Zij hadden niemand anders in deze wereld dan de geschiedschrijver, die hun boodschap kon doorgeven. Wij menen dat wij niet ervoor uit de weg mogen gaan te gewagen van een heilige plicht, een plicht, die wij naar de mate onzer krachten gepoogd hebben te vervullen.
Met deze verklaring voelen wij ons getreden binnen wat men de persoonlijke sfeer zou kunnen noemen. Daarin nog een ogenblik langer vertoevend, zouden wij ons meer in het bijzonder willen wenden tot één categorie van mogelijke lezers en wel tot de Joden onder hen. Van mogelijke lezers; wij wagen het niet, hun aantal te schatten. In de loop der jaren zijn wij zo vaak in aanraking gekomen met Joden, die volstrekt weigerden - en bleven weigeren - kennis te nemen van wat ook betrekking heeft op de catastrofale jaren 1940-1945, dat wij hier vraagtekens zetten. Hun reactie was ons maar al te begrijpelijk; wij hebben haar uiteraard geëerbiedigd. Er waren echter ook andere. Het zij alweer op grond van jarenlange ervaring uitgesproken, dat geen enkele Jood, die bewust de genoemde periode meebeleefd heeft, ‘normaal’ reageert op welke behandeling ook van deze materie, de allerzakelijkste incluis (wat dit geschrift overigens noch kan noch wil wezen), d.w.z. zonder sterke, niet zelden hevige, soms zeer hevige emotionaliteit. Overal bleek op zijn hoogst verdrongen, nergens bleek werkelijk vergeten, vrijwel nimmer bleek verwerkt. Het is onvermijdelijk, hier van ongeneeslijke wonden te spreken: dit alles zal pas voorbij zijn, wanneer de generatie, die het heeft ondergaan, voorbij is - niet eerder. Wij kunnen slechts verzekeren, dat alleen al het feit, dat wij één van hen zijn, voldoende was, om het besef hiervan in ons wakker te houden, maar willen daarbij niet onuitgesproken laten dat er voor ons geen derde mogelijkheid bestond naast de twee: òf te schrijven, zoals wij dit meen-