ten
van Rossem het spreekwoord dagteekent, dat het branden 't Magnificat van den oorlog is; eene toespeling op een der sieraden van den Vesper der R.C. Kerk.
Bl. 324. Vergeefs zoekt men er zijne Galathea.
Mogt het gebruik, dat ik hier van Hooft's Minnezangen, en later van zijn treurspel Geeraardt van Velzen maakte (bl. 342-348) den lezer - en voor de eerste ook de lezeres - uitlokken, die stukken te lezen; te herlezen, hoop ik.
Bl. 327. De Meistreel-Bruid van Blaricum.
De aanleiding tot dit stukje gaf het verblijf van Karel van Bourgondië, op het slot te Muiden, in 1462, door de historie vermeld. Hij was toen nog slechts Graaf van Charolois, en door een gift van zijnen vader, Hertog Filips den goeden, Graaf van Holland, enz. enz. Heer van Gooiland. Het is alles, geloof ik, wat tot toelichting der acht laatste regels van het 5de couplet vereischt wordt.
Bl. 350. De Meermin van het Huis te Muiden.
Hooft gewaagt in zijne Brieven van eene Meermin, van den Huize van Muiden; mijne historie valt voor in den tijd, toen er nog geen slot, maar slechts een tolhuis in die streek was, om den cijns voor de vaart op de rivier te innen. De lezer bepale het jaartal zelf, mits vóór Ao. 975, indien hij het der moeite waardig acht.