De mannen achter De Standaard
(2018)–J.A.J. Prast– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een antirevolutionair dagblad
[pagina 109]
| |
4. Redactie en medewerkersNa de oprichting van De Standaard in 1872 was de krant binnen twee jaar aan de rand van de afgrond komen te staan. De geldschieters achter het project hadden schromelijk onderschat wat de werkelijke kosten waren van het instandhouden van een dagblad. Maar er waren meer manco's. Eén van de vele ‘kinderziektes’ die de nieuwe dagbladonderneming plaagden, was het gebrek aan ervaring en aan de vereiste werkroutine bij de makers van het journalistieke product. ‘De richting was nog niet in het bezit van een dagblad geweest en kon daarom niet terstond beschikken over personen, die ondervinding en geschiktheid bezaten om alle plaatsen, die bij een dagblad vervuld moeten worden, in te nemen,’ zo concludeerde administrateur Kruyt na afloop van de tweede jaargang. In zijn reddingsplan hield Kruyt er dan ook rekening mee, dat bij een nieuwe opzet van De Standaard niet alleen in de financiële kant van de zaak, maar ook in de redactionele formule verandering zou moeten worden aangebracht: ‘Terwijl het Staatkundig gedeelte geheel zal blijven onder dezelfde leiding die het tot dusverre genoot [namelijk onder die van Kuyper], zal worden getracht door eenen betere inrichting en verdeling der overige rubrieken, ook vooral wat betreft de Kamerverslagen, het blad in populariteit te doen winnen en ook daardoor financieel productiever te maken.’Ga naar voetnoot1 In dit hoofdstuk ligt de focus op de medewerkers van de krant, hun werkroutines en de cultuur die bij De Standaard heerste. Uiteraard komt de rol van Kuyper als hoofdredacteur aan de orde. In de bronnen is er veel aandacht voor hem. Hetzelfde geldt voor De Savornin Lohman, die Kuyper in de periode 1876-1877 tijdelijk als hoofdredacteur verving. De aandacht voor deze beide ‘generaals’ betekent evenwel niet dat het alléén over hen ging. Vaak geven de bronnen ook informatie over het reilen en zeilen bij de krant onder hun verantwoordelijkheid. Daarnaast bestaan er bronnen die specifiek betrekking hebben op de bijdrage van de andere medewerkers. Op het bureel van de krant zetel- | |
[pagina 110]
| |
den de redactie en de administratie, die met correspondenten en andere, al dan niet journalistieke medewerkers (zoals de loopjongens) en personeel dat niet tot De Standaard zelf behoorde (zetters, drukkers, enzovoorts), het dagelijks verschijnen daarvan metterdaad mogelijk maakten. Na de behandeling van Kuyper en Lohman zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de redactie, met inbegrip van een aantal portretten van de bekendere redacteuren. | |
Drie niveausBinnen de heterogene groep van deze ‘mannen achter De Standaard’ moet onderscheid worden gemaakt tussen drie lagen: Ten eerste de hoofdrolspelers, mensen als De Savornin Lohman en directeur-uitgever Kruyt, die dikwijls ook buiten de krant om enige bekendheid hebben verworven; zij waren de ‘officieren’ die dicht bij Kuyper stonden en met hem konden argumenteren over het te voeren beleid. Ten tweede de redacteuren, mensen met een zeker opleidingsniveau en een taak die enige mondigheid vereiste, maar die verder hoofdzakelijk hadden uit te voeren wat door Kuyper, al dan niet in samenspraak met de eerstgenoemde groep, aan beleid werd uitgestippeld; in zekere zin waren zij vergelijkbaar met ‘onderofficieren’. Ten derde de administratieve krachten en het verdere, lager geplaatste personeel, dat betrekkelijk eenvoudige, ondersteunende werkzaamheden verrichtte en in genen dele de inhoudelijke koers van de krant kon beïnvloeden; houden wij Kuypers vaak militaristische jargon van aan, dan waren deze lieden de ‘manschappen’, afkomstig uit het calvinistische ‘voetvolk’, dat naar de geïdealiseerde voorstelling van de ‘veldheer’ de rijen van de ‘kleine luyden’ vulde. Tussen deze drie niveaus waren wel enig grensverkeer en tussenposities mogelijk. Kruyt startte bij De Standaard in de ondergeschikte rol van administrateur en ontwikkelde zich als directeur-uitgever tot ‘officier’. R.C. Verweyck doorliep een soortgelijk proces; begonnen als redacteur maakt hij naderhand, in de organisatie van de Antirevolutionaire Partij, deel uit van de kring van vertrouwde medewerkers rond Kuyper. En wij weten tenslotte dat A. Verleur, die in 1883 als loopjongen (Standaard - jongen) bij de krant kwam, onder Kruyts opvolger als directeur-uitgever, | |
[pagina 111]
| |
J.A. Wormser, opklom tot corrector en medewerker van de administratie.Ga naar voetnoot2 | |
De manschappenHet is nauwelijks te verwonderen dat verhoudingsgewijze het minste bekend is over de onderste regionen van de krant. In 1887 stonden er zes administratieve krachten op de loonlijst, die te oordelen naar de bedragen die zij ontvingen (genoemd in hoofdstuk 3), waarschijnlijk zo moeten worden ingedeeld: A. Robelot was de administrateur, A.G.D. Gerritsen en W.B.G. Maurer waren zijn assistenten, terwijl A. Verleur, G. Stofberg en P.J. Stempel als Standaard-jongens fungeerden.Ga naar voetnoot3 In die tijd ging het echter alweer wat beter met de krant. In de moeilijke jaren daarentegen voerde Kruyt de administratie alleen met één á twee assistenten (de Standaard-jongens even buiten beschouwing gelaten). Zoals wij hebben gezien, kwam bij afwezigheid van deze werknemers de hele last op de schouders van de directeur-uitgever terecht. Zo ook toen in januari 1877 zijn assistent H.J. Hana overleed.Ga naar voetnoot4 Tien maanden later was er nog geen opvolger aangesteld. Kruyt schreef wanhopig aan de hoofdredacteur of deze nu eindelijk een beslissing wilde nemen, omdat hij dringend een medewerker nodig had.Ga naar voetnoot5 Tot de taak van de administratieve krachten behoorde, naast het bijhouden van het abonnementenbestand en het opnemen van advertenties, vaak ook de correctie van binnengekomen kopij. In het bijzonder die van Kuyper kon, vanwege het moeilijk leesbare handschrift, maar door een enkeling worden ontcijferd. ‘Er was routine, veel routine, kennis ook van Dr. Kuyper's stijl en gedachtengang voor noodig om zijn schrift eenigszins vlot te kunnen lezen,’ aldus de redacteur Baarbé, op wiens memoires verderop uitgebreid wordt ingegaan. ‘En wie daarin de noodige vaardigheid had,’ vervolgde Baarbé, ‘en tegelijk zijn bedoeling begreep, kon altoos op zijn dankbaarheid en waardeering rekenen. Bleek er dan soms nog wel een uitdrukking, of een geheele regel niet te ontwarren, dan kreegt ge in een prettig oogenblik uit den eigen mond des schrijvers wel eens de gulle erkentenis te hoo- | |
[pagina 112]
| |
ren: “Ja, als gij het niet lezen kunt, zal ik 't maar niet probeeren.”’Ga naar voetnoot6 De Standaard-jongen Verleur, die de door de hoofdredacteur meegegeven stukken vaak onderweg naar het bureel al las, was zeer bedreven in het lezen van Kuypers handschrift.Ga naar voetnoot7 En de letterzetters van de drukkerij van de krant, voor wie hetzelfde gold, ‘overkwamen soms allerlei moeilijkheden op bewonderenswaardige wijze.’Ga naar voetnoot8 Een aparte categorie medewerkers van De Standaard tenslotte was die van de correspondenten en de losse krachten. In het vorige hoofdstuk hebben wij gezien dat De Standaard kamerverslagen en ander, meestal zakelijk nieuws wel betrok van gespecialiseerde persbureaus (neutraal gestelde kamerverslagen werden, zo nodig eerst in de juiste politieke toon gezet voordat zij in de krant konden).Ga naar voetnoot9 Een aanwijzing dat in bepaalde gevallen misschien ook niet-geestverwanten als medewerker werden geaccepteerd, is dat Kruyt aan Kuyper schreef dat ene Grootes (van wie redacteur Fabius de buitenlandse berichtgeving zou overnemen) voor de krant ‘naar den Gemeenteraad en naar andere vergaderingen van niet bepaald Christelijk karakter’ zou blijven gaan.Ga naar voetnoot10 Getuige Kruyts opgave van nog lopende personeelscontracten uit 1887 maakte de krant toen ook gebruik van een aantal andere correspondenten, hoewel deze, op een enkele uitzondering na, niet met naam werden genoemd.Ga naar voetnoot11 Bij de oprichting van De Standaard was het de bedoeling een groot aantal binnen- en buitenlandse correspondenten te gebruiken (zie de ‘Begroting voor een courantenbureau’ uit 1872).Ga naar voetnoot12 Voor zover dit voornemen is gerealiseerd, vond ook bij deze mensen echter eerst een toetsing van het beginsel plaats. ‘Vandaag of morgen komt waarschijnlijk in De Standaard eene “Zuid-Duitsche Correspondentie” van Dr. W. von Bergen (Hauptstrasse 93, Stuttgart),’ schreef de invalkracht Van den Bergh in maart 1877 aan KuyperGa naar voetnoot13: ‘Daar ik wat voorzichtig meende te moeten zijn met het opnemen van “Conservative” Correspondentien, die dikwijls meer Conservatief dan Antirevolutionair zijn, heb ik integendeel | |
[pagina 113]
| |
dankbaar Von Bergen's aanbod aanvaard. - Hij heeft door zijn langdurige verblijf in Amerika en zijn meer Engelsche opvoeding zoowel een Gereformeerden ader in levensopvatting, als een meer democratisch getint “Conservatisme”, dat men gewoonlijk in Duitschland aantreft.’ Er waren ook mensen die ongevraagd kopij instuurden, die, indien geschikt bevonden, werd geplaatst, in een enkel geval zelfs als hoofdartikel.Ga naar voetnoot14 Dit betekende doorgaans echter wel dat de auteur zelf van antirevolutionaire huize was. Tijdens Lohmans periode als hoofdredacteur bleef een priester, die uit Rome schreef, ondanks een beleefde weigering van De Standaard, er bij de krant maar op aandringen om een artikelenserie van hem op te nemen, waarin hij aan een calvinistisch lezerspubliek de ware strekking van de rooms-katholieke geloofsleer wilde uitleggen.Ga naar voetnoot15 Deze kopij kwam echter niet in de kolommen van de krant terecht. | |
De rol van de hoofdredacteurAangezien Kuyper de redactieburelen in het algemeen niet als werkplek gebruikte, speelde het werk voor De Standaard zich hoofdzakelijk in twee zenuwcentra af. De hoofdredacteur vervulde zijn taken normaal gesproken thuis, in zijn studeerkamer, en onderhield een druk schriftelijk verkeer met het andere brandpunt van activiteit, de vestiging van de redactie, de administratie en de drukkerij van De Standaard. Was Kuyper in Amsterdam, dan verzorgden een paar loopjongens het contact; was hij in Den Haag, dan verliep het verkeer via de post (vanuit Den Bosch werkte De Savornin Lohman als waarnemend hoofdredacteur in de periode 1876-1877 eveneens via de post). Aanvankelijk was de krant gevestigd op het bekende adres aan de Nieuwendijk. Later verhuisde men naar de Warmoesstraat. Daar was de redactiekamer juist groot genoeg om aan drie personen ruimte te bieden, aldus een journalist van toen: ‘Er stonden drie allesbehalve “moderne” | |
[pagina 114]
| |
lessenaars, met drie dito stoelen, een oude potkachel, een benepen boekenkastje, een klein tafeltje en daarmee is de meubelvoorraad genoemd. Van onze kamer was een klein hokje afgetimmerd, waar de Directeur-Uitgever J.H. Kruyt werkte, die het nog soberder had dan wij. In deze vertrekjes werd dan De Standaard geredigeerd, en in een achterkamer was de administratie gehuisvest, ook niet royaler dan wij.’Ga naar voetnoot16 ‘Men kan den hoofdredacteur met een veldheer vergelijken, of met een scheepskapitein, of met een stuurman, of met een eersten minister, of met een heerscher, of met den conducteur van een locomotief, enz. [...] In werkelijkheid heeft de hoofdredacteur iets van deze allen en vereenigt in zijn persoon alle deugden van het heerschen, bevelvoeren en leiden,’ aldus Van der Meulen, die als tijdgenoot schreef over de praktijk van de dagbladpers in de jaren tachtig van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot17 Wij mogen hieruit afleiden dat het overheersende optreden van Kuyper als hoofdredacteur van De Standaard toentertijd geen uitzondering was, hoewel de mate waarin hij domineerde, waarschijnlijk wel buitengewoon is geweest. Toch hechtte Kuyper eraan om ten overstaan van de buitenwacht het werkelijke gewicht van zijn functie achter een vertoon van bescheidenheid te verhullen. Toen namelijk in 1876, tijdens Kuypers verblijf in het buitenland, De Savornin Lohman zijn taken bij de krant waarnam en in een stuk wilde zetten: ‘Dr. Kuyper is nog altijd hoofdredacteur van De Standaard,’ antwoordde Kruyt hem: ‘Zou het niet beter zijn te schrijven: “Dr. Kuyper is als leider van het politieke gedeelte van De Standaard niet afgetreden.”’ Kuyper, zo lichtte Kruyt zijn suggestie toe, ‘wilde nimmer beschouwd worden als hoofdredacteur,’ - iets wat de gereformeerde voorman, sedert hij zich als lid van de Tweede Kamer in Den Haag had gevestigd, ook ‘moeijelijk kon zijn: in zijne overeenkomst met De Standaard stipuleert hij dan ook uitdrukkelijk dat hij niet als hoofdredacteur, maar slechts als leider van het Staatkundig gedeelte der Courant zou verantwoordelijk zijn.’Ga naar voetnoot18 Deze nuance betrof de invulling die aan Kuypers hoofdredacteurschap werd gegeven. In de praktijk fungeerde hij als hoofdredacteur en beschouwden de medewerkers van de krant en de buitenwereld hem als zo- | |
[pagina 115]
| |
danig. De gewoonte om zijn werk thuis te verrichten, had Kuyper ontwikkeld in zijn begintijd als hoofdredacteur van het weekblad De Heraut. Hetzelfde deed hij met zijn arbeid voor De Standaard. Aanvankelijk was dit, zoals wij in hoofdstuk 1 zagen, in zijn woning aan de Keizersgracht. In 1873 verhuisde hij naar het pand Prins Hendrikkade 183,Ga naar voetnoot19 dat hij had kunnen kopen met financiële steun van zijn gemeente (en met, op de achtergrond, Hovy en Groen van Prinsterer als voornaamste contribuanten). Alleen in zijn Amsterdamse periodes placht Kuyper de redactie met enige regelmaat te bezoeken (van 1872 tot 1874, daarna met uitzondering van zijn afwezigheid in buitenlandse kuuroorden alleen in de zomervakanties, en vervolgens weer vanaf 1880). Terwijl Kuyper tot halverwege 1874 krampachtig had geprobeerd op al het dagelijkse werk voor de krant toezicht te houden, kwam zijn positie als hoofdredacteur in een duidelijker verhouding tot die van de verdere staf te staan in de periode dat Kruyt De Standaard reorganiseerde. Gezien de loop die zijn levensarbeid nam, was het ook onvermijdelijk een aantal van de tot dusver door hem behartigde verantwoordelijkheden aan anderen over te laten. Toch bleef het met zijn manier van werken behelpen voor het personeel van de krant, zoals de volgende bladzijden zullen laten zien. | |
De memoires van BaarbéEen belangrijk bron voor het werken bij De Standaard onder Kuyper zijn de memoires van redacteur H.L. Baarbé. Hij haalt uitgebreid herinneringen op aan zijn jaren bij De Standaard. Hieronder worden verschillende fragmenten uit zijn memoires woordelijk weergegeven. Toen Kuyper vanaf als hoogleraar aan de Vrije Universiteit doceerde, kwam hij meestal kort voor twee uur 's middags langs op de redactie, als hij naar college ging. Daarbij was hij nooit ‘hoog’, weten wij van Baarbé, over de tijd dat hij als jonge bureauredacteur aan De Standaard verbonden was.Ga naar voetnoot20 ‘Wel vaak kortaf en gebiedend, ja streng, maar nimmer onvriendelijk. Iedereen kreeg een hand. En bij het vertrek klonk een hartelijk | |
[pagina 116]
| |
“ajuus”. De man, dien hij noodig had, werd meestal bij zijn naam genoemd; een enkele maal, naarmate de jongeren meer presteerden, met “meneer” er voor, en in een apart onderhoud werd het al spoedig “m'n jongen”.’ ‘Neen. daaraan lag het zeker niet dat de redactie haar hoofdredacteur - steeds als professor aangesproken - liefst uit den weg ging en ook er tegen opzag om 's avonds na zeven ure ten huize van Dr. Kuyper op de Prins Hendrikkade [...] te komen,’ zo ging Baarbé voort. ‘Zelfs als hij zijn “trouwen medewerkers” een diner aanbood, was men nog niet voor verrassingen gevrijwaard. De gastheer zag scherp toe dat ieder een royale portie kreeg, maar onder de tafelgesprekken, of bij een lateren rondgang door den met lampions verlichte tuin, kon hij toch niet nalaten dezen of genen, half gekscherend, ook journalistiek zijn portie te geven. Wat veelal huiverig maakte voor een ontmoeting of gesprek, was dat men steeds kans liep om met een taak te worden belast, die voor gewone stervelingen, alledagsjournalisten, moeilijk was uit te voeren. Ze wisten opperbest, dat ze, bij hun hoofdredacteur vergeleken, nullen en prullen waren; doch Dr. Kuyper scheen daarvan minder overtuigd, probeerde althans om er uit te halen wat er wel of ook niet inzat, en stelde dikwijls eischen die aan zijn medewerkers hoofdpijn bezorgden.’ Maar, aldus deze memoires, ‘aan goedkeurende knikjes, naast gevoelige afstraffingen, liet Dr. Kuyper het anderen niet ontbreken. Een enkel woord van aanmoediging of waardeering, op een velletje papier neergeschreven, deed al goed. Het kon bijvoorbeeld gebeuren, dat hij aan een zijner redacteuren schreef: “Je behoeft mij nu niets meer te vragen, je bent meester op je terrein.” Maar kort daarop kreeg dezelfde journalist, die in een hoofdartikel zich vergaloppeerd had (misschien, hij is er nóg niet zeker van!) te hooren, dat hij met zijn geschrijf de stutten onder het antirevolutionaire staatsrecht wegsloeg.’ ‘In 't algemeen had Dr. Kuyper een zwak voor journalisten, die een zij 't ook maar klein vleugje van zijn kwiekheid hadden. Kwam hij zelf in een spannende politieke periode niet somtijds na college de redactiekamer [...] binnenvallen, om inzage te nemen van de korte Kamertelegrammen en, in een oogwenk, die te voorzien van een kantteekening of conclusie, meer waard dan heel een critisch parlementair overzicht? Wanneer zijn eigen medewerkers hem dan goed en vlug bedienden, was hij in zijn nopjes, al kon hij ook dan de verzuchting wel eens niet inhouden: “Zie je, met Joodsche perslui zou je eigenlijk nog het verst komen, want die | |
[pagina 117]
| |
hebben zoo het échte rijden van den journalist.”’ ‘Al te veel ijver op 'n minder geschikt moment kon anders een jeugdigen Zeloot wel eens opbreken,’ bracht Baarbé in herinnering. Kuyper was gewoon snel te schrijven en de mening van zijn tegenstanders daarbij in heel korte trekken weer te geven. ‘Maar dat klopte wel eens niet. In nauwkeurig citeeren of excerpeeren was de groote hoofdredacteur nooit sterk. En dan waagde een al te “kwiek” redacteurtje het soms aan Dr. Kuyper te schrijven, dat het heusch niet in orde was. Waarop dan direct het laconieke antwoord volgde: “Verander het dan zóó, dat het goed is.” Een heksentoer, want aan de conclusies van den hoofdredacteur mocht natuurlijk zoo min mogelijk worden getornd.’ Baarbé memoreert ook de correspondentie waarmee de hoofdredacteur zijn medewerkers bestookte. ‘De orders aan de redactie werden altijd op een Blocnotes-zijdje neergepend. Kort en krachtig. In commando-toon. 't Ving aan met: “Mr. ... X.”, en de onderteekening was steeds: “K.”. Buiten redactie-aangelegenheden om, of als hij “buitenaf” was, begon hij wel eens mat “Amice”. Spande het om een of andere reden, dan zette Dr. Kuyper aldus in: “Alvorens verder te gaan, wensch ik te weten...” Maar als dat in den loop der jaren wat dikwijls voorkwam, ging de redacteur wien 't gold, wijselijk toch maar eerst door met zijn eigen werk, en Dr. Kuyper wachtte geduldig af.’ ‘Erger was. wanneer er een gesloten, soms zelfs gezegelde, envelop werd ontvangen met als adres: “Den Weledelgeboren heer”, enz. Dan wist Dr. Kuyper zelfs precies naam en voornamen. En dan ging het om leven en dood. Doch daar hadden ook niet-journalisten kennis aan. Vroeg niet eens, zeer deelnemend, een joviale hooggeleerde, nu ook reeds tot hooger vrede ingegaan, aan een Standaard-redacteur: “Zeg, Amice, heb jij wel eens 'n bliksemstraal uit Jeruzalem op je dak gekregen?” Ja, dat had hij, en de professor wist daar ook van mee te praten. 't Liep echter nóg goed af, als Dr. Kuyper maar de overtuiging kreeg dat zijn medewerkers zich wilden en konden beteren, en - dat vooral - dat zij te goeder trouw hadden gehandeld. Dan kon hij zelfs véél door de vingers zien.’ | |
[pagina 118]
| |
eerste termijn als kamerlid herinnerde zich dat zijn persarbeid vanuit Den Haag even ingespannen doorging als voorheen. Ten behoeve van De Standaard moest een trommeltje met kopij en drukproeven 's ochtends vóór een bepaald tijdstip op het station aanwezig zijn om per trein naar Amsterdam te worden vervoerd.Ga naar voetnoot21 Directeur-uitgever Kruyt en vertegenwoordigers van de redactie reisden op gezette tijden naar Den Haag om met Kuyper overleg te plegen over lopende zaken.Ga naar voetnoot22 's Zomers, als de hoofdredacteur zich in Amsterdam ophield, kwam een personeelslid van De Standaard bij hem thuis dagelijks de kamerstukken en kranten voor hem in orde leggen.Ga naar voetnoot23 Toen Kuyper in 1876 in overspannen toestand naar het buitenland vertrok voor een rustperiode van vijftien maanden, trad zijn vriend en medestander (en later zijn politieke rivaal) De Savornin Lohman vanuit zijn woonplaats Den Bosch op als waarnemend hoofdredacteur. Aan deze tijd, waaraan wij veel gegevens over het dagelijkse reilen en zeilen bij De Standaard ontlenen, wordt elders in dit hoofdstuk afzonderlijk aandacht besteed. Na zijn terugkeer in Nederland woonde Kuyper drie jaar lang permanent in Den Haag. Hij was geen kamerlid meer, maar bleef als hoofdredacteur van De Standaard en De Heraut en vanaf 1879 als voorzitter van het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesverenigingen (het begin van de latere Antirevolutionaire Partij, de ARP) vanaf de zijlijn wel het politieke leiderschap uitoefenen. In mei 1880, na zijn benoeming tot hoogleraar aan de net gestichte Vrije Universiteit, verhuisde Kuyper weer naar de Prins Hendrikkade in Amsterdam, waar hij op nummer 173 een huurhuis betrok. Aan de voorzijde van het pand was op de eerste verdieping, boven de hoofdingang van het huis, Kuypers studeerkamer gelegen, van waaruit hij twintig jaar lang het merendeel van zijn openbare verrichtingen voorbereidde.Ga naar voetnoot24 De gewijde atmosfeer van zijn werkvertrek heeft ook op de staf van De Standaard altijd een grote indruk achtergelaten: ‘Daar in de studeerkamer op de Prins Hendrikkade te Amsterdam heeft Dr. Kuyper zijn | |
[pagina 119]
| |
journalistieke talenten op 't schitterendst ontplooid en den rijksten schat ook van zijn polemische gaven uitgestort. Naar zijn eigen zeggen, heeft hij, minister-president zijnde [tussen 1901 en 1905], harder gewerkt dan vroeger ooit, maar wie hem als journalist in volle grootheid willen zien, moeten niet afgaan op wat hij in later decenniën in de pers schreef. Zijn grootste, geweldigste kracht als zoodanig ontwikkelde hij in de tachtiger jaren, toen in het kerkelijke de slag tegen de ethisch-irenischenGa naar voetnoot25 werd geleverd en in het politieke de ban gebroken van een tyrannieke liberalistische côterie. Toen vooral werden zeer vaak spannende momenten doorleefd, en alleen zij, die toen met Dr. Kuyper in nauwe aanraking kwamen, mogen meenen dezen geboren Kampioen in het zenith van zijn kracht te hebben aanschouwd en gekend.’Ga naar voetnoot26 In deze studeerkamer trok Kuyper zich iedere ochtend terug, onder meer om zich aan zijn taken als hoofdredacteur van De Standaard te wijden. Tussen negen uur en half één was hij in de regel voor niemand te storen: alleen een dienstmeisje en de Standaard-jongensGa naar voetnoot27, hadden zonder afspraak toegang tot zijn werkvertrek. Iedere ochtend bracht een loopjongen een tas vol met kranten van de redactie naar de Prins Hendrikkade. Terwijl de bezorger dan even op de studeerkamer wachtte, keek Kuyper na wat er in zat. De redacteuren hadden in die kranten de stukken die tégen Kuyper in gingen, al met ‘blauw potlood’ aangestreept. ‘Scherp lette ik dan op, terwijl Dr. Kuyper las, om de uitwerking van het gelezene te zien,’ zei een oud-Standaardjongen in een terugblik. ‘In acht van de tien gevallen ging echter het blad op hetzelfde oogenblik de snippermand in.’Ga naar voetnoot28 Het kwam ook wel voor dat de hoofdredacteur iets las, wat direct verweer noodzakelijk maakte; dan greep hij voor de ogen van de wachtende Standaardjongen naar de pen, om heet van de naald een tegenstander van repliek te dienen. Met de gereedliggende kopij en andere correspondentie van Kuyper spoedde de Standaard-jongen zich daarna dan terug naar de burelen van de redactie, waar directeur-uitgever Kruyt (en later ook de chef-redacteur A.J. Hoogenbirk) als eerste de inhoud van de tas | |
[pagina 120]
| |
nakeek en sorteerde.Ga naar voetnoot29 In de loop van de dag werd er door de Standaardjongens verder heen en weer gependeld tussen de redactie en de Prins Hendrikkade, waar Kuyper terloops nog wel eens wat nieuwe kopij wilde afgeven. In ieder geval legde een Standaardjongen 's middags de drukproeven ter correctie aan Kuyper voor. De loopjongen moest dan wachten tot deze waren nagezien, maar veel veranderingen werden er door de hoofdredacteur doorgaans niet meer in aangebracht. Na de correctie gingen de proeven terug naar de redactie en was de krant persklaar. Afgezien van zijn stukken voor het Zondagsblad en later voor De Heraut (die hij in het weekeinde op papier zette), schreef de hoofdredacteur per week zo'n drie hoofdartikelen en de nodige ‘asterisken’ (‘driestarren’, korte, puntige stukjes op de voorpagina, die begonnen met drie ‘asterisken’ of sterretjes) voor De Standaard. Maar het was ook heel gewoon - zeker in spannende tijden in de politiek, zoals bij verkiezingen - dat Kuyper, die met de pen in de hand leefde, 's ochtends een uitpuilende tas liet bezorgen met daarin een meditatie (voor het Zondagsblad of De Heraut), twee hoofdartikelen, een reeks driestarren, alsmede de nodige briefkaarten en instructies. Ook Kuypers correspondentie die niet met De Standaard verband hield, werd door het personeel van de krant afgehandeld. Als mensen in het land in De Standaard een familiebericht plaatsten, streepte de hoofdredacteur hun annonce wel eens aan, waarop zij dan door de administratie zijn naamkaartje kregen toegestuurd. Zelf hield hij geen adressenbestand bij, zodat hij voor het versturen van de post vertrouwde op het personeel van de administratie. En niet ten onrechte: ‘Omdat ik iederen dag de adresbanden van De Standaard zegelde, wist ik de adressen, tenminste van de echte Antirevolutionairen, ook vrij nauwkeurig,’ aldus één van de werknemers van de krant. Omgekeerd schakelden ook de geadresseerden het personeel van De Standaard wel in als zij niet wijs konden worden uit Kuypers hiëroglyfenschrift.Ga naar voetnoot30 Het bureel van De Standaard fungeerde dus min of meer als Kuypers secretariaat; Kruyt hielp de antirevolutionaire leider ook wel eens herinneren aan een afspraak.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 121]
| |
Ontoombare schrijflustWat op de redactie en op buitenstaanders een buitengewone indruk bleef maken, was Kuypers ontoombare schrijflust. Al in de tijd dat hij nog alleen voor De Heraut schreef, leverde hij regelmatig wekelijks voldoende kopij aan voor twee nummers. Naar schatting bedraagt het aantal artikelen dat tot 1919 van zijn hand in De Standaard is verschenen, in totaal ongeveer 20.000 (waarvan meer dan 16.800 driestarren).Ga naar voetnoot32 Ten dele heeft Kuyper dit indrukwekkende getal weten te bereiken door zichzelf de discipline op te leggen om geen minuut onbesteed te laten. Als oude rot van De Standaard roemde Baarbé zijn hoofdredacteur vanwege zijn voorbeeldige taakindeling: ‘Als er niets interessants aan de orde scheen, stélde hij eenvoudig de problemen, die aller belangstelling prikkelden. Maar velen weten niet dat hij zijn beste artikelen vaak weken, soms maanden vooruit schreef, en nooit, neen nooit, met zijn arbeid voor de pers op zich heeft laten wachten.’ Door artikelenreeksen voor in de toekomst te schrijven, kon Kuyper, indien nodig, het werk voor De Standaard soms even laten rusten en aandacht besteden aan verplichtingen van dringender aard.Ga naar voetnoot33 Over de snelheid waarmee Kuyper schreef, doen tal van anecdotes de ronde. Een voormalige Standaardjongen vertelt dat Kuyper zelfs eens, terwijl hij met hoofdpijn in bed lag, in een half uur tijds een commentaar op de troonrede gereed had.Ga naar voetnoot34 Ook als hij ergens in het land op bezoek was, hield de hoofdredacteur vast aan zijn werkritrne en schreef desnoods in de afzondering van een schemerige boerenzolder zijn normale portie kopij. Op de ‘kleine luyden’ in de provincie maakte dit alles een grote indruk, iets wat Kuyper zich met graagte moet hebben laten welgevallen, getuige de nonchalance waarmee hij de verbazing van zijn gastheer pareerde: ‘Ik heb één geluk,’ moet Kuyper hebben gezegd, ‘Wat ik schrijf, kan zoo, zonder corrigeeren naar de pers gaan.’Ga naar voetnoot35 Maar ook een buitenstaander die Kuyper bezocht in de vroege | |
[pagina 122]
| |
zomer van 1874, toen de toekomst van De Standaard aan een zijden draadje hing, is bijna vijftig jaar later nog niet bekomen van wat hij bij die gelegenheid meemaakte: ‘Te midden van ons gesprek werd de deur geopend en hoorde ik zeggen; “Mijnheer de Jonge is er.” Daar kwam dus nog meer bezoek, en ik moest dus heengaan. Maar vóór ik nog kon opstaan, kwam het antwoord; “Laat hem maar even wachten,” en toen tot mij: “Ga maar door, vertel maar verder.” Tegelijk vatte de linkerhand een vel papier en de rechter een pen. Nu meende ik even te moeten zwijgen tot de aanteekening, of wat het dan wezen mocht, gereed was, doch daar weerklonk opnieuw; “Ga rnaar door!”’ ‘Dus zette ik mijn mededeelingen voort, terwijl Dr. Kuyper bleef doorschrijven. Eindelijk was ik gereed en was de ijverige schrijver ook aan het eind van zijn epistel. Zonder het nog even over te zien, gaf hij het af, en nu begreep ik, dat ik de aan hem gebrachte boodschap verkeerd had begrepen. Blijkbaar was er gezegd: “Mijnheer, de jongen is er,” namelijk een jongen die het pas geschreven artikel kwam halen, waarschijnlijk voor een drukkerij. Tijd om daarover na te denken had ik niet - alleen zag ik den titel - want nauwelijks was de deur weer gesloten of daar hoorde ik: “Ja, dat dacht ik wel. Maar er is een gaping in uw redeneering.”’ [...] ‘Doch toen stond ik verbaasd te kijken! Hoe was het mogelijk, dat iemand, terwijl hij een onderwerp bedenkt en beschrijft, tegelijk kan aanhooren wat een ander zegt, neen sterker, het aangehoorde in zich opneemt en zelfs de fouten in de redeneering opmerkt en onthoudt. [...] En toch was ik nog niet op het hoogtepunt van mijn verwondering. In den avond liep ik langs den boekhandel van De Hoogh; ik wipte even naar binnen, kocht een exemplaar van De Standaard, sloeg nog in den winkel mijn oog erop en las... denzelfden titel, dien ik 's morgens in copie gelezen had. Toen voelde ik geen grond meer onder de voeten! Want nu begon ik te beseffen, dat wat Dr. Kuyper te midden van mijn praten had geschreven, een Hoofdartikel was voor De Standaard, het nog jeugdige dagblad, dat zich nog een plaats in de journalistiek moest veroveren.’Ga naar voetnoot36 Hoewel er meer zijn, houden wij het hier bij deze selectie verhalen. Zij vertellen, behalve over ongetwijfeld ware feiten, ook vooral over de indruk die Kuyper als hoofdredacteur van De Standaard heeft achtergelaten op zijn tijdgenoten. Daarbij kan, ook bij doorgaans betrouwbare getuigen, | |
[pagina 123]
| |
een zekere vertekening van de werkelijkheid zijn opgetreden. Zo wordt de opmerking van Baarbé, dat de hoofdredacteur nooit te laat was met het inleveren van kopij, gelogenstraft door het bewaard gebleven archiefmateriaal.Ga naar voetnoot37 En ook de correctie van Kuypers kopij, ja alleen al het lezen van zijn handschrift, kostte, anders dan de overlevering wil, de redactie vaak veel tijd. Beziet men de bronnen in chronologische volgorde, dan stuit men trouwens op de paradox, dat enerzijds in de loop der tijd de legendevorming over de rol van Kuyper bij De Standaard toeneemt, terwijl anderzijds met het tanen van Kuypers invloed (en vooral na zijn dood in 1920) meer over de realiteit van het werken voor de krant en over andermans bijdrage daaraan, bekend wordt. | |
De Savornin Lohman neemt waarKuypers vertrek naar het buitenland in februari 1876 maakte het noodzakelijk voorzieningen te treffen voor de waarneming van zijn taken als hoofdredacteur van De Standaard gedurende de periode van herstel van zijn overspannenheid. Op instigatie van Groen van Prinsterer, die zich tot het einde van zijn leven met de door hem gestichte politieke richting bezighield (hij zou in mei overlijden), werd de antirevolutionair jhr. mr. A.F. de Savornin Lohman (1837-1924), die met Kuyper bevriend was, aangezocht om bij de krant als diens plaatsvervanger op te treden.Ga naar voetnoot38 Tekenend voor de allesoverheersende positie die Kuyper bij De Standaard innam, is het gegeven dat er behalve Lohman een half dozijn andere, in deeltijd werkende vervangers moesten aantreden om de gevolgen van zijn afwezigheid enigszins op te vangen. Het was echter niet makkelijk om geschikte kandidaten te vinden, die ook bereid varen om hun medewerking te verlenen. Een van de mensen die weigerden, was Lohmans leermeester, de Groningse strafrechtsgeleerde prof. F.J. Gratama.Ga naar voetnoot39 In oktober, acht maanden na Kuypers vertrek, berichtte Kruyt aan | |
[pagina 124]
| |
Lohman dat er nog steeds geen vaste toezeggingen binnen waren.Ga naar voetnoot40 Wel had, eerder in het jaar, een aantal studenten te kennen gegeven voor de krant te willen schrijven. Van hen raakte de jurist D.P.D. Fabius (1851-1931), naderhand onder meer hoogleraar aan de Vrije Universiteit, het nauwst betrokken bij De Standaard. Vanuit het bureel zou hij de buitenlandse en spoedig ook de politieke berichtgeving gaan verzorgen (aan zijn werk als journalist wordt verderop in dit hoofdstuk apart aandacht besteed).Ga naar voetnoot41 Zijn studievriend, de toekomstige predikant W. van den Bergh (1850-1890), met wie hij in 1872 de Leidse studentenalmanak had geredigeerd, zou uit Duitsland een paar artikelen inzenden; daarnaast moet deze ook nog wel eens op de redactie aanwezig zijn geweest.Ga naar voetnoot42 De Utrechtse rechtenstudent P.J. van Löben Sels (mogelijk familie van C.M.E. van Löben Sels, die, zoals in hoofdstuk 5 zal blijken, in 1887 commissaris van De Standaard werd) beloofde bijdragen uit Amerika te sturen.Ga naar voetnoot43 Andere, ter vervanging van Kuyper aangetrokken medewerkers waren de predikant H. Pierson (1834-1923), een vriend van LohmanGa naar voetnoot44, de oud-redacteur van De Standaard en medewerker van het Zondagsblad, A. Brummekamp, die inmiddels in Alkmaar dominee van de Christelijke Gereformeerde gemeente was geworden (over hem aanstonds meer)Ga naar voetnoot45, dr. mr. J.J. Teding van Berkhout (1814-1880), de Reveilman die wij in hoofdstuk 1 tegenkwamen als commissaris van de Nederlandsche StoomdrukkerijGa naar voetnoot46, en de theologen dr. A.W. Bronsveld (1839-1924) en dr. J.H. Gunning (1829-1905). | |
[pagina 125]
| |
Voor zover wij weten, werden alleen de twee laatstgenoemden bezoldigd; eind 1876 kregen zij voor hun diensten (met Brummelkamp werkten zij vermoedelijk het meest ten behoeve van het Zondagsblad) respectievelijk fl 75 en fl 45.Ga naar voetnoot47 Aan Hoedemaker. die al voor het Zondagsblad werkte, werd bovenop zijn gebruikelijke salaris fl 206,66 uitgekeerd vanwege zijn extra-inspanningen. Hoewel tegen de aandeelhouders werd gezegd dat Kuypers afwezigheid geen cent meer kostte, vonden de commissarissen het goed dat er voor zijn vervanging hogere uitgaven werden gedaan dan normaal; Kruyt, die de hiervoor toegestane limiet bovendien nog eens overschreed, becijferde dat de meerkosten over 1876 fl 939,36 beliepen.Ga naar voetnoot48 Uiteraard leverde de plotselinge toevloed van tijdelijke vervangers tal van strubbelingen op bij de productie van De Standaard. Terwijl directeur-uitgever Kruyt net probeerde om meer eenheid te brengen in de redactie, zorgde het onregelmatig binnenkomen van artikelen nu eens voor te veel, dan weer voor te weinig kopij, zo klaagde hij bij Lohman.Ga naar voetnoot49 Een ander probleem was, zoals wij in hoofdstuk 3 hebben gezien, de samenwerking rond het Zondagsblad, die verre van vlekkeloos verliep. Maar is het niet mogelijk dat Kuyper, die in het buitenland zat te popelen om de leiding van zijn dagblad (en van de antirevolutionaire richting als geheel) weer ter hand te nemen, in deze verdeeldheid een middel heeft gezien om gedurende zijn afwezigheid zijn medespelers klein en dus zijn eigen stoel vrij te houden? Dat Kuyper vanuit den vreemde ieders taak beperkt wilde houden, blijkt namelijk uit een brief die de kersverse journalist Fabius aan hem schreef. Kennelijk was hem door de uitgeschakelde hoofdredacteur beloofd dat hij ook de polemiek mocht voeren en hoofdartikelen zou kunnen schrijven (wat voor een beginner een opmerkelijke toezegging moet zijn geweest). De meeste ‘leaders’ die in deze periode verschenen, waren echter van de hand van Lohman (in totaal circa 250 in 1876); slechts enkele staan op naam van Van den Bergh, Bronsveld, Fabius en M.A. de Sa- | |
[pagina 126]
| |
vornin Lohman, een familielid van de waarnemend hoofdredacteur.Ga naar voetnoot50 Deze verhouding zinde Fabius niet, liet hij aan Kuyper weten: ‘De zaken zijn, gelijk U waarschijnlijk bekend is, anders geloopen dan zij door U waren beschikt. Spoedig toch heeft Mr. Lohman zich geleidelijk meer en meer belast met de polemiek, die Gij aan den Heer Kruyt had beloofd, na door U gedaan verzoek, op mij te zullen nemen. Intusschen werden van zijne hand twaalf hoofdartikelen opgenomen, die echter gedeeltelijk wellicht beter in een tijdschrift zouden zijn geplaatst geweest. Of is niet ook Uwe meening dat bij elken stap, dien men zich van de oppervlakte verwijdert, het aantal lezers aanmerkelijk inkrimpt?’Ga naar voetnoot51 Het was, zullen wij nog zien. niet de enige maal dat de nieuweling Fabius blijk gaf zich reeds als een gearriveerd redacteur te beschouwen. De last van de vervanging van Kuyper kwam echter voornamelijk terecht op de schouders van directeur-uitgever Kruyt, die in Amsterdam de krant in de praktijk van alledag leidde, en op die van waarnemend hoofdredacteur Lohman, die vanuit Den Bosch de politieke lijn uitzette en de eindverantwoordelijkheid droeg voor het gebeuren bij De Standaard. In het begin was het voor deze laatste even wennen. ‘Ik ontvang alles hier te laat en te ongeregeld om op doelmatige wijze te kunnen werken,’ schreef hij aan Groen van Prinsterer. ‘Zoo Kruyt zorgen wil voor toezending van bladen, zal ik beproeven eenigszins in uw geest te arbeiden. Maar dit is voor iemand, die zoo ver buiten het politiek centrum staat, zeer moeilijk.’ Hij had er moeite mee om stof te vinden voor zijn hoofdartikelen; uiteindelijk hield hij zich, behalve met de polemiek, vooral met de onderwijskwestie en met de verhouding tot de conservatieven bezig. Maar zijn taken vielen hem zwaar. Aan Kuyper schreef hij: ‘Mij wordt thans geen rust gegund. Gij weet wat een redactie is, voor u - bedenk wat ze voor mij dan moet zijn.’Ga naar voetnoot52 Zoals ook onder Kuyper gebruikelijk was, ontspon zich tussen zijn plaatsvervanger en Kruyt een intensieve, openhartige correspondentie. Ook hieruit krijgen wij de indruk dat Lohman zich bij herhaling nogal ongemakkelijk voelde in zijn nieuwe positie. Naarmate hij langer aan De Standaard meewerkte, zag de buitenwacht in hem steeds meer een anti- | |
[pagina 127]
| |
revolutionair politicus, wat hem in zijn hoedanigheid van rechterlijk ambtenaar in een overwegend rooms-katholieke omgeving niet uitkwam.Ga naar voetnoot53 Achter de schermen van De Standaard toonde Lohman zich onzeker. Hij vroeg Kruyt verschillende malen hem toch vooral kritiek op zijn werk te geven, maar volgens de directeur-uitgever bestond daartoe geen aanleiding.Ga naar voetnoot54 Daarop stelde Lohman voor een toezichthoudende redactieraad in te stellen, maar dat wees Kruyt ook van de hand. Zoiets zou slechts verdeeldheid scheppen, vond de directeur-uitgever; onder Kuyper waren we gewend alles aan hem over te laten, schreef hij, en dat ging nu toch ook allemaal goed?Ga naar voetnoot55 Op zijn beurt toonde Kruyt begrip voor de positie waarin Lohman verkeerde. Hij betrok de waarnemend hoofdredacteur zoveel mogelijk bij het wedervaren van De Standaard. ‘Moeten wij tegen het petionnement adviseren, zoals De Bazuin?,’ schreef de directeur-uitgever.Ga naar voetnoot56 Of: ‘De opstelling van het Wageningsch Weekblad stoort ons ookGa naar voetnoot57, enzovoorts. Maar ook over kwesties van politieke tactiek werd door beiden overleg gepleegd.Ga naar voetnoot58 Lohman verzette veel werk voor de krant. Hij leverde soms zoveel stukken in, dat ze niet konden worden opgenomen. Drie hoofdartikelen per week was voldoende, liet Kruyt hem weten.Ga naar voetnoot59 De directeur-uitgever voelde zich enigszins bezwaard hij Lohman voor de extra inspanning ten behoeve van De Standaard, over de periode van Kuypers afwezigheid, slechts een vergoeding van fl 900 kon bieden; en daarvan was nog eens één deel bestemd voor de gemaakte onkosten en een ander voor de opbrengst van een door Kruyt uitgegeven brochure van Lohman (een bundel artikelen uit de krant).Ga naar voetnoot60 De Standaard maakte na Kuypers vertrek naar het buitenland een moeilijke periode door. Kruyt klaagde over personeelsgebrek, telkens wanneer hijzelf of één van zijn medewerkers werden geveld door ziekte of | |
[pagina 128]
| |
om andere redenen (zoals ‘schuttersplichten’) afwezig waren.Ga naar voetnoot61 De bezuinigingen, waardoor de staf tot het minimum was beperkt, eisten hun tol. Ook een ander probleem toonde aan dat De Standaard met weinig middelen moest opereren. In mei 1876 kon een hoofdartikel van Lohman niet worden afgedrukt, omdat het daartoe benodigde soort letterzetsel op was. Hoedemaker had veel daarvan gebruikt voor het Zondagsblad, evenals Brummelkamp, die in het vooruitzicht van het spoedig overlijden van Groen van Prinsterer, alvast een herdenking had geschreven voor De Standaard.Ga naar voetnoot62 De balans na het eerste volle kwartaal dat Kuyper afwezig was, wees een verlies van zestig abonnees aan. Maar, aldus Kruyt, in de vakantietijd was dat altijd zo, later in het jaar zou er wel verbetering in komen.Ga naar voetnoot63 Het volgende kwartaal gaf echter wederom een, iets geringere, vermindering van het aantal lezers te zien (108 opgezegd, 72 erbij). ‘Dat is nu wel niet schitterend,’ suste de directeur-uitgever, ‘maar toch volstrekt niet ontmoedigend; ook toen Dr. Kuyper de leiding had, hebben wij dikwijls verloren en was de verhouding van het eene kwartaal op het andere soms veel ongunstiger.’ Kruyt schreef de achteruitgang toe aan de slechte toestand van het Zondagsblad en toonde zich ingenomen dat de schade niet groter was.Ga naar voetnoot64 Tot de wankele positie van De Standaard droeg bij dat het lange tijd niet bekend was hoe lang Kuypers absentie zou duren. Die onzekerheid overheerste ook in de briefwisseling tussen Kruyt en Lohman. Een maand na het vertrek van Kuyper (in februari) was er sprake van dat de artsen hem het werken voor minstens zes maanden hadden verboden.Ga naar voetnoot65 In augustus werd er rekening mee gehouden dat hij al in oktober weer naar Nederland zou komen, maar in november was hij er nog steeds niet.Ga naar voetnoot66 Omdat zijn vrouw inmiddels eerder dan verwacht was bevallen van een dochter, hoopte men nu op een vervroegde terugkeer, hoewel in verband met het klimaat pas april een geschikt tijdstip werd geacht.Ga naar voetnoot67 Al deze tijd onderhielden Kruyt en Lohman, ook via Kuypers | |
[pagina 129]
| |
echtgenote, contact met de antirevolutionaire leider over het gebeuren bij De Standaard en in de politiek. Van zijn gezondheidstoestand werd de achterban via de kolommen van de krant op de hoogte gehouden.Ga naar voetnoot68 In augustus schreef Kruyt aan Lohman dat hij Kuyper op diens verzoek in Zwitserland zou gaan bezoeken; dan kon hij met hem ook persoonlijk overleggen over de situatie bij het Zondagsblad.Ga naar voetnoot69 Een maand later deed de directeur-uitgever aan Lohman verslag van zijn reis: ‘De toestand waarin ik Dr. Kuyper vond, is zeer bevredigend. Zooals U in het nummer van De Standaard dat U tegelijk met dezen ontvangt, zal vinden medegedeeld, Dr. Kuyper ziende en met hem sprekende zooals ik gedurende drie dagen deed, is het onmogelijk enig verschil met zijne gezonde dagen in hem op te merken; zijn uiterlijk teekent gezondheid en physieke kracht, hij is onvermoeid in wandelen, bergbeklimmen, enz. In zijn spreken over zaken van allerlei aard (en wij deden dat voortdurend) was hij beslist, helder, scherpzinnig als altijd, onbegrijpelijk juist op de hoogte omtrent alles wat er gedurende zijn afwezigheid hier te lande was voorgevallen; dezelfde energie en lust om te werken is hem bijgebleven en hij voor zich zou maar liefst met mij naar het vaderland zijn teruggekeerd.’ Dat laatste was evenwel, zei Kruyt, helaas niet mogelijk, omdat Kuypers herstel daar nog niet voldoende voor gevorderd was.Ga naar voetnoot70 | |
Twee generaalsToch kwam de antirevolutionaire leider nog vóór de genoemde datum van april 1877 terug naar Nederland. De reden hiervoor was dat het ontwerp van de lager-onderwijswet meteen na afloop van het kerstreces in de Tweede Kamer zou worden behandeld.Ga naar voetnoot71 Kuyper was er alles aan gelegen om zelf de tactiek van ‘zijn’ politici te bepalen en anders in ieder geval het parlementaire debat via De Standaard journalistiek te begeleiden. Dat laatste (en eigenlijk ook wel het eerste) kon, vond hij, ook uit het buitenland. En dus schreef hij, omdat hij zich nog te ziek voelde om te reizen, aan Kruyt en aan Lohman dat hij van plan was op het punt van de lager-onderwijswet de leiding van zijn dagblad weer ter band te nemen. | |
[pagina 130]
| |
Bij De Standaard sloeg dit bericht, meteen na de jaarwisseling, in als een bom. Kruyt, die zich er niet van bewust was dat Lohman de tijding ook had ontvangen, lichtte hem onmiddellijk in over Kuypers ‘aanbod’. Daarbij liet hij het aan de waarnemend hoofdredacteur over hoe te reageren, maar wel deelde hij hem mee dat hijzelf twee bezwaren had tegen het plan van Kuyper. Tegen de mogelijkheid dat Kuyper de opiniëring via De Standaard geheel op zich zou willen nemen, bracht Kruyt in dat alle polemiek dan minstens zes dagen oud zou zijn. En tegen de mogelijkheid dat de antirevolutionaire leider samen met Lohman over de lager-onderwijswet zou willen schrijven, voerde de directeur-uitgever het woord van Frederik de Grote aan, ‘dat er, bij het leveren van een veldslag, één zaak nog erger is dan een slecht generaal, namelijk twee goede generaals.’ Dat laatste was. zo bracht Kruyt fijntjes in herinnering, door het nog onopgeloste conflict rond het Zondagsblad weer eens onomstotelijk bewezen.Ga naar voetnoot72 Intussen had Lohman al een brief aan Kruyt gezonden, waarin bij, quasi-onaangedaan, vaststelde dat bij zijn werk voor De Standaard wel als beëindigd kon beschouwen, als Kuyper hem de taak uit banden nam, waarvoor bij voornamelijk was aangesteld. ‘Laat het mij weten als medewerking nog gewenst is,’ besloot de waarnemend hoofdredacteur zijn schrijven. Daarbij had hij een stuk over de lager-onderwijswet gevoegd, dat Kruyt de volgende dag in De Standaard kon plaatsen, als deze meende dat Kuyper ermee zou instemmen. Kennelijk heeft Lohman bij nader inzien gemeend zijn gezag nog één maal te moeten laten gelden. ‘Een uur na ontvangst van dezen brief,’ aldus een aantekening van Kruyt, ‘ontving ik [het] volgende telegram: “Plaats het heden u toegezonden stuk, opzending onnoodig, ik neem verantwoordelijkheid op mij. Lohman.” Het wordt dus morgen geplaatst.’Ga naar voetnoot73 Kruyt, die doorzag wat het gevolg van Kuypers ontactische manoeuvre zou zijn, schrok nogal van Lohmans brief. De waarnemend hoofdredacteur was één van de mensen, die hij na terugkeer van Kuyper wilde behouden voor De Standaard, zoals nog zal blijken. De directeur-uitgever begreep goed dat Lohman, ondanks zijn vertoon van gelatenheid, gegriefd was door het ‘aanbod’ van de antirevolutionaire leider. Wie zou dat niet zijn, wanneer hij, bij het naderen van het hoogtepunt van de strijd, | |
[pagina 131]
| |
werd vervangen door een ander? De praktische consequentie voor De Standaard zou echter zijn dat de krant, met Kuyper ziek in het buitenland en zijn plaatsvervanger beledigd terug in de coulissen, geheel zonder hoofdredacteur, en de antirevolutionaire richting zonder leider, zou zitten. De directeur-uitgever schreef dan ook meteen een brief terug aan Kuyper. Daarin toonde hij zich verheugd dat deze over de lager-onderwijswet wilde schrijven, maar vroeg hij om begrip voor Lohman, die beleefd genoeg was om het commando over te dragen, maar die desalniettemin in zijn eergevoel gekrenkt was. Tekenend voor Kruyts oprechtheid is dat hij aan Kuyper toegaf ten overstaan van Lohman bezwaar te hebben gemaakt tegen het ‘aanbod’, maar dat was, zo luidde de verklaring, om hem in zijn teleurstelling een hart onder de riem te steken. ‘Vraag een Generaal, op den vooravond van een gewichtigen veldslag, waarbij lauweren te behalen zijn en de wederkeerige positien voor hem gunstig staan, het bevel over te geven aan andere, zij het dan ook aan zelfs door hem erkend betere handen, over te geven en zich stilletjes terug te trekken, terwijl hij zijn plan de campagne reeds heeft beraamd. Lohman is een te ernstig man om dat offer niet te kunnen brengen, maar te energiek om het zonder leedgevoel te kunnen doen.’ Kruyt schreef Kuyper niet, zo zei hij, om deze op andere gedachten te brengen, maar om te bereiken dat hij bij Lohman wellicht ook een ‘pleister op de wonde’ zou leggen.Ga naar voetnoot74 Terwijl deze brief naar Kuyper onderweg was, ontving Kruyt er één van hem, waaruit bleek dat de antirevolutionaire leider ook wel besefte dat goed overleg met Lohman geboden was, als hij in De Standaard over de lager-onderwijswet zou gaan schrijven. Kuyper liet weten de uiteindelijke beslissing om dit wel of niet te doen, aan zijn plaatsvervanger over te laten.Ga naar voetnoot75 Kruyt reageerde verheugdGa naar voetnoot76, vooral omdat Kuyper een stuk meestuurde dat Lohman kon actualiseren en in de krant plaatsen. De zaak leek opgelost, want Kruyt was in de tussentijd bij Lohman op bezoek geweest in Den Bosch De waarnemend hoofdredacteur toonde zich gegriefd, maar vergevingsgezind. Hij verklaarde zich bereid om Kuy- | |
[pagina 132]
| |
pers artikelen over de lager-onderwijswet zo nodig te herzien en zijn instructies aan de antirevolutionaire kamerleden door te spelen. Ook wilde hij verder wel zijn medewerking blijven verlenen aan de uitgave van De Standaard.Ga naar voetnoot77 Lohman zelf schreef aan Kuyper dat zijn tijdelijke gebrek aan motivatie om voor de krant te werken, te maken had met de kritiek van prof. Gratama, die zijn leerling had laten weten meer van De Standaard te verwachten. Dat was niet verwonderlijk, want terwijl de verdere pers al bol stond van de stukken over de lager-onderwijswet, had het antirevolutionaire dagblad ten gevolge van het geharrewar over het leiderschap, er nog nauwelijks een woord aankunnen wijden.Ga naar voetnoot78 ‘De verantwoordelijkheid voor De Standaard, die mij is opgelegd, valt mij zwaar,’ aldus Lohman aan Kuyper. Hij streed ‘om met eenig zelfvertrouwen een Standaard-artikel te schrijven’ en miste het gevoel dat een leider zo nodig heeft. Lohman was dan ook alleszins bereid om Kuyper bij de behandeling van de lager-onderwijswet de ruimte te geven. ‘Ik geloof evenwel,’ voegde Lohman daaraan toe, ‘dat Kruyt geloofde dat ik mij persoonlijk gekrenkter voelde, dan ik wilde doen voorkomen’ (een zéér diplomatieke formulering!).Ga naar voetnoot79 Wat Lohman niet wist, was dat Kruyt ondertussen bezoek had gehad van de antirevolutionaire politicus O. baron van Wassenaar van Catwijjk, die met het oog op de hervatting van de werkzaamheden van de Tweede Kamer (uiterlijk 15 februari) wilde weten of Kuyper er dan weer zou zijn. Was dat niet het geval, dan moest volgens Van Wassenaar Lohman bij de verkiezingen van juni 1877 kandidaat staan in Kuypers district (Gouda) en de leiding van de antirevolutionaire kamerclub overnemen. Deze tijding verklaart waarom Kruyt, na zijn eerdere bezwaar, nu wel instemde met de gezamenlijke inzet van twee generaals. Hij drong er bij Kuyper op aan om zijn betrokkenheid bij de behandeling van de lager-onderwijswet te tonen door daar direct een hoofdartikel voor De Standaard over te schrijven (‘anders is alles verloren’).Ga naar voetnoot80 Kuyper, die er niet over piekerde om het leiderschap van de antirevolutionaire richting uit handen te geven, bereidde zich voor op een vervroegde, voorlopige terugkeer naar Nederland. ‘Hij vertrekt op 29 janua- | |
[pagina 133]
| |
ri,’ liet Kruyt een week voor die datum aan Lohman weten, ‘en is op 4 februari hier te verwachten.’ Zelf wilde Kuyper zijn aankomst geheim houden, maar Kruyt voorspelde dat het nieuws toch spoedig zou uitlekken. De directeur-uitgever wilde de primeur voor De Standaard hebben; door een zorgvuldige regie van de berichtgeving zou uit Kuypers intocht bovendien ook enige politieke winst te slaan zijn.Ga naar voetnoot81 Begin februari was Kuyper inderdaad weer in het land (hij verbleef in Den Haag), maar hij was nog niet in staat om op volle kracht te werken. De redactie had zich, vanaf het moment dat duidelijk werd dat hij spoedig zou terugkomen, op zijn komst verheugd. Brummelkamp schreef hem dat De Standaard zich zijns inziens ‘flink gehouden’ had. ‘Lohman heeft onwillekeurig de gelegenheid gehad niet te komen [bedoeld is: hij had vaker op de redactie in Amsterdam willen komen dan hij kon waarmaken] en de Christelijk-historische beginselen in het algemeen zuiver uiteengezet.’ De polemiek met de provinciale bladen was, zo merkte de oudgediende invalkracht Brummelkamp op, door Lohmans woonsituatie toegenomen; voorts beviel de jonge Fabius goed voor de buitenlandse berichtgeving, die onder Grootes (een medewerker over wie wij verder weinig weten) ‘erbarmelijk’ begon te worden.Ga naar voetnoot82 Na Kuypers terugkeer bleef Kruyt nog enige tijd op regelmatige basis met Lohman corresponderen over De Standaard. Op 9 februari schreef Lohman aan Kruyt dat Kuyper het hoofdredacteurschap weer op zich nam, maar dat hij (Lohman) bereid was bij te springen, zo deze taak de antirevolutionaire leider toch te zwaar viel.Ga naar voetnoot83 De directeur-uitgever haastte zich te antwoorden dat hij voortgezette medewerking van Lohman hoe dan ook wenselijk achtte.Ga naar voetnoot84 Maar dat bleek in de praktijk niet zomaar te realiseren. Omdat de antirevolutionaire leider enerzijds nog niet op volle sterkte mocht werken en anderzijds de hulp van anderen bij zijn werk voor het dagblad afwees, was het maandenlang onduidelijk hoe het nu met De Standaard verder moest. ‘Zeer deed het mij leed door Uw schrijven bevestigd te zien wat ik reeds vermoedde,’ aldus Kruyt half februari aan Lohman, ‘namelijk dat | |
[pagina 134]
| |
Dr. Kuyper althans voorlopig niet wenscht gebruik te maken van de verschillende krachten die voor De Standaard zouden kunnen benuttigd worden; is op zichzelf het verschijnsel verblijdend dat Dr. Kuyper de zaak alleen, althans binnen kort, weder aandurft, en al weet ik ook door langdurige ondervinding dat wanneer Dr. Kuyper die taak op zich neemt, er voor tekortkomingen, evenmin wat betreft de quantiteit als qualiteit, geen vrees behoeft te bestaan, toch betreur ik dat hij met niet meer graagt gebruik schijnt te willen rnaken van de uitstekende hulp, in zoovele opzichten m.i. eene aanvulling van zijne talenten, die zoo welwillend wordt aangeboden. Ik zeg schijnt, want uit de verschillende gesprekken die ik met Dr. Kuyper had [...J ontving ik steeds den indruk dat hij Uw medewerking zeer op prijs stelde, niet alleen gedurende zijn afwezigheid, maar óók, en vooral, voor de toekomst.’Ga naar voetnoot85 Weliswaar bleef Lohman nog enige tijd meewerken aan De Standaard door hoofdartikelen in te zenden, maar reeds spoedig raakte zijn verstandhouding met de krant verstoord. Of er van de zijde van Kuyper sprake was van opzet om de relatie met Lohman te frustreren, is niet met zekerheid bekend, maar vaststaat dat de antirevolutionaire leider na zijn terugkeer zijn dagblad als vanouds als solist wilde kunnen bespelen. Al vóór half maart bleven artikelen van Lohman op ‘onverklaarbare’ wijze liggen, iets waar Kruyt zich haastig voor verontschuldigde.Ga naar voetnoot86 Toen dit verschijnsel zich desondanks begon te herhalen, concludeerde Lohman dat De Standaard hem niet meer zo nodig had en trok hij zich, onder dank aan Kruyt, terug als medewerker.Ga naar voetnoot87 Van zijn kant was Kruyt vol begrip voor Lohmans grieven. Eerst had Kuyper gezegd dat er maar even moest worden gewacht met het plaatsen van Lohmans stukken, en toen schreef de hoofdredacteur er zelf opeens weer zoveel, dat er voor de ‘leaders’ van anderen geen ruimte meer restte in de krant, zo voerde de directeur-uitgever ter verklaring aan. Dit wijst erop dat Kuyper zijn alleenheerschappij bij De Standaard wilde bevestigen. Kruyt respecteerde Lohmans wens om zich terug te trekken, dankte hem op zijn beurt voor de bewezen diensten en stelde hem een vergoeding van de gemaakte onkosten in het vooruitzicht.Ga naar voetnoot88 | |
[pagina 135]
| |
Minder dan een maand later deed de directeur-uitgever evenwel wederom een beroep op Lohman. De Standaard zat, met een hoofdredacteur die nog niet geheel was hersteld van zijn overspanning en daarom incidenteel nog in het buitenland verbleef, in een moeilijke positie, aldus Kruyt.Ga naar voetnoot89 Wat in feite werd gevraagd, was of Lohman op afroep de rol van Kuypers plaatsvervanger bij De Standaard op zich wilde nemen. Dat heeft hij nog een aantal maanden gedaan, ook al kwam het in die tijd weer eens voor dat zijn artikelen bleven liggen, omdat Kuyper onverwachts veel kopij instuurde.Ga naar voetnoot90 Omgekeerd schuwde Lohman de publiciteit soms. ‘Met eenig blad in discussie treden is voor mij gevaarlijk,’ schreef hij aan Kuyper. ‘Ik lees weinig bladen; laat ik mij verleiden één te beantwoorden, dan geldt weldra, a contairie, die zwijgt consenteert.’Ga naar voetnoot91 Ook in de zomermaanden van 1877 trad Lohman tijdens Kuypers vakantie op als zijn zaakwaarnemer bij de krant, echter onder voorbehoud: ‘Reken niet teveel op mij bij De Standaard,’ schreef hij aan Kuyper, ‘want ik ben aan rust toe.’ Daarom wilde hij alleen artikelen over ‘Roomsche zaken’ op zich nemen. ‘Gaat gij vier of tien weken weg? Het is goed dat gij rust neemt. Van den Bergh en Fabius zullen wel wat willen doen. En anders moeten de lezers maar wat teren op 't oude,’ besloot hij zijn brief.Ga naar voetnoot92 Het werd voor Kuyper inderdaad een vakantie van ongeveer een maand, maar aan het eind daarvan was hij allesbehalve uitgerust en ontzegde de dokter het hem wederom om gedurende enkele weken te werken. Kruyt, die Lohman dankte voor zijn inspanning tot dusver, moest nogmaals bij hem aankloppen.Ga naar voetnoot93 Het zou de laatste maal zijn dat deze zich bij Kuyper sterk maakte om nu in vredesnaam eens de medewerking van anderen dan alleen van hem aan De Standaard op vaste voet te brengen. Eén manier om de antirevolutionaire leider de noodzaak daarvan te laten inzien, was om bij deze gelegenheid zelf de deur grotendeels gesloten te houden. ‘Natuurlijk zouden wij zeer graag zien dat gij De Standaard weer opnaamt, maar nu het duidelijk is dat dit niet mag, moeten wij en moet, dunkt mij, ook gij u onderwerpen aan Gods wil,’ schreef Lohman eind juli | |
[pagina 136]
| |
aan Kuyper. Hij voegde daaraan toe, dat bij graag wat van diens werk wilde overnemen, maar dat hij het daar nu te druk voor had.Ga naar voetnoot94 In de loop van augustus bleek bij echter alsnog bereid een aantal hoofdartikelen te schrijven.Ga naar voetnoot95 Maar, liet bij aan Kuyper weten, ‘ik blijf nog altijd bij mijn gevoelen, dat de rollen verdeeld moeten worden. Hoe - laat ik aan U ter beoordeling over. Maar noch gij, noch iemand anders is in staat alleen een goed blad in stand te houden.’ Terwijl Kuyper daarover nadacht, wilde Lohman de zaak tijdelijk nog wel gaande houden.Ga naar voetnoot96 Maar Kuyper wilde zijn krant niet met anderen delen. Daarvoor was De Standaard hem als machtsmiddel te belangrijk. In september, toen de gereformeerde leider het van de Amsterdamse hervormde gemeente ontvangen beroep om predikant te worden (het tweede) overwoog, schreef Kruyt veelbetekenend aan Lohman, dat, zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat Kuyper zou aannemen (Lohman meende dat hij dit zou doen, maar kreeg ongelijk), hij het hoofdredacteurschap van De Standaard vermoedelijk zou aanhouden. Schrijven kostte Kuyper nu eenmaal weinig moeite, zei Kruyt (die toegaf dat bij aannemen het risico van hernieuwde overspanning zou worden vergroot), en bovendien kon hij het inkomen van de krant niet missen.Ga naar voetnoot97 Dat Kuyper De Standaard voor zichzelf wilde houden, onderstreepte hij nog eens door niet te komen opdagen, toen hij met Lohman in Den Bosch over personeelsuitbreiding bij de krant zou overleggen. Lohman was furieus: ‘Over medewerking door meerderen aan De Standaard sprak ik U vroeger uitvoerig; mijne gevoelens kent gij; met het personeel zij gij, beter dan ik, bekend. Doch daar gij als eerste “beding” stelt “dat die anderen er zijn,” waaruit ik afleidt dat gij aan hun bestaan twijfelt, zoo moet ik het er voor houden dat gij onder het u bekend personeel geen geschikte mannen aantreft. Buiten dat personeel ken ik er geen. Alzoo lijkt het plan niet praktikabel.’Ga naar voetnoot98 Zoals Lohman later de Vrije Universiteit geen exclusieve Kuyper- | |
[pagina 137]
| |
universiteit wilde laten wordenGa naar voetnoot99, zo drong hij er in 1876 en 1877, misschien vooral om praktische redenen, bij de antirevolutionaire leider op aan om bij De Standaard ruimte te geven aan meer mensen. Kuyper hield de boot echter consequent af. Lohman viel nog wel eens een enkele keer voor hem inGa naar voetnoot100, maar naarmate Lohman meer de rol van leider van de antirevolutionairen in de Tweede Kamer kreeg (hij werd in 1879 daarin gekozen) en Kuyper De Standaard meer ging gebruiken om vanaf de zijlijn zijn politici te instruerenGa naar voetnoot101, werd de toegang tot de kolommen van de krant steeds exclusiever aan de hoofdredacteur van de krant voorbehouden. Tekenend is dat Kruyt in 1881 aan Lohman liet weten dat deze van Kuyper slechts op persoonlijke titel een antirevolutionair standpunt in De Standaard mocht uiteenzetten, omdat er over de betreffende kwestie eerst intern, binnen het Centraal Comité (het partijbestuur, waarin Kuyper domineerde), diende te werden gesproken.Ga naar voetnoot102 De Standaard was Kuyper, De Standaard bleef Kuyper. Dat de organisatie van de krant om één persoon bleef opgebouwd, stelde beperkingen aan de mogelijkheid verder te investeren in de continuïteit en in de professionalisering van de manier van werken. | |
De redactieOok over de redacteuren van De Standaard is het nodige bekend. Gezien de krappe financiën van de krant werd er gewerkt met zo min mogelijk mensen. Zoals in hoofdstuk 2 is gebleken, werden er in 1872 zes redacteuren benoemd, drie voor De Standaard en een zelfde aantal voor het Zondagsblad (J. Witmond, P.S. van Ronkel en A.C. Zwart). Er was voor de weekkrant één redacteur-verslaggever voor het binnenland (H.J. Hana, tevens werkzaam op de administratie), één bureauredacteur voor het buitenland (A. Brummelkamp) en één chef-redacteur (I. Esser, die ook de polemiek en de rubrieken Koloniën en Staten-Generaal bewerkte); verder deed een van de redacteuren van het Zondagsblad de correctie van de weekkrant | |
[pagina 138]
| |
(Witmond) en verzorgde administrateur Kruyt de opgaven van markt, beurs en handel. Bij elkaar werkten er voor De Standaard en het Zondagsblad, even afgezien van de hoofdredacteur en het lager geplaatste personeel (voornamelijk loopjongens), dus zeven personeelsleden in vaste dienst. Mede als gevolg van de bezuinigingen waartoe Kruyt als directeur-uitgever in 1874 overging, verdween de meerderheid van de eerste lichting redacteuren van De Standaard algauw weer bij de krant. De voornaamste redacteuren waren in de begintijd Esser, die aanvankelijk als chef optrad en na een korte periode als kamerverslaggever in Den Haag naar de Opregte Haarlemsche Courant vertrok, en zijn zwager Brummelkamp, die op de begroting als tweede redacteur stond, maar moest afvloeien toen Kruyt hem te licht en vooral te duur bevond.Ga naar voetnoot103 Vermoedelijk zijn de andere genoemde redacteuren door Kruyt niet opnieuw in dienst genomen, nadat hun per 1 juli 1874 door de Heraut-Vereeniging ontslag was aangezegd (behalve Hana, want deze bleef, zoals gezien, tot aan zijn overlijden in 1877 als assistent van Kruyt voor De Standaard werken). Na zijn aantreden als directeur-uitgever heeft Kruyt geprobeerd met twee á drie redacteuren voor De Standaard toe te kunnen; zelf trad hij ook als zodanig op, soms zelfs als verslaggever.Ga naar voetnoot104 Voor het Zondagsblad werd waarschijnlijk alleen Hoedemaker min of meer vast aangesteld, terwijl verder zoveel mogelijk werd gewerkt met deeltijdse medewerkers (onder wie Brummelkamp). In 1878 trok Kuyper A.J. Hoogenbirk voor De Standaard aan, die de functie van chef-redacteur kreeg (wellicht om Kruyt te ontlasten, die sinds 1876 ook weer zelfstandig uitgever was) en voorts was belast met de buitenlandse berichtgeving. Door hem werden in 1883, toen het wat beter ging met de krant, de jonge journalisten H.L. Baarbé (bureauredactie en buitenland) en R.C. Verweyck (binnenland en verslaggeving) gerecruteerd. Aan deze tweede lichting redacteuren wordt verderop aandacht geschonken. In de tussenliggende jaren was een aantal anderen aan De Standaard verbonden (zoals J. Timmer, genoemd in hoofdstuk 3), van wie vaak niet bekend is in welke hoedanigheid. In de jaren tachtig kwamen tenslotte op de redactie werken J. Esmeyer (binnenland) en de latere predikant (te Exmorra) H. de Lange, | |
[pagina 139]
| |
over wie wij evenmin nadere gegevens bezitten.Ga naar voetnoot105 De vraag ligt voor de hand wat voor mensen het waren, die als redacteur voor De Standaard werkten. Om te beginnen werd van hen, afgezien natuurlijk van de juiste, antirevolutionaire gezindheid, een hoog opleidingsniveau en liefst enige journalistieke vakbekwaamheid verlangd. Verder moesten zij bereid zijn hard te werken tegen een betrekkelijk geringe vergoeding. Maar de voornaamste eigenschap waarover men diende te beschikken om zich als redacteur van De Standaard te kunnen handhaven, was zich te kunnen verenigen met het optreden van Kuyper en met het regime dat, hoofdzakelijk daarop afgestemd, bij de krant heerste. Bij het ‘journal d'opinion’ dat De Standaard was, werd de nieuwsgaring ondergeschikt gemaakt aan de functie van de krant om politieke commentaren te geven.Ga naar voetnoot106 De redacteuren waren er om te dienen, om namelijk zo Kuypers licht des te helderder te laten schijnen. Sommige dagen hadden zij het, zoals zal blijken, helemaal zo druk niet, omdat hun specifieke taak al af was en de grootste portie kopij, die van de hoofdredacteur, die zij moesten corrigeren, nog op zich liet wachten. Wie echter als journalist zelf wilde schitteren, was bij De Standaard aan het verkeerde adres en kon zijn ambities misschien elders proberen te verwerkelijken (zoals Esser).Ga naar voetnoot107 | |
[pagina 140]
| |
BrummelkampToch moeten de kwaliteiten van de ‘mannen achter De Standaard’ niet worden onderschat. Iemand als Anthony Brummelkamp (1839-1919), de jongste zoon van de bekende Hattemse predikant uit de tijd van de Afscheiding van 1834, studeerde vóór zijn komst bij de krant theologie in Kampen en Edinburgh en werkte vervolgens enige tijd bij een uitgeverij aan een Calvijn-vertaling.Ga naar voetnoot108 Zoals vermeld in hoofdstuk 2 kwam hij in 1870 bij De Heraut, waar Kuyper al een geschikte dagbladredacteur in hem zag. Na zijn periode als redacteur van De Standaard bleef hij medewerker van het Zondagsblad (ook toen dit zijn oorspronkelijke titel van De Heraut weer aannam). Verder publiceerde hij in verschillende andere bladen (waaronder de Nieuwe Haagsche Courant) en verschenen er boeken en pamfletten van zijn hand. Behalve predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk (in Alkmaar en Groningen) zou deze veelzijdige man later ook curator van de Vrije Universiteit en lid van de Tweede Kamer (1897-1918) worden. De universiteit van Princeton verleende hem een eredoctoraat. Zijn gehele leven lang zou zijn journalistieke aanleg de kop blijven opsteken. In 1888 werd hij aangesteld als hoofdredacteur van de Nieuwe Provinciale Groninger Courant en verder gaf hij leiding aan de ‘Bond, de kleine pers’, een bundeling van een aantal kleinere protestants-christelijke bladen, die voor hun berichtgeving uit De Standaard putten en door hun bereik een brug hebben geslagen tussen deze krant en het door Kuyper beoogde lezerspubliek, ‘de luiden van kleine en middelbare middelen’.Ga naar voetnoot109 Aan het einde van zijn leven zou Brummelkamp nog betrokken worden bij de begeleiding van het terugtreden van Kuyper als leidende persoonlijkheid bij De Standaard.Ga naar voetnoot110 | |
HoogenbirkVan een heel ander kaliber dan Brummelkamp was de redacteur-van-de tweede-lichting Adolf Jacob Hoogenbirk (1848-1920). Hij was afkomstig | |
[pagina 141]
| |
uit de kring van Reveil en Afscheiding. Al jong legde Hoogenbirk zijn enthousiasme aan de dag voor evangelisatiewerk. Aanvankelijk was hij als onderwijzer werkzaam binnen de zondagsschool- en jongelingsbeweging. Zijn wens om journalist worden (al in 1871 polste hij Kuyper hierover, zoals vermeld in hoofdstuk 1), ging pas in vervulling toen hij in 1877 medewerker werd van het heropgerichte weekblad De Heraut en een jaar later redacteur bij De Standaard. Hij trad, aldus zijn jongere collega Verweyck, behalve als chef van de redactie, op als ‘onze buitenlandsche redacteur, en toonde bij de behandeling der stof, die hij te verwerken had, een opmerkelijke kennis van zaken, een groote belezenheid en een helder oordeel. Vele jaren beeft hij met trouw en toewijding ons blad mogen dienen.’Ga naar voetnoot111 In werkelijkheid leidde rivaliteit tussen Hoogenbirk en zijn collega's Baarbé en Verweyck in 1892 tot zijn ontslag bij De Standaard. Hoogenbirk was, aldus Kraan, ‘een leidersnatuur die moeilijk tegenspraak of afwijkend oordeel duldde.’Ga naar voetnoot112 Verweyck was echter bezig zich, met goedvinden van Kuyper, feitelijk te ontwikkelen tot chef-redacteur.Ga naar voetnoot113 Een andere bron van ergernis voor Hoogenbirk was dat hij, met de beperkte middelen die hem bij De Standaard ter beschikking stonden, de buitenlandse berichtgeving zo ongeveer in andere woorden moest overschrijven uit concurrerende bladen. Bovendien kon het buitenlandse nieuws hem eigenlijk niet boeien. In de roman Kinderen huns Tijds. Een boek zonder namen en jaartallen, verschenen in 1897, het jaar van het zilveren jubileum van De Standaard, vertelde Hoogenbirk tot ongenoegen van Kuyper in bedekte termen over de praktijk van het werken voor het antirevolutionaire dagblad, voor de gelegenheid omgedoopt tot ‘De Stuurman’.Ga naar voetnoot114 Na zijn vertrek bij De Standaard bleef Hoogenbirk medewerker van De Heraut, waarvoor hij tot zijn dood de kinderrubriek verzorgde.Ga naar voetnoot115 Hij ontplooide tal van andere activiteiten op het publicistische vlak, onder | |
[pagina 142]
| |
meer als oprichter van het christelijk-literaire maandblad Ons Tijdschrift en als hoofdredacteur van De Jongelingsbode, het weekblad van het Nederlandsch Jongelings Verbond. Verder was hij actief in het verenigingswezen, in het bijzonder op het terrein van evangelisatie, zondagsschool- en jongelingsbeweging. Al met al waren Brummelkamp en Hoogenbirk dus geen lichtgewichten en in dat opzicht waren hun collega-redacteuren veelal met hen vergelijkbaar. In het algemeen waren zij ontwikkelde personen, die, eenmaal vertrokken bij De Standaard, onder meer als schrijver, dichter, predikant, hoogleraar, vakbondsactivist en uiteraard als journalist in andere betrekkingen vaak eveneens prima hun brood konden verdienen. Wat zij bij De Standaard in de schaduw van Kuyper af en toe hebben moeten wegslikken, zal aanstonds blijken. Maar nu eerst wat uitvoeriger aandacht voor een aantal andere redacteuren en hun wedervaren bij de krant.Ga naar voetnoot116 | |
FabiusD.P.D. Fabius ging, zoals vermeld, als net (of bijna) afgestudeerde meester in de rechten (uit Leiden) in het najaar van 1876 de redactie van De Standaard versterken als medewerker voor de buitenlandse en spoedig ook voor de binnenlands-politieke berichtgeving. Behalve als redacteur van de Leidse studentenalmanak had hij geen ervaring op het publicistische vlak. Wel las hij De Standaard, een blad waarvan studenten toen nog geen kennis plachten te nemen. Via Groen van Prinsterer, die hij persoonlijk kende en levenslang zou navolgen, kwam hij vóór maart 1875 in aanraking met Kuyper. Door toedoen van Fabius ondervond deze antirevolutionaire leider onder studenten meer waardering.Ga naar voetnoot117 Fabius' komst wekte bij De Standaard hoge verwachtingen. ‘Ik vertrouw dat wij nu een beter aan de eischen van een Christelijk blad voldoend Buitenland krijgen,’ aldus Kruyt aan Kuyper.Ga naar voetnoot118 Als nieuwkomer in de journalistiek maakte Fabius echter wel eens typische beginnersfouten, bijvoorbeeld door te lange stukken te schrijven of door artikelen in te leveren die een ander onderwerp behandelden dan was afgesproken.Ga naar voetnoot119 Algauw nam de kwaliteit van zijn werk echter toe, hoewel Kruyt nog in augustus | |
[pagina 143]
| |
1877 klaagde over zijn taalgebruik, dat veel correctie behoefde.Ga naar voetnoot120 Aanvankelijk werkte Fabius op zijn woonadres, maar op verzoek van Kruyt kwam hij dagelijks op het bureel van De Standaard zitten, waar hij zich, naar eigen zeggen, slecht kon concentreren; hij kreeg daarom weldra een eigen kamer van de directeur-uitgever.Ga naar voetnoot121 Er was echter nog een reden om Fabius dit privilege toe te kennen: zijn onuitstaanbare hooghartigheid. Om te beginnen kreeg hij, naar zijn mening, voortdurend te weinig betaald (Kruyt vond, zoals in het vorige hoofdstuk is gebleken, echter precies het omgekeerde). Een ander staaltje van Fabius' arrogantie hebben wij al meegemaakt, toen hij meteen na zijn aantreden bij de krant meende aanspraak te mogen maken op het recht om hoofdartikelen te schrijven. Vlak na dit laatste voorval schetste Kruyt zijn optreden als volgt: ‘Met Mr. Fabius gaat het vrij goed, ofschoon zijn komst in de plaats van Grootes, onze taak niet heeft vergemakkelijkt. Eerst wilde hij alleen op zijn kamer werken, maar toen ik hem na een veertien dagen het volkomen onhoudbare daarvan bewees, komt hij van tien tot circa twaalf uur; dan is er van zijn werk nog niets gecorrigeerd en valt dit weder geheel op Hana en mij. Ik ben het volkomen met U eens dat het beter zou zijn dat hij ons zijne redeneeringen bespaarde. Ook zag ik zoo gaarne dat hij wat meer werk maakte van het Gemengd Nieuws en berichten van algemeenen aard; die uitvoerige en altijd wederkeerende parlementaire verslagen, vermoeijen onze lezers, vrees ik. Maar hem dat te zeggen, is niet gemakkelijk, althans niet voor mij. Mr. Fabius heeft geen kleine gedachten van eigen werk en inzichten. Op dat punt is hij een “kruidje-roer-me-niet”. 13 November werd een stukje van hem geplaatst tegen de Nieuwe Arnhemsche Courant, die aanmerking op zijn werk had gemaakt. Ik was dien dag niet op het Bureau, anders had ik zeker plaatsing ontraden, of misschien, althans in die vorm, geweigerd. De Nieuwe Arnhemsche werd boos en Mr. S. Lohman in De Standaard van 18 November trad bemiddelend op. Hiervoor moest Z. Ed. een brief van den heer Fabius slikken van acht compris geschreven pagina's. Ik dacht onwillekeurig weder aan onze vriend Esser [die zich, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, tegen een standje van Kuyper had verweerd met een kritische brief]. Maar ik ben het met U eens, wij moes- | |
[pagina 144]
| |
ten nu maar voortsukkelen tot U terugkomt.’Ga naar voetnoot122 Toen hij in 1876 bij De Standaard kwam werken, was Fabius ook bezig met een proefschrift. Hij weigerde eerst om op Kuypers verzoek ook voor De Heraut (vanaf 1877) te gaan schrijven en staakte, omdat hij overwerkt was, een jaar na zijn aantreden zijn arbeid voor de krant. Na zijn promotie in december 1878 keerde hij terug naar De Standaard; ook schreef hij later in zijn carrière voor De Rijnbode, De Banier, De Provinciale Noord-Hollander, De Protestantsche Noord-Brabander en De Rotterdammer. Hij werd verder de eerste hoogleraar in de juridische faculteit en meermalen rector van de Vrije Universiteit, was gemeenteraadslid en wethouder in Amsterdam, vervulde diverse functies in de Antirevolutionaire Partij en klom uiteindelijk op tot staatsraad.Ga naar voetnoot123 | |
Baarbé en VerweyckOp 1 december 1883 betraden twee jonge medewerkers voor het eerst het bureel van De Standaard. ‘We waren,’ aldus een van hen vijfenveertig jaar later in een terugblik, ‘aangezocht door den heer A.J. Hoogenbirk om aan het Antirevolutionaire dagblad onze krachten te wijden; hij meende dat we daar de bekwaamheid toe bezaten en wij vertrouwden op zijn dóórzicht. Immers, wij waren volslagen vreemdelingen in de journalistiek, maar hij was daarin reeds jaren bezig en zou zich wel niet vergissen. We vereerden hem hoog; we kenden zijn wijsheid, hadden eerbied voor zijn kennis, en we waren zóó aan hem gehecht, dat we ons rustig voelden, nu we onder zijn dagelijksche leiding zouden arbeiden.’Ga naar voetnoot124 Deze verhouding kwam, zoals wij zullen zien, later nog wel anders te liggen. H.L. Baarbé en zijn iets oudere collega R.C. Verweyck zouden een leven lang voor De Standaard blijven werken en voor de lezers van de krant uitgroeien tot een legendarisch tweetal. Als gymnasiast was aan Baarbé reeds een toekomst in de journalistiek voorzegd. In zijn schooltijd had hij wel eens iets gepubliceerd, maar ‘van de werkzaamheden van een redactie kon hij zich geen enkele voorstelling maken.’ Nu werd hij journalist in plaats van student. Hij wilde ‘niets liever dan werken voor de dagbladpers en voor De Standaard in het bijzonder.’ Evenals Verweyck scheen hij de chef-redacteur Hoogenbirk (ook belast met buitenland) al te hebben ge- | |
[pagina 145]
| |
kend. Bij de krant kreeg hij de functie van bureauredacteur; later verzorgde hij (en reisde hij ook geregeld naar) het buitenland.Ga naar voetnoot125 R.C. Verweyck, die naderhand in een eigen, populaire rubriek ‘brieven’ schreef onder het pseudoniem ‘Bijltje’, was aangenomen als verslaggever. Behalve journalist werd bij later in zijn carrière ook directeur van De Standaard en vervulde bij binnen de Antirevolutionaire Partij tal van functies. Hij was afkomstig van een handelskantoor en verwonderde zich tijdens zijn eerste werkdag over het rustige, misschien wel slap te noemen regime bij De Standaard. ‘Hoe de courant dien eersten dag gereed is gekomen, begrepen [Baarbé] noch ik. We hadden niets bijzonders te doen: 't leek zóó bitter weinig, dat we er niets van begrepen. Maar de heer Hoogenbirk stelde ons met 'n glimlach gerust: “Alles in orde, hoor!” en dat bleek 's avonds het geval te zijn, toen het blad volledig verscheen. 't Eenige, dat we dien morgen een beetje vreemd vonden, was de correctie van het werk van den Hoofdredacteur, welke bezigheid door de heeren Hoogenbirk en Kruyt samen verricht werd en nog al wat moeilijkheden scheen te baren.’Ga naar voetnoot126 ‘Op dien eersten dag zijn vele andere gevolgd. Van den Hoofdredacteur zagen we in 't begin niets dan zijn werk; doch uit alles bleek zijn invloed, en zijn aanmerkingen werden ons niet gespaard. Ze kwamen steeds tot ons uit den mond van den heer Hoogenbirk, die ze 's morgens in ontvangst nam, wanneer “de jongen” van de Prins-Hendrikkade terugkeerde en dan werden ze ons overgebracht, dikwijls een bemoedigend woord.’ Dat men op de redactie weinig om handen had, kwam deels door de geringe omvang van De Standaard. Maar ook speelde mee dat wat Baarbé en Verweyck deden, ‘zoo'n beetje aanvullend werk’ was: ‘de Hoofdredacteur was de man en om zijn zoo invloedrijken arbeid ging het.’ Dit wordt ook nog eens geïllustreerd door een les, die Verweyck als aan zichzelf twijfelend, beginnend journalist van directeur-uitgever Kruyt kreeg. ‘De journalistiek leek me een verbazend ingewikkeld werk, waar je | |
[pagina 146]
| |
elk oogenblik kans liep om je te vergissen,’ was Verweycks eerste, ontnuchterende ervaring. ‘En een vergissing aan een courant is een lastig ding,’ merkte hij. ‘Die wordt door al je lezers opgemerkt. Ik vond den arbeid zóó lastig, dat ik het besluit overwoog om 't na drie maanden maar weer op te geven, een besluit dat niet uitgevoerd werd dank zij de verstandige raadgevingen van de heeren Hoogenbirk en Kruyt.’ Wat zich namelijk had voorgedaan, was dat Kuyper publiekelijk afstand had moeten nemen van het eerste verslag dat er van Verweycks hand in De Standaard verscheen. Het ging over Kuypers bekende Plancius-rede (genoemd naar het gebouw waarin het werkliedenverbond Patrimonium op 11 maart 1884 de betreffende bijeenkomst hield), waarin de antirevolutionaire leider in gloedvolle bewoordingen zijn steun betuigde aan een vertegenwoordiging van de Republiek Transvaal, op bezoek in Nederland. ‘We waren dien avond allen vol geestdrift,’ zo herinnerde Verweyck zich de omstandigheden van zijn jeugdzonde. ‘De zaal was eivol; 't was er gloeiend heet; aan de perstafel zaten we zoo gedrongen, dat er schier geen gelegenheid was om een aanteekening op 't papier te zetten. Maar wat hinderde mij dat. Ik was vol over den prachtigen Boeren-oorlog; over de schitterende overwinning der Boeren op den Amajuba, en nu zouden we de mannen zien, die den overmachtigen Brit hadden weerstaan.’ ‘Nu is voor een verslaggever geestdrift een kwaad ding. Hij moet “objectief” blijven, scherp luisteren: zich niet laten af leiden; hij “geeft verslag”. Nu, dien avond had ik de rede van Dr. Kuyper zeer zeker met spanning aangehoord. Nooit zal ik den opgewondenheid in de zaal vergeten toen Dr. Kuyper de nieuwe vlag aan Generaal Smit overhandigde met de woorden: “Generaal Smit! Nooit kome deze vlag in handen van den Brit!” Aan 't gejuich kwam geen einde en toen ik erg vermoeid thuis kwam, kon ik aan een eenigszins uitvoerig verslag beginnen te werken en ging daarbij voor een groot deel op mijn geheugen af.’Ga naar voetnoot127 De liberale pers en vooral het radicale dagblad De Amsterdammer reageerden heftig op de Plancius-rede, waarvan zij kennisnamen via Verweycks verslag in De Standaard. Kuyper antwoordde in zijn eigen krant dat dit geïmproviseerde verhaal ‘op de aangevallen punten de juiste bewoordingen niet weêrgaf en de bedoeling daardoor niet tot haar recht kwam.’ Maar ook in eigen kring was de nodige commotie ontstaan. De Kerkeiijke | |
[pagina 147]
| |
Courant vroeg zich af of Kuyper een verkeerd getoonzet artikel niet had kunnen corrigeren. Waarop de hoofdredacteur op zijn beurt zijn lezers deze blik in de keuken van De Standaard gundeGa naar voetnoot128: ‘Dit toont wel, hoe weinig de redacteur van een Weekblad begrip heeft van de hoofdredactie van een Dagblad. Of Kuypers voorstelling van zaken nu wel of niet helemaal klopte (hij las vaak wel degelijk alle drukproeven), de hele affaire was voor Verweyck, de bewuste reporter, natuurlijk hoogst onaangenaam. De ongelukkige journalist zelf schetste zijn vertwijfeling zo: ‘Onder dit alles gevoelde ik mij niet heel prettig gestemd. Zelf iets schrijven in De Standaard, daar was geen uitzicht op, en nu was ik bij mijn eerste verslag van beteekenis tegen de lamp geloopen. 't Leek niet op de verwezenlijking van mijn wen- | |
[pagina 148]
| |
schen; er kwam niets van mij te recht; 't was maar het beste, dat ik zoo gauw mogelijk De Standaard vaarwel zei en een anderen werkkring zocht.’ ‘Toen ik dat voornemen had opgevat, wendde ik mij tot den Directeur, den heer Kruyt. Nu zijn er weinig menschen, die bij mij zulk een aangename herinnering hebben achtergelaten als deze eerste Directeur van De Standaard. De heer Kruyt was een zeer welwillende man, aangenaam in den omgang, die met groote wijsheid en voorzichtigheid de uitgave van De Standaard verzorgde, die, niettegenstaande zijn gezondheid veel te wenschen liet, altijd op zijn post was en aan wiens ijver en toewijding ons blad veel te danken heeft.’ ‘Ik ging dus naar den heer Kruyt en klaagde hem mijn nood. “Maar mijnheer,” was zijn eerste opmerking, zulke dingen moet je niet in je hoofd halen; u hebt hier een levenstaak van beteekenis.” - “Ik?”, vroeg ik verwonderd. - “Ja zeker, u,” ging hij voort. “Ik zal u uitleggen hoe ik dien zie. Die schrijverij waarover u zoo mistroostig is, komt wel met den tijd in orde, doch daar moet u eerst rijp voor wezen; en dat duurt een poos. Dat er eens aanmerking op een of ander deel van uw werk wordt gemaakt, is zoo erg niet; dáár komt iedereen wel overheen. Als ik uw levenstaak hier goed zie, is zij deze, dat gij, voor zoover zulks mogelijk is, op uw plaats de zorg voor Dr. Kuyper op u neemt. Begrijp dit goed. Dr. Kuyper is een man van buitengewone beteekenis, en gaat gebogen onder een arbeid waaronder anderen bezwijken zouden. Die man moet iemand hebben, die zorgt dat hij wat De Standaard betreft rustig kan werken.” [...]’Ga naar voetnoot129 | |
Behoefte aan erkenningZo voert iedere beschouwing over de ‘mannen achter De Standaard’ terug naar de hoofdredacteur van de krant, naar Abraham Kuyper, die de spil was waar alles om draaide. Dat het dagblad en het personeel daarvan hem ter beschikking stonden, is waar, maar voor de buitenwereld moet het hebben geleken of Kuyper en Kuyper alleen De Standaard was. Een vraag die voor de hand ligt, is of zijn medewerkers zich deze beeldvorming altijd van harte hebben laten welgevallen. Een deel van het antwoord is, dat Kuypers gedrag vele mensen meer of minder van hem heeft vervreemd. Vaak zijn zij om verwante idealen te bereiken, een eigen weg ingeslagen | |
[pagina 149]
| |
met meer ruimte voor hun persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden.Ga naar voetnoot130 Dit gold te meer voor figuren die niet tot de lagere kaders van de krant behoorden, zoals De Savornin Lohman. In dit hoofdstuk is gebleken, dat hij meer medewerkers voor De Standaard had willen aantrekken. Dit meningsverschiI met Kuyper was nog maar een klein voorschotje op het latere conflict tussen beide voormannen. In 1894 maakte Lohman zich met zijn aanhangers los van Kuypers antirevolutlonaire partij om na verloop van tijd als Christelijk-Historische Unie een zelfstandige plaats te gaan bekleden in de Nederlandse politiek. Nog terwijl de scheuring zich aankondigde, zochten Lohman en de zijnen al naar een periodiek om aan hun denkbeelden uitdrukking te geven, en om Kuypers richting, die de eigen mening voornamelijk via De Standaard propageerde, te bestrijden. Een aantal Rotterdamse antirevolutionairen, die een jaar eerder het dagblad De Nederlander (een verwijzing naar het werk van Groen van Prinsterer) hadden gesticht, bood uit ontevredenheid over de Kuyper-getrouwe koers van deze krant Lohman het hoofdredacteurschap aan. Door in korte tijd zoveel aandelen van De Nederlander te kopen dat zij zich van een meerderheidsbelang verzekerd wisten, drukten de aanhangers van Lohman zijn benoeming erdoor.Ga naar voetnoot131 Kuyper en de zijnen toonden zich over deze overrompelingstactiek onaangenaam verrast, maar door zijn exclusieve opstelling (waardoor hij enkele jaren later Lohmans ontslag als hoogleraar aan de Vrije Universiteit uitlokteGa naar voetnoot132), maakte de antirevolutionaire leider het er ook naar dat dit soort acties voorkwam. Datzelfde gold, mutatis mutandis voor de oprichting van de antirevolutionaire krant De Rotterdammer in 1903, waarvoor Fabius ging werken toen hij bij De Standaard tot persona non grata was verklaard vanwege zijn kritiek op de wijze waarop Kuyper als minister-president bij zijn krant een vinger in de pap hield.Ga naar voetnoot133 Een ander slachtoffer van Kuypers eigenzinnige stijl van leidinggeven zou, zoals wij in het volgende hoofdstuk zullen zien, directeur-uitgever Kruyt worden. Een aanwijzing dat echter ook Kuypers lager geplaatste volgelingen | |
[pagina 150]
| |
toch wel enige behoefte aan erkenning gevoelden, levert de redacteur-van-het-eerste uur Esser, die zelf naar de Opregte Haarlemsche Courant vertrok, omdat hij daar meer vrijheid van werken kreeg. Over zijn zwager en collega-redacteur bij De Standaard Brummelkamp schreef hij in diens ‘In memoriam’: ‘Wat hij [...] als journalist voor zijne partij geweest is en gedaan heeft, weet iedereen. De Standaard zelve heeft ter gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag hem op dit punt [...] als “één onzer uitstekendsten” geroemd. Te vreemder mag het heeten. dat in 't Gedenkboek, door het feestcomité in 1897 Prof. Dr. A. Kuyper opgedragen, van dit lid der eerste redactie, gelijk trouwens van deze in haar geheel, met geen enkel woord gerept is, zelfs zijn naam niet genoemd werd.’ Esser voegt hier aan toe: ‘Nog vreemder is dit misschien ten aanzien van Hendrik Jan Hana, die trots allerbelemmerendst lichaamslijden jaren en jaren achtereen aan 't jonge blad zijn krachten gewijd had.’Ga naar voetnoot134 Wat voor eigenschappen de ‘mannen achter De Standaard’ in verhouding tot Kuyper moesten bezitten, kwam in 1908 nog eens in treffende bewoordingen aan het licht bij de huldiging, in kleine kring, van Baarbé en Verweyck, die toen een kwart eeuw aan De Standaard verbonden waren. Bescheidenheid, zeldzame en stille trouw, toewijding, lijdzaamheid, zelfverloochening, op onbillijke kritiek het zwijgen bewaren, dat waren enkele van de eigenschappen die in het optreden van de jubilarissen bij herhaling het meest werden geprezen. Eén van de sprekers vatte de verhoudingen op de redactie van De Standaard, die toen niet wezenlijk verschilden van die in 1883 of 1872, aldus samen: ‘Het is geen gemakkelijke taak waarlijk Redacteur van een blad te zijn onder een hoofdredacteur; het is allerminst gemakkelijk Redacteur te zijn onder een Hoofdredacteur als dr. Kuyper, wiens perswerk heel wat meer en heel wat anders is dan de leiding van een dagblad; zijn perswerk is een stuk van zijn levenswerk, een werk van geheel eenige beteekenis in ons land en leven. Hier is de taak van ondergeschikte Redacteuren daarom, en hier moet ze zijn, allereerst en allermeest dienen, een dienen om het werk van den grooten en leidenden geest in geen enkel opzicht in den weg te staan, maar geheel op den voorgrond te laten treden. Dit dienen | |
[pagina 151]
| |
vordert zooveel. Niet slechts veel zelfverloochening, bescheidenheid, toewijding, ijver, maar ook zooveel kennis van den meester, zooveel assimilatie aan zijn geest, zooveel liefde en trouw en wijsheid.’Ga naar voetnoot135 Het duurde tot na Kuypers overlijden voordat het perspectief kon worden rechtgetrokken en de rol van de ‘mannen achter De Standaard’ bij wijze van uitzondering door een zoon van de hoofdredacteur werd belicht: ‘Die dankbare herinnering wensch ik hier uit te spreken,’ zei H.H. Kuyper bij het vijftigjarig bestaan van de krant, ‘voor hen, die al deze jaren met zoo groote toewijding en trouw mijn Vader in zijn arbeid aan De Standaard ter zijde hebben gestaan. Het is goed, bij dit vijftigjarig jubileum van De Standaard dit eens openlijk uit te spreken, juist omdat bij vroegere jubileums dit niet altijd genoeg geschied is. De schittering der zon deed den glans der sterren verbleeken. Er werd alle hulde gebracht aan de eminente journalistieke gaven van den hoofdredacteur, men wees op de groote beteekenis, die zijn leaders en asterisken hadden voor de leiding van de politiek, maar men vergat wel eens dat een dagblad zonder een staf van medewerkers niet kan bestaan. [...]’ ‘Het was een waagstuk, dat Dr. A. Kuyper in 1872 het bestond een Christelijk, een Antirevolutionair dagblad uit te geven. Nu onze Antirevolutionaire pers zich zoo heeft uitgebreid en over tal van dagbladen beschikt, kan men zich nauwelijks voorstellen, welk een heroïsme, welk een geloofsmoed er in school voor een predikant, - Dr. A. Kuyper was destijds nog niet anders dan een predikant te Amsterdam, - om zulk een Christelijk dagblad op te richten.’ ‘Maar dit pogen zou nooit gelukt zijn, wanneer hij zich niet had kunnen verzekeren van medewerkers. Wie weet met wat financiëele moeilijkheden De Standaard jarenlang te sukkelen heeft gehad, zal ook begrijpen, hoe klein deze staf van medewerkers was en hoeveel van hun krachten dikwijls gevergd wierd. De rijke hulpbronnen waarover de groote pers beschikken kon, ontbraken hun. Ze waren niet alleen klein in getal, maar moesten arbeiden met zeer gebrekkige middelen. Het scheen schier onmogelijk om aan de hooge eischen die de journalistiek in onze dagen stelt, te voldoen.’ | |
[pagina 152]
| |
‘Aan wien de schuld ligt dat De Standaard, die op politiek gebied zulk een machtigen invloed uitoefende, als journalistiek blad zich zoo weinig ontwikkelen kon, zal ik hier niet nagaan. De laatste jaren hebben wel getoond, dat bij een beter directie en administratie het aantal lezers meer dan vervijfvoudigd had kunnen worden. Des te meer verdient het waardeering, dat de medewerkers van De Standaard elk op zijn gebied gepoogd hebben ook met hun beperkte middelen 't blad op peil te houden, voor zoover dit mogelijk was.Ga naar voetnoot136 Het zou te wensen zijn dat toekomstige geschiedschrijving deze erkenning van de verhouding tussen hoofdredacteur Kuyper en de ‘mannen achter De Standaard’ meer tot gelding laat komen dan tot dusver het geval is geweest. |
|