trouw vastelijck, dat ghy sult gheneghen zijn dit mijn scharre-zoodtje gunstelijck te ontfanghen, by andere smaeckelijck te maken, en teghen de keffinge der verachters,na vermoghen, te verdedighen.
Ick twijfel niet, of dit Werckje sal veel opspraecks onderworpen zijn, vermidts veel de Gedichten van H. dinghen onnut ende vruchteloos achten; ofte om dat men met de Hebreeusche ende Griecksche Talen de Geleerde moet laten om-gaen,
en de Gesangen in die beschreven, niet behoort in d'onse ghemeen te maken; ofte om dat de selve, soo sanghs-wijse in ghedicht gestelt, schijnen een misbruyck te zijn der heyliger dinghen, dewijlse van Jonghe-lieden vaeck tot tijdt-kortinghe. sonder aendacht, ofte opsicht op Godts eer, gesonghen werden: Antwoordt de sulcke met I. Corinth. 14. d'Andere, die niet lijden mogen dat de woorden Godts, in ghedichten geset, gesonghen worden, vreesende datse souden ontheylight werden, wijs tot
Coloss. 3. 16. Soo'se het doen uyt yver, tot Godts eere, datse die op alle plaetsen niet willen ghesongen hebben, laetse haer sin volgen, en bidse alle Christelijcke billicheyt te ghebruycken, in de herten van andere te oordelen, dewijle Godt dickwijls in allerley plaetsen en gheselschappen, der menschen herten tot aendacht verweckt, als wy't alderminst vermoeden. Menighmael geschiedt het, dat die uyt gewoonte en sonder aendacht de heylighe Woorden in de mondt nemen, onverhoedts ofte selve