokoli loopt achter de hut om brandhout te halen.
Hee, wat doet vader op het kostgrondje? Dat is toch het werk van de vrouwen.
‘Je moeder heeft het erg druk vandaag, dus help ik haar de zoete-patat te oogsten. Kom je me straks helpen?’ vraagt vader.
Sjokoli doet het graag. Hij vindt alles beter dan brandhout halen. Hij hurkt tussen de opgehoogde bedden om het onkruid tussen de cassaveplantjes uit te trekken.
‘Vader, mag ik met Sasamali gaan varen?’ vraagt Sjokoli. Sasamali is een neef van Sjokoli. Hij is de zoon van vaders oudste broer. Sasamali is vijf jaren ouder dan Sjokoli. Ze hebben afgesproken om vandaag te gaan vissen.
‘Als je klaar bent met je werk, mag dat wel,’ zegt vader.
‘Je mag je pijl en boog ook meenemen. Probeer, om wat thuis te brengen voor de pot.’
Gelukkig hebben we vakantie, denkt Sjokoli. Nu kunnen hij en Sasamali de hele middag erop uit.
| |
| |
Samen pagaaien Sasamali en Sjokoli op de Sipaliwinirivier. Hun dorp ligt aan deze rivier.
‘Heb je al een groot beest geschoten, Sasamali?’
‘Nee,’ zegt Sasamali, ‘nog niet, maar ik denk dat ik de volgende week alleen op jacht ga.’
Sasamali zucht.
‘Weet je, Sjokoli, ik heb een heel mooi meisje ontmoet. Ik wil met haar trouwen, maar dat kan pas als ik een tapir doodschiet. Ik ben zo verliefd op haar, dat ik het nu wel alleen durf. Je weet toch dat ze je “tomrese” noemen als je suf bent, en dat ben ik echt niet.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Dus als je een vrouw wil hebben, moet je heel hard daarvoor werken en bewijzen dat je stoer en sterk bent.’
Ze varen een kreekje op, de Wyumikreek. Hier kun je grote anjoemara's en toekoenari's vangen.
‘Laat eens zien wat je al kan,’ roept Sasamali uitdagend. Sjokoli mikt op een anjoemara. Hij mist. Hij spant zijn boog opnieuw en concentreert zich op de vissen in het heldere water van de kreek.
Hij schiet. Zoef!!! Het is raak. Sjokoli trappelt een dansje van blijdschap in de korjaal.
‘Zo dapper als......Sjokoli!’ juicht hij.
Samen vangen ze twee toekoenari's en drie anjoemara's. Het wordt lekker eten vanavond.
| |
| |
| |
| |
Het is zes uur's morgens, als Sjokoli zijn ogen open doet. Hij zit op en kijkt naar zijn ouders. Die snurken nog. Papa was blij met de visvangst van gisteravond.
‘Wat zal hij zeggen als ik een beest naar huis breng?’ denkt Sjokoli.
En Watokoro dan? Mischien mag ik dan alvast aanwijzen met wie ik later wil trouwen.
Het is inmiddels al half zeven, als Sjokoli zijn pijl en boog pakt om op pad te gaan.
Hij denkt: Ik loop gauw weg, voordat ik weer hoor, ‘Sjokoli, brandhout!’
Sjokoli praat tot zichzelf. ‘Ja, ik wil een nokore zijn; een stoere jongen.’ Hij loopt fier en recht zoals hij de grotere jongens ziet doen. Hij loopt als een nokore.
Als hij op de plaats van bestemming komt, hoort hij niets. Hij kijkt om zich heen. Hij ziet ook niets. Ongeduldig, maakt hij een tjuri en trekt zijn schouders op. ‘Ik moet maar rustig zitten wachten.’
Hij eet een stuk van het cassavebrood, dat hij heeft meegenomen. De zon schijnt fel en het is warm.
Fratch! Fratch!
Sjokoli kijkt op. Hij luistert. ‘Zie je wel, ik wist het. Er is wat in de buurt.’ Hij concentreert zich op het geluid en tuurt in de richting ervan.
‘Aai, ik zie ze al, bosvarkens!’
| |
| |
Hij spant de pijl aan de boog.
De dieren komen steeds dichterbij.
Sjokoli mikt op de grootste.
Zoef!!! Zijn pijl zweeft door de lucht.
Maar....mis!
De pijl gaat vlak voorbij de neus van een van de bosvarkens. De kudde schrikt op. Verwilderd rennen zij verschillende richtingen op. Een van de varkens komt regelrecht in de richting van Sjokoli.
Sjokoli schrikt. Ook hij is de kluts kwijt. Hij laat zijn pijl en boog vallen en klimt zo snel hij kan de dichtsbijzijnde boom in.
Aaaai! Nog net op tijd.
Na een kwartier zakt Sjokoli bevend uit de boom.
‘Bijna was ik platgetrapt.’ Sjokoli slaakt een zucht van opluchting. Gelukkig, de dieren zijn nu ver weg.
‘Dit vertel ik aan niemand...anders word ik uitgelachen.’
Teleurgesteld keert hij terug naar huis.
| |
| |
| |
| |
Papa ziet hem aankomen en loopt naar hem toe.
‘Je opa, de kapitein, heeft de mensen in het dorp reeds op de hoogte gesteld van de joekoemiratest. Over twee dagen begint de test en opa heeft al een hut voor je gemaakt,’ zegt vader. ‘Ga maar kijken.’
Sjokoli loopt naar opa.
Opa lacht mij zeker niet uit, als ik hem vertel wat er in het bos gebeurd is, denkt hij.
‘Hali khadjakuba dokoko’.(Dag opa)
‘Zo, zo, zo, wie hebben we hier? Mijn grote kleinzoon!’ groet opa vrolijk.
Sjokoli zucht. Ja, dat denk je maar.
‘Wat is er jongen, je kijkt zo bedroefd.’
Hij vertelt opa alles over zijn mislukte avontuur. En waarom hij zo graag een groot dier had willen schieten.
‘Ha-ha-ha! Is dat zo?’ lacht opa.
Sjokoli kijkt sip. Hij lacht maar mee, als een boer die kiespijn heeft.
‘Luister Sjokoli, je mag verliefd zijn. Maar nu ben je te jong, om de vrouw met wie je wilt trouwen aan te wijzen.’
Sjokoli zegt maar niets. Hij weet het immers toch wel. Hij weet het zeker!
| |
| |
‘Vader heeft me nog niets verteld over de test, opa. Hoe gebeurt dat?’
‘Zie je die hut daar? Die is voor jouw.’ Opa wijst naar de hut die hij heeft gebouwd.
‘Daarin zal je acht nachten alleen moeten slapen. Op de laatste dag word je heel vroeg naar de rivier gebracht. Je wordt in het water gegooid en moet in het koude water baden.’
Sjokoli kijkt even scheel naar opa.
Koud water? Sjeetjes...
‘Daarna mag je in je hangmat liggen.’
‘Moet ik naakt liggen in de hangmat?’
‘Nee, natuurlijk niet, wel in een mooie pangi,’ zegt opa en gaat door met zijn uitleg. ‘In een langwerpig klein mandje zitten er joekoemira's. Deze mieren hebben we uit een boomhol gehaald.
Het langwerpig mandje wordt tegen je lichaam gedrukt, zodat de mieren je flink kunnen bijten. Af en toe zullen we wat kasiri (cassavewijn) over je sprenkelen. De mieren worden door deze drank wild en zullen nog harder bijten.
Je mag niet huilen of schreeuwen. Deze test is om je moedig te maken. Als je deze test goed doorstaat, wordt je gezien als een nokore. Dat wil zeggen, een stoere jongen die alles durft.’
| |
| |
Opa geeft Sjokoli een kalebas met pepre watra. Hij heeft deze soep bereid met het sap van de cassave, stukjes vis en peper.
‘Mmm! Lekker hoor, opa.’ Sjokoli neemt gretig een paar happen van de soep. ‘Wat gebeurt er na de test, opa?’ vraagt hij nieuwsgierig. Hij wil er meer van weten.
‘Zo, vanaf die dag behoor je tot de groep van de volwassenen. Dan moet je al het mannenwerk kunnen doen zoals: manden vlechten, jagen, vissen en hutten bouwen.’
‘Hup-hoi-bigi-boi!’ juicht Sjokoli. ‘Tenminste hoor ik dan niet meer: “Sjokoli Brandhout”. Want dan ben ik met mijn pijl en boog in het bos,’ zegt hij blij.
Opa knipoogt. ‘Als je zeventien of ouder bent geworden en als je een tapir doodschiet, dan krijg je direct een vrouw. Dan vindt men je een ras-echte dappere inheemse man.’
Opa geeft Sjokoli twee maraka's en pakt voor zichzelf een samboera. ‘Kom op, jongen begin je erop voor te bereiden.’
Ze maken samen muziek, terwijl opa zingt.
‘Opa, je zingt vals!’ giechelt Sjokoli.
Maar opa hoort hem niet. Hij danst mee op de maat en gaat helemaal op in de muziek. Met gesloten ogen slaat hij steeds krachtiger op de samboera. Het geluid galmt tot ver in het bos.
| |
| |
Sjokoli wordt meegesleept. Hij schudt de maraka's en zingt mee uit volle borst.
Opa kijkt even op. ‘Ja, het wordt een groot feest,’ knipoogt opa trots.
|
|