Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijden
(1908)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijdrage tot de techniek van ‘Gedroomd paardrijden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijdrage tot de techniek van ‘Gedroomd paardrijden’Ga naar voetnoot1EldersGa naar voetnoot2 heb ik meegedeeld dat Potgieter de strofe van zijn ‘Gedroomd Paardrijden’ aan De Musset's ‘Namouna’, ‘Stances à la Malibran’ etc. ontleend kan hebben en dat Théodore de Banville (Petit Traité de Poésie Française p. 155) haar rijkdom, de ‘perpétuelle invention’ waartoe zij noodzaakt, geprezen heeft. Tegelijk heb ik opgemerkt dat Potgieter die strofe behandelde in haar acht rijmschikkingen, dat hij die schikkingen geregeld deed weerkeeren, en dat hij de eenheid van het gedicht niet in de enkele strofe legde, maar in een achttal van die strofen volgens een vaste orde saamgesteld. De opmerking is waar; en schrijvende voor lezers wien ik in het voorbijgaan een denkbeeld moest geven van Potgieters strofenkunst, kon ik de techniek van ‘Gedroomd Paardrijden’ niet uitvoeriger blootleggen. Voor den belangstellende evenwel die mijn bewering aan het gedicht toetsen wil is dat mogelijk; en ook noodig; want het scheelt veel dat de voorstelling, die ik ervan gegeven heb, volledig zou zijn.
De strofe bestaat uit zes regels, op twee rijmen. Haar eenvoudigste vorm kan dus door het schema a b a b a b worden uitgedrukt. De vraag is nu 1o of het aantal mogelijke rijmschikkingen, naar dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema, uit acht bestaat; - 2o of Potgieter die acht gebruikte en geregeld deed weerkomen; - 3o of hij de eenheid van het gedicht in acht strofen stelde. Ik zal van alle drie deze stellingen anntoonen dat, en tevens hoe, ze waar zijn.
Ten eerste: het aantal mogelijke rijmschikkingen. Rekenkunstig zijn er twintig. Het staat ieder vrij dit na te gaan. Maar daar a b niets anders zeggen wil dan dat het eerste eindwoord niet rijmt op het tweede, kan men evengoed b a schrijven, dat ook niet anders zeggen wil. Men kan a vervangen door b en b door a zonder dat dit iets veraudert in wat de letters als schema uitdrukken. Hieruit volgt dat van de twintig schikkingen de eene helft, als zijnde die waarin a en b elkaar eenvoudig vervangen hebben, juist hetzelfde zegt als de andere helft. Blijven dus tien rijmschikkingen. Het is evenwel niet de vraag welke schikkingen schematisch te vormen, maar welke voor den dichter bruikbaar zijn. De overweging heeft ook De Musset, en ook De Banville beziggehouden. En de laatste schrijft dat het niet doenlijk is de drie op elkaar rijmende regels achter elkaar te plaatsen. Hij geeft als reden op, dat het ‘ôterait à la strophe tout son imprévu et toute sa variété.’ Potgieter is het maar ten deele met hem eens geweest. Hij verwerpt de vormen a b b b a a en a a b b b a, maar behoudt a a a b b b. Ik stel mij voor dat hij de reden die De Banville voor de weglating geeft, niet afdoend vond. Het is zeker waar - kan hij gedacht hebben - dat de afwezigheid van het onvoorziene en verscheidene een nadeel is, maar het is even waar dat er een bekoring ligt in vooruitgeweten terugkeer en gelijkmatigheid. Er kwam nog iets bij. Juist omdat in al de andere strofen drie rijmen na elkander niet voorkomen, is het éénmalige terugkomen altjjd verrassend, en heeft dus juist zeer bizonder de deugd die De Banville zei dat er meê verloren ging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men hoeft ‘Gedroomd Paardrijden’ maar te lezen om gewaar te worden hoe treffend telkens dat onverwachte drietal is en hoe van deze soort sommige van de schoonste strofen zijn. Er was evenwel, voor de weglating van twee strofen, een reden die De Banville niet had uitgesproken. Ze is deze dat een sixijn te kort is dan dat men een van zijn rijmen eerst met het vierde vers zou beantwoorden. Dat gaat goed in vormen van langen slag waarbij de aandacht gespannen blijft op het opvangen van rijmen, ook al komen ze na een aantal andere, - maar daarop is bij een korte strofe de aandacht niet ingericht. Hier hielp Potgieter dat ‘profond sentiment musical’ dat, volgens De Banville, de bewerker van deze strofe noodig heeft. Deze twee vormen dus, a b b b a a, en a a b b b a, bleven uitgesloten, en daarmee was het tiental mogelijkheden op acht teruggebracht.
De tweede stelling is: dat Potgieter die acht vormen gebruikte en geregeld deed weerkeeren.
J.B. Meerkerk noteert in de Inleiding tot zijn uitgaaf van ‘Gedroomd Paardrijden’ (p. 18) de zeven vormen van het eerste achttal strofen en zegt dan dat die ‘om de acht coupletten’ terugkomen. Wat meent hij daarmeê? De schemaas die hij geeft, zijn de volgende: 1o a b a b a b; 2o ab a a b b; 3o a a b b a b; 4o a b b a a b; 5o a a a b b b; 6o a b a a b b; 7o a a b a b b; 8o a b b a b a. De opgaaf is juist (een drukfout in 7 heb ik verbeterd) en bij vergelijking blijkt dat 6 hetzelfde is als 2. Zeven vormen dus. Dat Meerkerk geen verdere verscheidenheid heeft opgemerkt, bewijst dat hij niet verder dan het tweede achttal strofen vergeleken heeft. Het tweede is gelijk aan het eerste; behalve toch nog dit verschil dat in het eerste het vrouwelijk, in het tweede het mannelijk rijm voorgaat. Het derde evenwel, vertoont, bij overeenkomst, afwijking - en het vierde, in een belangrijk opzicht overeenkomend met het derde, verschilt toch ook daarvan weer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Potgieter had zijn achtsten vorm overgehouden. Hij plaatst hem aan het einde van het derde achttal. Wat bewoog hem daartoe? Wat bewoog hem ertoe in het eerste achttal één vorm tweemaal te geven en een anderen in het geheel niet? Laat ons zien of er in de vormen-zelf iets is dat daar aanleiding toe gaf. Tot een duidelijk overzicht schrijf ik ze nu alle naast elkander.
Het valt dadelijk in het oog dat hierbij zes zijn die, met a begonnen, met b eindigen; en twee die, eveneens met a begonnen, ook eindigen met a. Wat wil dit zeggen voor de rijmen van Potgieter, die mannelijk en vrouwelijk rijm gebruikt? Dit: dat als hij de strofen van een zeker achttal begint met vrouwelijk rijm, zes daarvan zullen eindigen met mannelijk rijm; en omgekeerd. Dat hij evenwel voor twee strofen een overeenkomstigen vorm niet heeft. Hij had daarentegen twee met afwijkend slot-rijm. Het lag voor de hand dat hij de gelegenheid welkom heette om de laatste strofe van het achttal, en daarmee het achttal zelf, te doen sluiten met zulk een afwijking. Als hij de strofen begonnen had met vrouwelijk en gesloten met mannelijk rijm, dan was het juist mooi, een werkelijk slot, het allerlaatste rijm weer vrouwelijk te doen zijn. Een van de twee kon dus aan de beurt komen; maar in geen geval het andere dat een afwijking midden in zou hebben teweeggebracht. Dit was de reden waarom hij een van zijn eerste zes schikkingen herhalen moest, en voor de 6de nog eens de 2de nam. Wat op ons lijstje het 7de schema is, gebruikt hij voor zijn 8ste strofe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gedachte ook het 8ste schema te gebruiken had hij echter niet opgegeven. Ook dat kon alleen aan het eind van een achttal dienen. Aan het eind van het derde achttal verschijnt het dan ook. Dat Potgieter de acht vormen gebruikte is hiermee aangetoond. Dat hij ze geregeld deed weerkomen wordt het best besproken tezaam met de derde stelling: dat hij de eenheid van het gedicht in acht strofen stelde.
Als ik ieder strofenschema aanduid door het cijfer dat (zie p. 358) erboven staat, dan is het volgende het geheele strofensysteem waarop ‘Gedroomd Paardrijden’ geschreven is.
Dit systeem blijft en is in het gedicht twaalf maal zonder stoornis aanwezig. Alleen staat tweemaal (str. 139, 3de van een tweede achttal en str. 318, 6de van een vierde achttal) vorm 6 waar vorm 3 moest staan. Met één blik is het nu te zien dat het achttal de eenheid is. 1 en 5 zijn de twee vormen die voortdurend op hun plaats blijven. Dit zijn de twee eenvoudigste, maar die ook het meest van elkander verscheiden zijn (a b a b a b en a a a b b b). In drie van de vier gevallen is 7, in een ervan 8 de eindstrofe. Eveneens in drie gevallen behouden 4 en 6 hun plaats. Dit is regel genoeg om het achttal als eenheid vasttehouden. Maar het heele stelsel van regel-met-uitzonderingen strekt zich niet uit over acht, doch over twee-en-dertig strofen. Niet een achttal, maar een twee-en-dertigtal keert regelmatig terug, en dáárin ook de acht rijmschikkingen waarop het gebouwd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziet men nauwkeurig, dan bemerkt men dat van die rijmschikkingen ten slotte ééne onvolledig is uitgebuit. Vorm 8 namelijk, waarvan de rijm-orde mannelijk-vrouwelijk niet aanwezig is. Op de plaats waar men haar verwachten zou, aan het einde van het vierde achttal, verschijnt, voor de tweede maal, de 7 van die rijm-orde.
Zóó is de bewust-doorbroken regelmaat waarnan Potgieter zich bij het schrijven van ‘Gedroomd Paardrijden’ onderworpen heeft en die men kennen moet als men het gedicht wil verstaan. |