47
Verbeelding
De 3 ‘fundamentele krachten’ in de literatuur: verbeelding, taal, stijl. (De eerste en de laatste spreken voor zichzelf. Met de taalkracht wordt het zelfwerkende mechanisme van de woorden bedoeld, die soms ‘de betekenis vooruit’ zijn: taaldrift.)
Hoewel alle drie in één werk of bij één schrijver aangetroffen worden, komt het vaker voor dat één van de drie als creatief principe domineert en het werk typeert.
Vraag: wat is ‘de meeste’ van deze drie? Ik ben geneigd te stellen: de verbeelding; de taaldrift, hoe noodzakelijk ook, heeft op zichzelf iets van een instinct, drijft soms op psychische mechanismen. Maar het blijft een kwestie van regeling, afstelling: taal ontsteekt de verbeelding via een eindeloze reeks verborgen bougies (Zündkerzen). Stijl is dat wat een kunstwerk uniek en definitief maakt, maar zonder verbeelding blijft de stijl dor & star. Verbeelding is wat de realiteit, ook de taalrealiteit, levend maakt, misschien zelfs: wat de realiteit maakt: zonder stijl en zonder de aandrift van het woord zou schrijven echter een fantaseren en verbaliseren in-de-ruimte blijven.
Ik aarzel of vormdrift tot de ‘fundamentele’ krachten gerekend kan worden: hoewel het zeker een belangrijke creatieve aandrift is, ontwikkelt het vorminstinct zich eerder gelijk op met de andere drie en wordt tot vormgeving: het ontstaande realiseert zich - dan pas - uit zichzelf organisch tot vorm, waardoor het toch tot een fundamentele creatieve kracht wordt, gelijk(w)aardig aan de andere drie. Maar het is waarschijnlijk minder een initiële kracht, uitgezonderd wanneer er sprake is van mallen, voorgevormde structuren (sonnetten e.d., straffe ritmiek, natuurlijk periodiciteit). In het andere geval zou je moeten spreken van vormwil.