De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
LXXX
| |
[pagina 136]
| |
Amsterdam zal, hoop ik, spoedig gelegenheid bieden voor Mevr. Huet de onwillekeurige teleurstelling van 's-Hage op te wegen, - en conscience, ik kan niet anders! En nu geen woord meer over een onderwerp dat U verpligt heeft tot schrijven, en mij deed uitroepen: Ne forçons point notre talent
e. ce q.s.
Wanneer mogen wij de eerste proeve van ‘Nederlandsch Gekeuvel uit O.-I.’ te gemoed zien? X. heeft geweigerd iets voor de betrekkingen van v.d. Brink te doen, ‘om zijn diepe immoraliteit!’ Hoe gretig zou een grooter vernuft deze gelegenheid hebben aangegrepen, om te bewijzen dat de pijl, die Bakhuizen niet in zijn eenvoudigheid afschoot, nooit tusschen de naden van het pantser was gedrongen! Van vernuft gesproken, hoe ik U heden bij mij wenschte, toen ik Mr. J. van Lennep een bezoek bragt, die zijne kamer hield, ten gevolge van een val bij de opstijging van le Géant. De bank brak, en viel met hoevele onbeduidendheden loodzwaar op den ‘Nestor’ onzer letterkunde. Nestor? Gij hadt hem de indecentie moeten hooren vertellen, waaraan Dr. te Winkel zich te buiten ging, in zijn repliek op Alberdingk's speech, de dames hielden de zakdoeken voor het gezigt, de heeren, en V.L. niet het minst, dreigden het uit te barsten, wij Hollanders hebben geen voorvoegsel - Als de eerste lettergreep van visite... En het bleef daar niet bij. Vele groeten. Van harte de Uwe.
Niet te vermelden in de jaarboeken van 't congres, noch in ‘'t Nederlandsch Gekeuvel.’ |
|