De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
51Bergen-Op-ZoomGa naar voetnoot324
Waarde Heer, Ik heb U per telegram Uw adres gevraagd, om dat ik U een dienst had te vragen, die spoed vereischt. Ik heb weliswaar het genoegen alleen literair met U geliëerd te zijn, maar buitengewone omstandigheden doen mij zoo vrij-postig zijn U een dienst te vragen, die slechts in zoo verre iets met de Letteren heeft te maken, dat er, indien gij mij hem bewijst, een onrustGa naar voetnoot325 uit mijn tegenwoordig leven verwijderd zal zijn, die het produceeren van literatuur bemoeilijkt. Ik wilde U namelijk verzoeken, inliggenden brief te sluiten en voor mij op de post te Hamburg te laten doen. De duitsche postzegel, waarmeê hij gefrankeerd zal moeten worden, zal U mij wel willen verschieten. Ik maak U vele exkuzen voor dit belachlijk voorval, maar de nood dwingt mij U al-dus lastig te vallen. Mocht U het geval te bohême-achtig vinden om U er op hoe weinig ingrijpende wijze ook in te willen mengen, wil dan den brief vernietigen en mij dat met een enkel woord melden. De bijna-gelijk-tijdigheid van dezen brief met mijn vorig briefje,Ga naar voetnoot326 dat U reeds bereikt zal hebben, is geheel toevallig en alleen hieraan toe te schrijven, dat ik, on-middelijk na verzending van mijn vorig briefje naar Hamburg, de tijding ontving, die er mij toe bracht U te telegrafeeren en thans deze zending te doen. Ik verzoek U nog-maals mij te verontschuldigen, waarna ik verblijf Uw toegenegen K.J.L. Alberdingk Thijm. |
|