voorzeker die jonge landmeter in de bosschen, zonder anderen makker dan zijne ongeletterde gezellen, en van geen andere werktuigen zijner wetenschap voorzien, dan zijn kompas en zijn keten, wel de scherpste tegenstelling der vorstelijke pracht van het Akensche Congres. En toch had God noch Kaunitz, noch New-Castle, en zoo min een monarch uit het huis van Habsburg, als uit dat van Hanover, en toch had God dien Virginischen jonkman verkozen om een levenwekkenden adem over den sluimerenden stroom der menschelijke zaken te doen gaan, en toch had God, voor zooverre gebeurtenissen van een enkele onzer kunnen afhangen, de regten en de lotsbestemming van ontelbare millioenen onder de hoede gesteld van der weduwe zoon.’
Ons komen die woorden voor den geest, zoo dikwerf een artikel in een onzer dagbladen, - een opstel in een tijdschrift uit den vreemde, - een te vaak meer sombere dan schilderachtige groep van doortrekkende naburen, op de kaden of in de dokken van Maas en IJ; - een gesprek eindelijk met dezen of genen braven, maar bekrompenen man uit onze burgerklasse, allengs gelukkig niet meer met de verbittering van vroeger gevoerd, - zoo dikwerf een van deze ons aan een der belangrijkste verschijnselen onzer eeuw herinnert, de landverhuizing naar het Westen der nieuwe wereld, de landverhuizers, die van het vaste land voor zeven achtste naar de Vereenigde Staten gaan. Of zouden wij er geene beschikking der Voorzienigheid in mogen waarderen, dat, zoo het oude Europa nog altoos rijken telt, waarin de aarde niet meer voedsel voor allen geeft, die uitgehongerde schare niet langer als een zwerm sprinkhanen gezegender oorden in woestenijen verkeert, neen, vreedzaam voorttrekkende in het verre verschiet uit den schoot der wateren een strand ziet opdoemen, waar, wat het overigens te wenschen overlate, werk is voor ieder, die de hand aan