| |
| |
| |
Drie photographiën van Amsterdam.
Te Amsterdam gevraagd. Voor 1865.
Aber es siege der Muth in dem gesunden Geschlecht.
De eerste van deze, eene getrouwe afbeelding van dat gedeelte der Plantaadje. waarop thans het gebouw van het Genootschap Natura Artis Magistra zich van verre zoo grootsch vertoont, vóór dat het Westerman gelukken mogt genoeg sympathie voor zijne gedachte te vinden om hare verwezenlijking te kunnen beproeven, de eerste vrees ik dat vruchteloos zal worden gezocht. Wij waren in die dagen nog maar aan de daguerréotype, en het zal wel niemand ingevallen zijn door dat middel al die leelijke mengelingen van landschap en stadsgezigt te veraanschouwelijken, van welke slechts de bejaarden onder ons meer eene allengs verflaauwende heugenis hebben.
Heeft eene vraag naar de tweede kans aanbiedingen uit te lokken? Al is het tijdstip, waarop men die photographie had moeten nemen, nog niet verre van het tegenwoordige verwij- | |
| |
derd; al gaf de zestiende Augustus van dit jaar er gelegenheid toe, ik durf de liefhebbers niet vleijen, dat uit de veelheid der exemplaren de keuze hun moeijelijk vallen zal. Voor wie het niet gissen mogt, deze wensch geldt eene afbeelding van de hoofdgroep op den ochtend der feestelijke Opening van het Paleis voor Volksvlijt in het middenvak der groote zaal gâ te slaan; - werden er pogingen aangewend den indruk, dien zij maakte, der nakomelingschap over te leveren?
De derde vraag is eene volkomen ijdele; schoon het oogenblik, dat zij verlangt te zien weêrgegeven, tot de gedenkwaardigste voor de Beurs van Amsterdam behoort, - wie was er die zich gister middag in graauwe avondschemering binnen dat gebouw vleijen dorst, dat het eensklaps voor ons licht zou worden; licht, als het in jaren niet was geweest? Eene photographie van de wijze op welke die verrassing bij de anders zoo koele kooplieden werkte, - hier in daverende kreten en wuivende hoeden, - daar in dieper aandoening, die er zich niet over schaamde, dat zij niet spreken kon! - hoe valt het iemand in haar te vragen? Het zou geene verrassing zijn geweest, als er gedacht had kunnen worden aan eene voorstelling dier gewaarwordingen, aan eene vereeuwiging van dat genot!
En echter schijnen mij die drie momenten in het leven der stad merkwaardig genoeg om den onvervulbaren wensch te wettigen, om mij uw gehoor te waarborgen, als ik beproeve in woorden uit te drukken, wat de werking des lichts er u in zou hebben doen zien, er u uit zou hebben doen hopen!
Er bestaat nog gelegenheid genoeg, voor wie de tegenstelling van den vooruitgang des hedens met den stilstand van het verleden, in de omstreken der schilderachtige Muiderpoort, in teekening wenscht te zien gebragt, eene stationaire
| |
| |
plek der Plantaadje te doen photographiëren; maar het feit aan 't welk Middenhof met de bouwvallen er om heen zou hebben herinnerd, het feit, dat der schets, in de eerste vraag bedoeld, belangstelling had gewaarborgd, het is reeds door Witkamp geboekt, goed geboekt. Amsterdammer die mij leest, ge moogt die heugenis voor u houden, als ge met een vreemdeling in de Diergaarde omwandelt, en gij hem hoort wenschen dat zijn geboorteplaats op iets dergelijks bogen mogt, en hij u vleit door eene vergelijking met de hoofdsteden van ons werelddeel, die in dit opzigt niet ten nadeele der onze uitvalt; wanneer gij er u neêrzet, slechts door de uwen omgeven, dan eischt die gedachte lucht. Welk soort van weelde gij er het hoogste waarderen moogt, die der vermeerdering van uwe kennis of die der verlustiging van uw gezin, - ik stel mij u liefst voor als dankbaar voor beide, - bij de eene als bij de andere brengt gij u den weêrstand te binnen, door den oprigter bij een toenmaligen burgemeester, bij een toenmaligen minister gevonden, om de veerkracht toe te juichen, die hare pogingen desondanks voortzette, tot zij slagen mogt. Een blik werpend op het kroost, dat er om u heen speelt, kunt ge den wensch niet weêrhouden, dat eene wakkere volharding aan deze gelijk opwassen moge in dien flinken krullekop, uw oudste; dat de jongste, de knaap met die donkere kijkers, uit liefde voor de goede stad, eens op zijne beurt geen last te zwaar vinde als hij, door dien te dragen, het algemeen baten mag!
De eerste indruk, de verrassing, door de stoute schepping aan den Amstel teweeggebragt, moge voor mij te loor zijn gegaan, nimmer heb ik sedert in het Volkspaleis nog den voet gezet zonder het plekje op te zoeken, waar ik, achter de banken voor tallooze autoriteiten, zoo goed een plaatsje vond om de bedoelde groep gâ te slaan. Ik had haar lang genoeg
| |
| |
verbeid om de decoratie, tegen welke zij zou uitkomen, niet meer te bewonderen; drie planken en een stuk fluweel stellen ieder behanger in staat een troon te maken; maar voor ons, die een schilderschool hebben, wij hadden iets beters moeten leveren dan de beide beelden, die ter zijde van dezen heetten te staan, de Mercurius met die hooge heup, en die Neptunus met het kruikske. Hoe zij echter eensklaps verdwenen, - hoe die estrade, door een twintigtal mannen bestegen, een blik in onze geschiedenis gunde, - hoe de hoofdfiguur van haar der schare de les las! Daar stonden zij om den Eere-Voorzitter, Z.K.H. Prins Frederik, heen, de vertegenwoordigers van namen uit welke de omwentelingen aan het einde der vorige eeuw en aan het begin van deze u toeklonken, vermaardheid uit de dagen der Bataafsche Republiek, vermaardheid uit den tijd van het Koningrijk Holland, heugenissen uit het Keizerrijk, herinneringen aan Willem I. En onder deze, hier en ginds, wie daar niet zouden hebben gestaan als de Grondwetsherziening van Achttienhonderd Acht en Veertig hun den weg niet had ontsloten, als deze alle talent geen werkkring zijner waardig had geopend en aangewezen. Maar wat het treffendste was van het gansche tooneel, de man mogt het heeten, die tot den Eere-Voorzitter het woord rigtte, die om zich ziende zou hebben mogen zeggen: ‘of ik woord hield, dat getuige mijn werk gedwarsboomd als ik werd, geschraagd als ik thans schijne!’ Het was de Israëliet medeburger, straks naast den eerbiedwaardigen Vorst uit het Huis van Oranje plaats nemende, en met dezen in vertrouwelijker gesprek gewikkeld dan een der overige omstanders. Eene groep, waarin ik niet slechts de uitdrukking van den vooruitgang van het Nederland der negentiende eeuw begroette, waaruit mij tevens eene wekstem voor alle in ons volksleven nog sluimerende krachten toeklonk.
| |
| |
‘Verkondden dit de vreugdevuren?’ was de klagt der hoofdstad, toen teleurstelling, aan wien dan ook te wijten, en waaruit dan ook geboren, - teleurstelling op een enkel hoofd zoo wreed gewroken! - hare hoop op een nieuwen weg naar zee, zoo goed als verijdelde! De overgebleven kans scheen zoo klein, dat er naauwelijks meer sprake van was! Sprake? het is schier te stout een woord, het werd fluisterend wenschen, slechts in de stilte van het onder ons vergund. Toch flikkerde de vonk voort; maar toen zij eensklaps weêr tot vlam moest worden aangevoed, zoo zij niet voor altijd zou uitgaan, toen bleken de offers, die zij eischte, zóó groot, dat slechts dezulken die gering durven schatten, welke er gelukkig geene hebben te brengen. O bange week, o banger laatste dag!... als hadden beide niet mannen te voorschijn geroepen, die anders nooit van achter hun lessenaar zouden zijn opgesprongen, om de wanhoop te beschamen, en den weêrzin te bekeeren! Als ware bij deze de moed niet met het gevaar gewassen, en met den moed de kracht! Als mogt de hoofdstad thans niet trotsch nieuwe namen kunnen noemen, zoo iemand haar vraagt wie hare wakkerste burgers zijn: namen, die ik het hier zoude doen wanneer die mannen anderen lof begeerden, dan de goedkeuring van hun geweten! Alsof deze niet in elken nieuwen nood der menigte uit het hart op de lippen zullen komen! Schemering van den zes en twintigsten November ter beurze, gij hoordet hen zegenen, te midden van dankbare toejuichingen, dat gebouw zoo vreemd; toejuichingen, die een einde maakten aan de dien dag door de levensvraag gestoorde zaken: de leening was de zaak! ‘Vol!’ - en de fondsenhoek uitgegaan, klonk het alle hoeken door, alle zuilen langs, met een geestdrift waartoe men de mannen van het geld niet in staat zou hebben geacht, als men ook in Amsterdam het geld genoeg miskende om te ge- | |
| |
looven, dat zonder die zenuw van den
staat de ontwikkeling der nieuwe maatschappij mogelijk is!
Drie Photographiën van Amsterdam!... ze zouden mij lief zijn, - maar worden zij wel vereischt, na even zoo vele blijken, dat de hoofdstad vooruitging wat belangstelling in allerlei leven der natuur betreft; dat zij vooruitgaat in waardering der nijverheid; dat haar om vooruitgang in den handel geene offers te groot zijn? Als het eindelijk aller overtuiging wordt, zoo als het reeds thans die harer degelijkste ingezetenen blijkt, dat zij zich zelve slechts behoeft te willen helpen, om het zich zelve te kunnen - waar zij het moet; hoe spoedig zal dan haar aanschijn opluiken en verjongen; Waar zij het moet! dat is het geval op haast elk gebied: op dat van uitbreiding, - om lucht! - op dat van onderwijs, - om licht! - op dat van wetenschap, - om haar verleden waard te blijven! - op dat van kunst, - om den haar ontglipten schepter te herwinnen! Zij zal het, - de burgerij beraadslaagde over hare belangen, - en de daad bevestigde het woord! Zij zal het, - de burgerij ziet hoe hare zusteren voorwaarts streven - die prikkel maakt op zijde blijven pligt! Zij zal het - de burgerij gelooft nog dat hare goede veste een grootsche toekomst heeft, - slechts wie aan de zijne twijfelt is verloren!
27 Nov. 1864. |
|