een kampvuur.’
Poek helpt de jongens om de takken op elkaar te zetten.
‘Wat is de stapel hoog’, zegt Poek als ze klaar zijn. Alberto vraagt: ‘Ramin, zullen wij weer gaan varen?’
‘Mogen Anna en ik ook mee?’ vraagt Poek.
‘Nee, Poek’, zegt mama, ‘speel jij maar met je pop Anna.’
Poek gaat bij het water zitten. Ze zet Anna naast zich. Ze ziet iets in het water tussen de plantjes op en neer gaan. Poek staat op om het beter te kunnen zien. Wat is het? Een krokodil! Er is een krokodil in het water! Poek pakt een stok. Ze slaat ermee in het water.
‘Anna, heb je dat gezien? De krokodil is onder water verdwenen. Hoe zal die krokodil wel heten? Koko? O, Anna, wat een leuke naam is dat! Meneer de Krokodil, Anna zegt dat je Koko heet. Wat is dat een mooie naam. Ik kampeer hier met mijn broer Alberto. En zijn vriend is met ons meegekomen’, vertelt Poek.
‘Kijk, daar komen ze aan.’
‘Hé, Poek’, roept Alberto, ‘tot wie praat jij?’
‘Tot Koko de Krokodil. Anna en ik hebben een