Ik moet ze nu nog overschrijven.
Wil je ze plaatsen, dan vind ik 't goed. Vind je 't te weinig, dan kan ik je voor de Novr aflevering later nog eenige bladz. zenden.
In alle geval heb je ze overmorgen op zijn laatst, dus nog tijdig voor de Septr aflevering. -
De Jonge Gids bevalt mij volstrekt niet. 'T werk van Heijermans is goed, soms zelfs eersterangs, maar volstrekt niet zoo overweldigend, dat hij hoog boven alles uitsteekt. Dat alleen sociaal-democraten goeie litteratuur kunnen maken, en wie die dit niet zijn valsch & lam werk leveren is eenvoudigweg belachelijk.
Is die Is. Querido niet de Jood die bij je een paar maal is komen zuchten?Ga naar voetnoot488
Hier ontzettend warm. Vele groeten ook van huis tot huis
t.t.
Arij Prins
|
-
voetnoot487
-
De Heilige Tocht, Tweemaandelijksch Tijdschrift, Jrg. IV, Supplement 1e Helft (september 1898), blz. 124-127.
-
voetnoot488
- Tot het vaste repertoire van Van Deyssel behoorde het verhaal over een onverhoeds bezoek, hem op 24 januari 1893 gebracht te Bergen op Zoom door Israël Querido (1872-1932) en diens verloofde, Jeannette Sjouwerman. Pater J. Manders S.C.J., die ook op dit verhaal onthaald was geworden, gaf het in Roeping, Jrg. 28, aflev. 4 (maart 1952), blz. 194, als volgt weer: ‘De heer Querido, die ik niet kende, kwam aangereden in een rijtuig bespannen met steigerende paarden, gezeten tussen vier Israëlitische dames als het hart in de bloem.’ De gastheer bleek wel ingenomen met deze visite, die op zo'n ongewone, grootse wijze op hem toekwam en had er schik in hoe de dames tijdens het onderhoud met zijn gast, in huis rondliepen alsof ze er lang gewoond hadden. Querido's verloofde zat zo verdiept in Zola's Au bonheur des Dames, dat ze niet boven kon komen.’ In de periode 1893-1904 kwam Querido van tijd tot tijd bij Van Deyssel zijn hart uitstorten over de miskenning waarvan hij permanent de dupe meende te zijn. Hij placht dan Van Deyssel, tot tureluurs wordens toe, aan te spreken met ‘hoogvriendschappelijke heer’, aanspreking waarvan hij zich ook wel bediende in zijn brieven aan Van Deyssel. Deze laatste publiceerde in De XXe Eeuw, Jrg. X, aflev. 6 (juni 1904), blz. 381-382, een (nooit herdrukte) bespreking van Querido's Menschenwee. Roman van het land. Op blz. 361 van Couperus bij Van Deyssel, A'dam 1968, deelt Karel Reijnders mee dat Van Deyssel op 15 juni 1920 voornemens was een bespreking te wijden aan Querido's De Oude Waereld, het land van Zarathustra. Romantisch epos uit Oud-Perzië. Van dit onvoltooid gebleven epos verschenen drie delen, te weten: Koningen (1919), Zonsopgang (1920) en
Morgenland (1921). Wij voegen hieraan toe dat, na de verschijning van dit laatste deel, Van Deyssel aan Kloos te kennen gaf dat hij graag uitvoerig Querido's epos in De Nieuwe Gids zou willen bespreken. Dit voornemen werd door Kloos getorpedeerd bij schrijven van 27 januari 1922: ‘Wat nu je wensch, om over Querido te schrijven, betreft, mag ik daar eens met je over praten? Daar Querido nooit boeken aan de N.G. zendt, las ik heel weinig van hem. Ik ken alleen zijn “Meditaties over Literatuur en Leven” dat ik vele jaren geleden begonnen ben te lezen. Maar dit jeugdwerk van hem moest mij, onder de lektuur, zoo'n woordenovervloed zonder geestelijken inhoud, zoo'n dikgeslagen saus zonder karbonade erin lijken, dat ik mij kort na de lektuur in een Kroniek liet ontvallen, dat hij geen talent had. Inplaats van dat de heer Querido rustig doorging zijn verdere boeken aan mij te zenden, opdat ik misschien mijn oordeel zou kunnen wijzigen, heeft hij sinds dien tijd, zijn uitgevers blijkbaar order gegeven, om de N.G. van de lijst der presentexemplaren te doen schrappen. Ik ken zijn werk dus volstrekt niet, op zijn Saul en David na, dat ik eens heb gekocht toen ik het in een winkel voor de ramen liggen zag. Maar dat bijbelsche treurspel gaf mij toen ik het las, geen hoog idee van zijn dichterlijke gave en hij bleek zelfs niet eens te weten, wat verzen zijn. En ik dacht dus - er valt zooveel te lezen - verder maar niet meer aan hem. Alleen merk ik wel eens in het Handelsblad, dat hij mijn serieus-werkende vrouw beschimpt, en mijn kritische praestaties op zijn bekende journalistieke wijze te declineeren tracht. Ik heb mij daar echter nooit aan gestoord, om dat ik mij met rustige zekerheid boven zijn haastig-dilettantische “sneers” voel staan. Ik heb hem zelfs in de N.G. door François Pauwels, over zijn boek “Koningen” laten prijzen als bewijs ervoor, dat ik, zooals altijd, ook in deze zaak volkomen objektief
sta. Ben jij nu voornemens hem over dat nog niet bij ons besproken andere werk te gaan prijzen, dan staat je dat, als redacteur, natuurlijk volkomen vrij. Maar zou je dan zoo vriendelijk willen zijn, het zelf aan te vragen?’ - In De Nieuwe Gids, Jrg. 1941 I, blz. 151, zou Van Deyssel schrijven: ‘Al bestaat het werk van Israël Querido voor een groot deel uit valsch vernuft en óverdaad, voor een ander groot deel uit om állerlei redenen óndrágelijke, ónleesbare boeken - tóch heeft hij dingen geschreven, die misschien al het door zijn tijdgenooten gebodene overtreffen, áangrijpende heerlijkheden, stukken, hetzij uit een grooter geheel zeer wel uitneembare deelen, hetzij oorspronkelijk als geheelen op zich zelf gegeven, die ook wat aangaat de compositie, in de oppervlakkige beteekenis van het woord compositie, zonder fout zijn.’ Voor P.E. Keuchenius, door de Duitsers belast met de ‘zuivering’ van alle Openbare leeszalen, werd deze uitspraak - alsook Van Deyssels met waardering vernoemen, in de mei-aflevering van De Nieuwe Gids Jrg. 1941 I, blz. 561-563, van o.m. de bankiersfamilie Wertheim & Gompertz, de diamanthandelaar A.S. van Wezel, de bankier Mr. F.S. van Nierop en de medicus Dr. Mendes de Leon - aanleiding om op 12 maart 1942 aan de uitgever van De Nieuwe Gids te berichten dat ‘joodsche geschriften (...) voor ons Nederlanders niet de geringste waarde (hebben), alleen reeds om het feit dat zij van joden afkomstig zijn. Aan Lod. van Deyssel moet worden meegedeeld, dat hij in zijn geschriften voortaan de namen van joden te vermijden heeft, omdat wij nu eenmaal in een nieuwen tijd leven, die onverdraagzaam staat tegenover de joden.’
|