Een nieuw minnelied, of de minnenswaardige herderin
(1826)–D. Porcelijn– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Phielida laat zy zich noemen, 2.
In het veld is zy geteeld, 2.
Op haar schoonheid kan zy roemen, 2.
Het is een Venus evenbeeld. 2.
2.
Krullend haar en zwarte oogen,
Witte tanden, roode mond,
Dra was ik tot haar bewogen,
want zy heeft myn hart doorwond,
wie kan zulk een schoone haten, 2.
Zuchtend lag ik in haar schoot, 2.
Nimmer zal ik haar verlaten, 2.
Steeds getrouw tot in den nood. 2.
3.
Hare lieve roode kaken,
En de boezems van myn bruid,
Doen my steeds van wellust blaken,
want daar druipt een Nectar uit,
Ja een Nectar mag het heeten, 2.
Zelf een balsem voor myn hart, 2.
Nimmer zai ik haar vergeten, 2.
'k Ben door min geheel verward. 2.
4.
wat kon my haar min verwarmen,
Teeder lokte zy my aan,
Vlechtend lag ik in haar armen,
Ik kon haar liefde niet weerstaan,
Philieda myn uitverkoren, 2.
Sprak myn mond steeds staam'lend uit, 2.
wy zyn voor elkaâr geboren, 2.
Ik verkies uw tot myn bruid. 2.
| |
[pagina 3]
| |
5.
Zy is vol bevalligheden,
Boven dien schonk haar het lot,
Brave deugden goede zeden,
wierden haar verleent door God,
Zag my wel een troon bezitten, 2.
want zy schynt een koningin, 2.
wie kan op haar schoonheid zitten, 2.
Nooit volprezen door de min. 2.
6.
Tot besluit gy herderinnen,
die door onschuld zyt verzeld,
wie uw ziet moet uw beminnen,
By uw schaapjes in het veld,
Vlecht nu kranzen van laauwrieren, 2.
O gy vlugge herderschaar, 2.
wilt met vreugd dit echtfeest vieren 2.
Van dit jong verboden paar. 2.
|
|