| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Aan de E.E. Heeren regenten van het weeshuis en oudemannenhuis.
E.E. HEEREN.
HEt dunke U E.E. niet vreemd, indien deeze Toeëigening meêr na eene Voorréde, als na eene Opdragt gelyke. Geen gemeene réden heeft de geboorte aan deezen uit het Fransch vertaalde Agrippa veroorzaakt; daarom passen hem ook geene gemeene omstandighéden. En alhoewél voor aan geene lóftuitingen uwen wédergalm, nóch veele vleijeryen uwe groote gunst, voor een kleene waardy, én minder moeite afsmeeken; zo twyffelen wy échter niet, óf ons inzicht zal uwen lóf, én onze geneegenheid uw gunst daar door niet minder verdienen.
Sédert eenige jaaren herwaards, hebben twé
| |
| |
geschillen de grondvésten van de oeffeningen der Tooneelkunst ondergraaven; 't eerste tusschen de Liefhebbers der Schouwspélen, zo verstandige als onverstandige in 't gemeen, hangt nóch aan den nagel; én bestaat hier in: óf men de voornaamstè, de geleerdste, én de verstandigste der Burgeren, dan óf men 't gemeen vólk, ja 't graauw zélf, tot dat tydverdryf moet nooden; én óf men de ooren, dan óf men de oogen voldoen moet.
Een groot gedeelte door hunne onérvaarenheid, stellen hunne meenigte van stemmen, tégen de érvaarenheid van weinigen, én meenen dat die dingen niet wél t'saamen kunnen gaan.
Uit deeze dwaalinge spruit het twéde geschil, dat zeer dikwils tusschen de Regeerders van den Schouwburg onder malkanderen, dóch altyd tusschen die Regeerders in 't algemeen aangezien, én de geene die den Schouwburg stóf verschaffen, gesmeult heeft, én nóch onlangs met het roeren van die geschillen, wat vlams heeft laaten zien.
Dit twéde geschil dan, bestaat daar in; óf den Schouwburge dienst én vriendschap geschiedt door die geene, dan óf de Schouwburg vriendschap doet aan die geenen, wélker Tooneelspélen vertoond worden.
En alhoewél het vonnis nóch niet tot gunst van de ééne óf de andere meening uitgesprooken is, zo wordt doch de uiterste réchtsplee- | |
| |
ging, tot nadeel van de stófléveraars in 't wérk gesteld; 't welk die Regeerders schynbaarlyk doen door een verkeerd inzicht van haare achting te bewaaren, én méde, omdat hun oordeel gelykvórmig is met zulke, die meenen, dat men sléchts den meesten hoop, het graauw, moet behaagen.
By gevólge dunkt het hén van kleinen gewigte te zyn, óf de manier van spreeken duidelyk, óf onverstaanelyk; het rédeneeren krachtig, óf laf; de stelling goed, óf kwaad zy; wanneer maar veele kóstelyk toegemaakte poppen met de armen veel gezwiers, én met de tong veel gesnors maaken.
En doordien het gemakkelyker, én vermaakelyker is verzócht te worden, dan te verzoeken, is die schaadelyke gewoonte ingekroopen, dat de Schouwburg Spélen speelt, die ieder Regeerder in het byzonder meest, én alteméts den Regeerderen te saamen aangebooden én verzócht worden.
En dit geschied door twéderley slach van Liefhebbers.
Te weeten, óf door zulke, die lang op het voorgaan van kwaade voetstappen gedwaald hebbende, én hunne dwaaling mérkende, liever verdoold willen blyven, dan met moeite én verdriet, op den réchten wég keeren; én liever Afgóden van hunne inbeeldinge willen zyn, dan waardige ontfangers van eenen verdienden lóf.
| |
| |
Of door zulke, die meer domme drift, dan geoeffenden yver, én meer geest dan verstand hebbende, branden om eens een boek in de waereld te bréngen, én mede onder de Schryvers, óf Dichters getéld te worden; meenende, dat zy dan in die behoorlyke achtinge zyn, wanneer zy 't geluk hebben van het uitwérpsel van een ziedend brein voor wat lekkers op te disschen, én hunne wérken openbaar te zien vertoonen; En die twéderleye slach van Liefhebbers, hebben meest van alle tyden, dóch voornaamlyk nu, die plaats in, die den Burgeren tót leerzaam tydverdryf, én het Wees- én Oudemannenhuis, tót onderstand van hunne Armen vergund is.
De twee voorgenoemde verschillen, kortelings wat stérk gedreeven, hebben onder andere rédeneeringen op het tapyt gebragt; naamelyk, óf men niet met 'er daad zélve zoude kunnen doen zien (dewyl de réden niet overreeding genoeg heeft) dat één én 't zélfde Tooneelstuk verscheidentlyk behandelt zynde, ook een verscheidene wérking doet; én óf men het oor niet zo wél als het ooge zoude kunnen voldoen.
En gelyk 'er toenmaals drie of vier opréchte Liefhébbers by malkanderen waaren, die élk nóch kennis aan anderen van dat slach hadden, wierdt voorgeslaagen, dit eens in 't wérk te stellen, alzo zich deeze zeer bekwaame gelégenheid opdeede, dat het lóffelyk Tooneel- | |
| |
stuk van den Heer Quinault, hoewél jammerlyk vertaald zynde, én slordig berymd, zo vérre zélfs dat aan de vyf Hoofdpersoonaadjen, geene uitgezonderd, récht verkeerde karakters gegeeven waaren, échter vólgens de sleur, door gunst op beê verleend, tot verdriet van alle verstandigen, op het wydberoemde Amsterdamsch Schouwtooneel verschynen zou, onder den réchten naam van Agrippa, dóch onder den valschen van den Valschen Tiberinus.
Tot dien einde nam élk aan een stuk daar van te berymen; dewyl de tyd tusschen de vaststelling, én de uitvoering van het vertoonen eens Tooneelstuks te kort scheen, om dien last éénen alleen op de schouderen te leggen.
Dit is de oorzaak der geboorte van deezen Agrippa, anders den Gewaanden Tiberinus.
En wy draagen hem met groote réden aan U E.E. op; opdat eindelyk U E.E. eens de moeite neemen van de Réchters deezer geschillen te zyn, én U E.E. niet laaten wysmaaken, als óf 'er Dichters, én dienvólgens Tooneelstukken gebrék zouden zyn, indien men geene breekebeenen te wérk stélde: want daar zyn 'er vry veele én goede in deeze groote Waereldstad, én vólkryk Stédenland, die als uit der aarde te voorschyn zouden opluiken, ten waare al dat onkruit die goede spruiten verdrukte; én het byna schande waare, iets méde gemaakt te hebben, dat onwaardig genoeg is, om
| |
| |
op den Schouwburg vertoond te zyn.
Maar omdat dit meer uit vermoeden als uit érvaarendheid schynt verzekerd te worden, kunnen wy U E.E. uit den naam van onze meedehulpers, ten minsten voor hén en my, die zéven, óf acht uitmaaken, vaststaan; dat zy hun zaad gaerne in uwen akker zullen wérpen, wanneer die behoorelyk gewied wordt; én zy dienst te doen geächt worden, die goede Tooneelstukken léveren, in plaats dat men 't hen altyd tot gunst gerékend heeft die aan te neemen.
Ook kan dat vreesselyk geschilderd papiere schild den onweetenden niet beschérmen, dat men 't sléchste vólk moet behaagen om géld te hebben, én dat die, den meesten hoop uitmaakende, achterblyven zouden, indien men niets als Tooneelstukken speelde die de ooren én de oogen der kenneren behaagden; doordien zy meinen, dat geen Spélen te maaken zyn, die kenneren, én onkundigen te gelyk vergenoegen kunnen.
't Is zéker, dat het géld de Bruid is, daar 't al om danst.
Maar E.E. Heeren gelieft zélfs te oordeelen óf 't gemeene vólk meer loopen zoude na een Agrippa die onverstaanlyk, als na een die verstaanlyk is. En óf de verstandige Liefhebbers niet meer gelókt zouden worden door een Spél, dat met overleg, verstand, én órde, als na een, dat met wildheid én onórde toegestéld is.
| |
| |
Als méde, óf de Spélen van alle soorten, die vertoond worden, zo Spaansche, Fransche als andere overzettingen, die de meeste stóf aan den Schouwburg léveren (want van andere harssenlooze wanschépselen die 'er onder loopen, is het niet der pyne waardig te reppen; én buiten die van den Amsterdamschen Hoofdpoëet Vondel, worden 'er geen zés in 't jaar vertoond die eigen vinding zyn) óf die overzettingen, zég ik, minder loops zouden hebben, én U.E.E. Armen minder géld opbréngen, wanneer die met opmérking vertaald, én met zinnen gerymd waaren, als die, die by de gis vertaald, én zo 't uit de pén van eenen Rabbelaar valt, opgesmeeten worden.
En eindelyk, óf iets lóffelyks in plaats van iets verächtelyks te schaffen aan zo voortreffelyke lieden, als Amsterdam bewoonen, én die nu, door gebrék van eerlyk tydverdryf, dat hunner oordeel waardig is, zo zélden in den Schouwburg komen, geen genoegsaam overrédend inzicht is, om deeze spreuk, die rondom den ouden Schouwburg te récht met goude letteren geschréven stondt, in haar kracht te zetten.
Tooneelspél kwam in 't licht tot leerzaam tydverdryf.
Het wykt geen ander Spél noch Koninklyke vonden.
Het bootst de waereld na, het kittelt zielenlyf,
En prikkelt ze tot vreugd, of slaat ons zoete wonden.
Het toont in kleen begrip al's menschen ydelheid,
Daar Demokryt om lacht, daar Heraklytom schreit.
| |
| |
En zyt voor 't overige verzócht te gelooven dat wy U.E.E. in 't algemeen, als Regeerders der twee Gódshuizen, én in 't byzonder als van de voornaamste onzer médeborgeren, met goeder harten onzen dienst aanbieden, én dat ik, die U.E.E. dit uit hunnen algemeinen naam opdraage, 't zélve verzekerende, ook in 't byzonder bén,
E.E. HEEREN,
VE.E. Willige Dienaar
M. DÓP.
M. Dr.
Amsterdam, den 4de van November, 1669.
|
|