Het averechts handelen. De Geer in Lissabon. Naïef, wereldvreemd, eigengereid
(1997)–Jan Kuijk, Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Bijlage IDoellooze ballingschap door Emeritus.
Daar was eens een land, genaamd Terracara. Het leefde meer dan honderd jaar in vrede en genoot in dien tijd groote voorspoed, al bleven de rampen en tegenslagen niet geheel achterwege. De bewoners van Terracara voelden zich verbonden door warme liefde voor hun land en voor zijn instellingen en geschiedenis. Daar zij niemand kwaad deden, en door hun buren vertrouwd werden, bleven zij buiten de oorlogen in hun omgeving gevoerd. De vorsten van het land hadden een afkeer van den oorlog en kozen zich raadslieden, die dit gevoelen deelden. Er kwam een dag, waarop reuzen dit land bezochten. Zij droegen zware wapenen en namen het bestuur van het land in handen. Toen meenden degenen, die tevoren het bestuur gevoerd hadden, dat hun taak nog niet afgeloopen was en dat zij deze slechts vruchtbaar konden voortzetten buiten het gebied dat door de reuzen bezocht was. Zij verlieten daarop het land. Er waren menschen, die dit toeschreven aan lafheid en spraken van een vlucht. Andere mensen gewaagden van bitter noodzaak.
* * *
Geruimen tijd nadat de reuzen in Terracara gekomen waren, gebeurde het dat een van de uitgeweken bestuurders, genaamd Tranquillus, zich genoopt zag zijn ambt neer te leggen. Hij leefde nu zonder zijn taak buiten zijn land. Dit lag niet in zijn lijn. Want hij had het land verlaten niet als vluchteling, maar als ambtsdrager. Indien hij ambteloos burger geweest was, had hij het niet verlaten. En in geen geval zonder zijn gezin. Hij kende de zegswijs der Romeinen: ‘Cessante causa cessat effectus’, hetgeen zeggen wil: als de oorzaak ophoudt, houdt ook het gevolg op. De oorzaak van zijn uitwoning was vervallen. Moest hij niet terugkeeren? De mogelijkheid daartoe scheen gering. Want de reuzen hadden zich niet vriendelijk uitgelaten over de vertrekkende bestuurders. En zij waren nu de gezagsdragers in Terracara. Er waren anderen, die wel terugkeerden. Dit waren uiteraard niet de ‘vluchtelingen’. Voor hen was de toestand niet veranderd. Maar wel de ‘gestranden’: zij, die toevallig zich op vreemd | |
[pagina 109]
| |
grondgebied bevonden, toen de reuzen in het land kwamen. De meesten van hen keerden op den duur naar Terracara terug. Inzonderheid zoo zij zonder hun gezin gestrand waren. Tranquillus gevoelde zich als een hunner. Ook hij vertoefde thans doelloos en buiten zijn wil op vreemde bodem. Ook voor hem was dit het gevolg van een levensinstelling, welke bestond toen de reuzen in het land kwamen, doch nu niet meer.Ga naar eind1 En ook hij was gestrand zonder zijn gezin. Maar de mogelijkheid van terugkeer zag hij niet. In dien toestand gewerd hem een welkom aanbod. De voormalige medebestuurders van Tranquillus stelden hem voor, te varen over verre zeeën naar een stukje Terracara, dat niet door de reuzen bezocht was en waar hij zich in zijn eigen omgeving kon thuis gevoelen. Op den vijfde van de SlachtmaandGa naar eind2 deed hij de reis uit het vreemde land naar een ander vreemd land, waar hij eenige tijd bleef vertoeven, ter voorbereiding van zijn verdere reis. Het was een land, gekoesterd door de zon, beheerscht door een wijzen dictatorGa naar eind3 en levend in vrede. Daar vernam Tranquillus feiten, die hem deden vermoeden, dat de terugkeer naar zijn land voor hem zou openstaan. Dit bracht hem op een tweesprong. Uit het overzeesche gewest ontving hij opgewekte brieven, getuigende van de hartelijke ontvangst, die hem door zijn aldaar wonende verwanten bereid werd. De uiterlijke omstandigheden waren er gunstiger dan in het eigen Terracara. Daar stond iets tegenover. De beslissing, waarvoor hij stond, kon er, gezien de internationale toestand, eene zijn voor jaren. Jaren waarin zijn gezin, dat in het bezochte Terracara was achtergebleven, zijn raad en bijstand waarschijnlijk meer zou behoeven dan zijn overzeesche verwanten. Jaren, waarin zijn levensavond verder zou dalen en de nacht kon intreden, voordat zijn gezin hem had teruggezien. Hij neigde tot terugkeer.
***
Uit het zonnige land, waarin hij tijdelijk vertoefde, schreef Tranquillus aan zijn voormalige medebestuurders over zijn rijpend voornemen. Zij opperden daartegen bezwaren. Voornamelijk dit bezwaar, dat de terugkeer zou kunnen worden | |
[pagina 110]
| |
uitgelegd als een welwillende geste tegenover het bezoek door de reuzen aan Terracara gebracht. Een geste die, als komende van een man, die vertrouwen genoot, ongunstig zou kunnen werken op den geest van de bewoners van Terracara. Tranquillus deelde die vrees niet en betoogde, dat zijn terugkeer in hetzelfde licht behoorde te worden bezien, als dat van iederen anderen ‘gestranden’ burger. Hij zou daartoe het zijne bijdragen. De briefwisseling droeg een vriendschappelijk karakter. In het schrijven, waarin Tranquillus uiteindelijk zijn beslissing meedeelde, kon hij dan ook zijn oud-collega's danken voor de ‘hoffelijke en hoogstaande’ wijze, waarop de gedachtenwisseling was gevoerd. Tenslotte - zoo voegde hij er aan toe - geldt ook hier het woord: Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.Ga naar eind4 Op de vierde van SprokkelmaandGa naar eind5 vertrok Tranquillus naar Terracara, waar hij den zesden van dezelfde maand aankwam. Een pijnlijke verrassing wachtte hem daar. Dat zijn terugkeer hem niet enkel rozen zou brengen, had Tranquillus voorzien. Hij wist, dat in een bezet land stoffelijk en geestelijk de toestand een andere was dan in het zonnig land, dat hij verlaten had, en in het overzeesche gewest, waarheen hij had kunnen gaan. Hij kende het woord van Goethe: ‘Ich fühle, dass man um kein Haar glücklicher ist wenn man erlangt, was man wünschte. Die Zugabe! die Zugabe! die uns das Schicksaal zu ieder Glückseeligkeit drein wiegt’Ga naar eind6. Hij besefte, dat dit woord in dit geval bijzonder toepasselijk zou kunnen zijn. Maar wat gebeurde, had hij niet gezien. Zijn terugkeer bleek tenslotte bij zijn voormalige ambtsgenooten - en als gevolg daarvan bij een deel der bewoners van Terracara - reacties te hebben verwekt zoo onredelijk en buitensporig, dat het hem moeilijk viel ze uit het tevoren gebleken verschil van gevoelen te verklaren. Nauwkeurig werden die reacties hem niet bekend, daar zij te hooi en te gras, en waarschijnlijk uit de derde of vierde hand, tot hem doordrongen. Maar wat hij er van vernam, was genoeg om hem met zorg te vervullen. Hij stond voor het psychologisch raadsel, hoe, na de gevoerde briefwisseling deze onwaardige vorm gekozen kon zijn om van een afwijkend gevoelen te doen blijken. Eerst langzamerhand kwam hij tot het begrijpen dat vergeven is. Zijn voormalige ambtsgenooten hadden de innige overtuiging | |
[pagina 111]
| |
gehad, dat zijn terugkeer moedwillig zou worden misduid als een daad van politieke beteekenis. Zulks ter verslapping van den geest der bevolking, bij wie de teruggekeerde het vertrouwen genoot. Het was oorlogstijd. Verweer was noodig en kon het zekerst geboden worden door het vertrouwen in den teruggekeerde grondig te schokken. Aldus heeft Tranquillus zich de oplossing van het raadsel gedacht. En hij vond een bevestiging van deze opvatting in het feit, dat eenige tijd later, toen inmiddels gebleken was dat de gevreesde misduiding achterwege bleef, een correctie op het tevoren gesprokene werd aangebracht door de mededeeling, dat Tranquillus een hoogstaand karakter had en dat aan zijn integriteit en eer niet werd getwijfeld. Ook dit eerherstel is slechts druppelsgewijs en langs omwegen te zijner kennis gekomen. Niettemin heeft hij het gewaardeerd, niet het minst ter wille van zijn voormalige ambtsgenooten.
***
Maar het kwaad had zijn werk gedaan en was moeilijk in zijn gevolgen te stuiten. Integendeel, het ging ook nu zooals het gewoonlijk pleegt te gaan: ‘fama crescit eundo’, - het gerucht groeit onder het loopen. De legendes stapelden zich op. Verteld werd, dat Tranquillus in een nachtelijk uur heimelijk in den Haag was gekomen, hoewel hij gereisd had met den gewonen dagtrein uit Berlijn, die te middernacht arriveerde en dien hij om persoonlijke redenen prefereerde boven den nachttrein. Zijn reis met de Lufthansa werd voorgesteld als opgedrongen door de reuzen, hoewel dezen reeds stappen hadden gedaan om de reis door Frankrijk mogelijk te maken. Tranquillus verkoos de luchtroute, die hem zonder veel omslag binnen drie dagen naar huis bracht; andere ‘gestranden’, die over Parijs gingen, deden daar twaalf dagen over. Van verschillende zijden vernam Tranquillus, dat hij met een legerauto uit Berlijn gekomen was. Van andere zijde verluidde zelfs, dat het een overvalauto was geweest. Beloften van verdachten aard - zoo wilde de faam - waren afgelegd, hoewel de eenige belofte, die gevraagd en gegeven werd, was zich te onthouden van politieke bemoeiingen. Als lid van een Nederlandsche Pétain-regeering - zoo luidde een stellig bericht, - volgens den een met den heer Mussert, volgens den andere met een leider van de Terracarische Unie, zou Tran- | |
[pagina 112]
| |
quillus eerlang zijn staatkundigen arbeid hervatten. De waarheid is; dat die arbeid, zoodanig de oorlog duurt, definitief afgesloten is. Omtrent de geestesrichting van Tranquillus deden de wonderlijkste verhalen de rondte. Hij was ongeveer alles wat hij vroeger niet geweest was. Opmerkelijke ervaringen deed hij daarbij op van de onverwoestbaarheid der menschelijke verdwazing. Enkele jaren geleden kreeg hij van een officier van justitie de mededeeling, dat een nationaal-socialistisch spreker in een openbare bijeenkomst had gezegd: ‘Een man Tranquillus, die Zondags naar de kerk durft te gaan, heeft het bestaan het volk te laten bestelen.’ Gevraagd werd door dien officier, of bezwaar bestond tegen een strafvervolging. Het antwoord luidde, dat daartegen inderdaad bezwaar bestond. Wie bedenkt, dat zelfs in de gevangenissen het Evangelie wordt verkondigd en dat de rechtvaardigen den Medicijnmeester niet van noode hebben, zal begrijpen, dat de ‘beleediging’ te weinig overwogen werd geacht om haar te doen boeten. Thans vernam Tranquillus, dat iemand, nog wel een theoloog, zij het een jongmaat, die nog geen vaste standplaats had, ergens verklaard had: ‘Tranquillus is nationaal-socialist en behoorde derhalve niet in de kerk te komen.’ Een nieuw bewijs, dat de krankheid van het politieke overkooken niet tot een bepaalde partij beperkt is.
***
Niet alle geruchten, die rondom Tranquillus geloopen hebben, zijn in het voorgaande vermeld. Het bevat slechts een bloemlezing. Het verhaal van het schip, onderweg naar het overzeesche Terracara, dat een half uur vergeefs op Tranquillus had liggen wachten, en vele andere fluisterlegendes bleven onvermeld. Toch moet op één verhaal nog de aandacht gevestigd. Vooral daar het schijnt ingegeven door blijkbaar kwalijk begrepen uitlatingen van Tranquillus' voormalige ambtsgenooten, waarvan weer alleen de echo's tot hem doordrongen. Verteld is, dat, toen Tranquillus naar Terracara terugkeerde, hij daarmee prijsgaf de vervulling van een belangrijke opdracht, hem voor het overzeesche gebied van het bezochte land verleend. Zoo dit juist ware, zou hij inderdaad een ernstig verzuim hebben gepleegd. Doch het is niet juist. Op den twintigsten van WijnmaandGa naar eind7, ruim 14 dagen voor zijn vertrek naar het zonnige land, kreeg hij een bezoek van een zijner voormalige medebestuurders. | |
[pagina 113]
| |
Het was een fraaie najaarsmiddag. Op het groote grasveld in den tuin van Tranquillus' toenmalig verblijf ontving hij zijn oud-collega. Deze deelde hem mede, dat de opdracht, waarvan tevoren sprake was geweest, geheel vervallen moest. Laatstelijk ontvangen berichten hadden den zakelijken grond daaraan ontnomen. Er kon wel een nieuwe opdracht worden gemaakt, indien Tranquillus dit met 't oog op zijn reis wenschelijk achtte. Maar prijs gesteld werd daarop niet. Het slot was, dat de nieuwe opdracht tot stand kwam. Het was er eene in algemeene termen vervat. Zonder reële substantie. Een vriendelijk bedoelde introductie. Zij was gemaakt terwille van de reis. De reis werd niet gemaakt ter wille van haar. Dit alles was aan Tranquillus bekend, toen hij besloot naar het eigen Terracara terug te keeren. Het was evenzeer bekend aan zijn oud-ambtsgenoot.
***
Met het voorafgaande mogen worden volstaan. Zonder in politieke beschouwingen te treden, waarvan Tranquillus zich thans verre moet houden, konden sommige vertelsels niet worden besproken. Maar het meegedeelde zal voldoende zijn om te doen gevoelen, dat, hoe men overigens ook over den terugkeer van Tranquillus moge oordeelen, deze niet is het verlaten van een betrokken post of het verwaarloozen van een te vervullen taak, maar het beëindigen van een doelloze ballingschap, zonder nut voor het groote geheel of voor wien of wat ook, ten einde zich te wijden aan den kleineren kring, waarvoor zijn leven misschien nog eenige waarde kan hebben. |
|