onder de burgerij; niettemin had de vervolging der geestelijken nagelaten en werd hun niet meer de vroegere eed afgevorderd, maar slechts eene belofte van gehoorzaamheid aan de constitutie, volgens het besluit der consuls van 29 November 1799. (K.)
(Bij het senaatsbesluit van den 26. November is aan alle uitgewekenen geheele amnestie verleend, behalve aan enkelen in art. 10 en 11 genoemd.)
27. werd door de stad een proclamatie gedaan van den 27. germinal X (17 April 1802, houdende de kennisgeving van het concordaat gesloten door den Paus en den Keizer. K.)
29. waren alle beëedigde en onbeëedigde geestelijken, benevens de civiele autoriteiten en eene menigte der voornaamste ingezetenen op het stadhuis te zamen geroepen en verschenen, uitgenomen de twee gebroeders Dungelhoeff, de Kruisheer en de Carmeliet, die den eed gedaan hadden, waren niet op het verzoek der Municipaliteit verschenen.
Barth Königs, de toenmalige maire, had den heer pastoor Van Veulen bij Mingen aan huis gaan afhalen. Op het stadhuis gekomen zijnde, deed de Maire eene korte passende aanspraak, welke door den heer Pastoor met eene diepe aandoening treffelijk werd beantwoord, waarna Zijn eerwaarde den Maire tot verzoening de hand aanbood, hetwelk door allen die tegenwoordig waren met geestdrift werd nagevolgd. De geestelijken zonder onderscheid, of zij al dan niet den eed gedaan hadden, omarmden elkander, gaven elkander de hand en de verzoening was algemeen.
Hierna trokken zij gezamenlijk processiewijze naar de kerk, de Pastoor met den Maire achteraan. Aan de kerk gekomen zijnde, was dezelve gesloten. De Maire trok den sleutel uit zijnen zak, opende de deuren, leidde den Pastoor naar den grooten altaar. Aldaar gaf de Maire den sleutel aan den Pastoor af en verklaarde Zijn eerwaarde te zijn geïnstalleerd. Hierop hief de Pastoor het Te-Deum aan, hetwelk onder het bij wonen van het grootste gedeelte werd aangehoord. Daarna werd de Pastoor door den Maire wederom naar zijn logement bij Mingen gebracht. Nooit is er grooter