De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd161Alt Rahlstedt 11 Juni '03 Amice, Je zult wel eenigszins verbaasd zijn over mijn lang stilzwijgen, maar de oorzaak hiervan is belangrijke veranderingen in mijn zaken. Met 1 Juli wordt de associatie met mijn compagnon op vrienschappelijke wijze ontbonden. Hij richt met zijn schoonvader een nieuwe firma op, terwijl ik mij met mijn broeder associëer onder de firma Prins & Co. Dit veroorzaakt natuurlijk enorm veel drukte, werkzaamheden en beslommeringen, waaronder mijn particuliere correspondentie te lijden heeft. Door dit alles is mijn plan met Mei overtekomen vervallen. Ik zal nu wel niet voor einde Juli op zijn vroegst op reis gaan. Gaarne zal ik je dan komen opzoeken als 't je past, en mijn tijd 't toelaat. Ik vrees namelijk dat ik niet lang van hier zal kunnen wegblijven. Al die drukte is er ook oorzaak van, dat ik niet aan De Heilige Tocht kan werken; na 1 Juli krijg ik 't echter kalmer, en zal wel weêr gauw aan 't werk kunnen komen. Je tegenwoordige goede geregelde letterkundige productieGa naar voetnoot561 doet mij veel | |
[pagina 288]
| |
genoegen. Het stuk over de ‘Camera’ vind ik best. Opmerkelijk bij Beets, en dit komt vooral in de Familie Kegge te voorschijn, is zijn domineesachtige eerbied voor deftige, adellijke lui (de Baron van Nagel en dochter). In dit verhaal vind ik hem al teruggaande. Voor mij is ‘de familie Stastok’ 't best. Je strijd met Van Eeden is vervelend. Ik geloof niet, dat deze voor hem al uit is. Volgens de couranten is hij nu socialist geworden.Ga naar voetnoot562 Ik geloof er echter niet veel van. Van Eeden is m.i. een onrustig man, steeds dwalende en zoekende, daarbij oppervlakkig. Het spijt me te vernemen, dat je dochtertje met haar been sukkelt. Naar ik hoop is zij beterende. Kloos is nog steeds bezig zijn vrouw te ‘bezingen.’ In 't Juni nr. van de Nieuwe Gids komt de 198ste Zang voor.Ga naar voetnoot562a De inhoud daarvan is als volgt: Hij ziet haar zittend in een leuningstoel met geborduurden rug, dus tegen groene en witte bloemen van wol en katoen (een damesborduurpatroon) en dicht dan ‘O, Lief! Als ik zie uw hoofdje, half wegglijdend, Rustend op 't blad-borduursel van 't gestoelte’, Dit kan er nog bij door, maar dan komt iets heel verkeerds ‘als zocht het daar in 't zachte lommer koelte’. Lommer, rondom u bonte loovers breidend’ Die platte, leelijke wollen bloemen ziet Kloos dus als groeiend uit 't gestoelte, en lommer gevend!! Dit barre beeld bezorgt Kloos echter een soort van visioen. Hij ziet daardoor in 't verleden, en wel op een oud italiaansch schilderij (ergens door hem in een galerij gezien) een vaag blonde vorstin, die het gewoel van 't volk door haar wondere verschijnen te beheerschen wist. | |
[pagina 289]
| |
Dit kunstwerk is echter een voorlooper van de komst in de jaren 1897/1903 van Kloos' vrouw in de Nederlandsche letterkunde, want de zang eindigt ‘O, voorproef van uw komst, in kleur en lijnen! Laat nu de klokken van de Kunst hoog luiden. In samenstemming met mijn klaar gezang! Gezang kan men zoo iets niet noemen, en klaar is 't zeker ook niet. 'T is werkelijk bedroevend, dat Kloos zoo iets publiceert. Ik denk mijn abonnement op zijn tijdschrift optezeggen. Balzac heb ik nu zoowat heelemaal gelezen. Zeer mooi vind ik van hem “Le Deputé d'Arcis”. Ook “Le Curé de Tours” kan ik je aanbevelen. Nu adieu, vele groeten ook van huis tot huis tt
Spoedig hoop ik je weêr te schrijven. |
|