58
Bachiana (II)
In Bachs Cantate bwv 94, ‘Was frag ich nach der Welt’, wordt in het gelijknamige slotkoor Jezus benoemd als ‘Mein Schatz, mein Eigentum’ en mijn eerste reactie was er een van lichte verbijstering: ook de ‘verlosser’ van anderen wordt in dit gezang als privébuit of groepsbezit beschouwd.
Maar er is natuurlijk nog een andere zijde aan deze bezitsvorming en wel een piëtistische: de godheid láát zich door het individu toe-eigenen, absorberen en tot een persoonlijke binnengod maken, d.w.z. een die iedereen persoonlijk kan bezitten.
In de volgende zin treedt de tegenbeweging op: ‘Mein Schatz, mein Eigentum, / dem ich mich ganz ergeben. -’
Het persoonlijke eigendom waarin men volledig op kan gaan. Men verliest zichzelf, maar het geschiedt in het persoonlijk geworden eigendom dat Jezus of God heet en dus in Zichzelf, zichzelf. Iedere mystiek en piëtistische beweging kent frappante voorbeelden van interiorisering van een aanvankelijk geëxterioriseerd en geabsoluteerd godsgevoel.
Pas dan kan gezegd worden: ‘Was frag ich nach der Welt’, waarmee het gezang eindigt. (Wie denkt hier overigens niet aan de literatuur en zijn maker?)
De calvinisten zouden iets als het bovenstaande nooit den-