De weduwe.
Stem: Daal blinkend Serasijnendom
Schutte, Gez. D. III. p. 33.
Gelijk een bloempje, moedeloos,
Geschud, gewiegd, bewoogen,
Den wind schept zonder tusschenpoos,
En traantjes draagt in de oogen;
Zoo tril ik, daar mijne Echtgenoot
Moest knielen voor den bleeken dood,
Mijn moed is weggezonken!
ô Zwaare schok! mijn Echtbed kraakt!
ô Norsche pijl! die 't leeven raakt
Van die mij was geschonken!