| |
| |
| |
Literatuuropgave
Per hoofdstuk wordt wat literatuur gegeven waarin meer materiaal, inzicht en discussiestof zijn te vinden over de behandelde onderwerpen. Om reden van toegankelijkheid is dit beperkt tot Nederlandstalig werk. De genoemde publikaties verwijzen zelf weer door naar buitenlandse studies. Ten dele functioneert de literatuuropgave ook als verantwoording voor het gepresenteerde. Maar dat is niet het uitgangspunt geweest bij de samenstelling ervan.
| |
I
De inleidingen bij enkele deeltjes uit de serie tekstedities Populaire Literatuur bij uitg. Coutinho te Muiderberg bevatten discussiestof over de omgang met de Middelnederlandse literatuur; het gaat om De blauwe schuit, uitgeg. door H. Pleij (19812), De pastoor van Kalenberg, uitgegeven door H. van Kampen e.a. (1981) en Een nyeuwe clucht boeck, uitgegeven door H. Pleij e.a. (1983). Voorbeelden van andere courante tekstedities zijn: Het esbattement van den appelboom, ingeleid door W. Waterschoot (1979); De Borchgravinne van Vergi, uitgegeven door R. Jansen-Sieben (19792); Karel ende Elegast, uitgegeven door A.M. Duinhoven (1982); Mariken van Nieumeghen, ingeleid door D. Coigneau (1982); Van den vos Reynaerde, uitgegeven door F. Lulofs (1983); Robrecht de duyvel, uitgegeven door R. Resoort (1980); Lod. van Velthem, De Guldensporenslag, uitgegeven door W. Waterschoot (1979); Het zal koud zijn in 't water als 't vriest; zestiende-eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen, uitgegeven door H. van Kampen e.a. (1980). Als voorbeelden van recente vertalingen in modern Nederlands kunnen genoemd worden: Hadewijch, Het visioenenboek, uitgegeven met een hertaling door H.W.J. Vekeman (1980); Penninc en Pieter Vostaert, Roman van Walewein, vertaling door R.J. Wols (1983); Jan van Ruusbroec, Werken, oorspronkelijke tekst met vertaling door Lod. Moereels (1976-80), 9 dln.; Tijl
| |
| |
Uilenspiegel, vertaling door Arjaan van Nimwegen (1979); Willem, Over de vos Reinaert, vertaling door Arjaan van Nimwegen (1979).
Opmerkingen over benaderingswijzen zijn ook te vinden in de inleiding en het nawoord bij H. Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit; literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen(19832). Zie eveneens de bijdrage van F. Lulofs (‘Non-conformisme in de Reynaert?’) in Non-conformisten (1972). Een modelbenadering wordt gepresenteerd in Truwanten, uitgegeven door een werkgroep van Brusselse en Utrechtse neerlandici (1978); commentaar daarop heeft H. Pleij, ‘Hoe interpreteer je een middelnederlandse tekst’, in: Spektator 6(1976/7), 337-49. Zie van dezelfde auteur ook: De wereld volgens Thomas van der Noot (1982). Binnenkort verschijnt Historische letterkunde: facetten van vakbeoefening, red. M. Spies (1984).
Een belangrijk hulpmiddel bij het lezen van Middelnederlandse teksten is J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek (1961); sinds kort bestaat daar een supplement op van J.J. van der Voort van der Kleij (1983). J.M. van der Horst, Kleine middelnederlandse syntaxis (1981) geeft een eenvoudige grammatica van het Middelnederlands.
Als je systematisch wilt zoeken naar literatuur over onderwerpen uit de Nederlandse letterkunde kun je het best beginnen bij A.M.J. van Buuren e.a., Vermakelijk bibliografisch ganzenbord (19835): het boekje bevat zelf een handleiding over de hantering ervan. De Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap registreert vanaf 1965 systematisch ook alle artikelen en boeken op het gebied van de Middelnederlandse letterkunde. Het tijdschrift Literatuur (Utrecht, Hes uitgevers), dat vanaf januari 1984 verschijnt, bevat in elk nummer één of meer bijdragen over de Middelnederlandse literatuur.
| |
II
Het meest recente overzicht van de Middelnederlandse letterkunde geeft G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, deel I (19705). Een overzicht van de middeleeuwse geschiedenis is te vinden in H.P.H. Jansen, MIddeleeuwse geschiedenis der Nederlanden (19796), en in de meest uitgebreide vorm in de delen 1 tot en met 6 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (1977/83); daarin komen tevens zeer uitvoerige literatuuropgaven voor.
Standaardwerken over de relatie tussen literatuur, beeldende kunst en geschiedenis zijn die van J. Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen (19405), en van A. Hauser, Sociale geschiedenis van de kunst in middeleeuwen en renaissance (1959). Een overzicht van toneel in de middeleeuwen geeft H. Pleij, ‘Volksfeest en toneel in de middeleeuwen’ in: De revisor 3 (l976), nr. 6, 52-63; 4(1977), nr. 1, 34-41. Veel auteurs, teksten, genres, motieven en begrippen uit de Middelnederlandse letterkunde komen aan de orde in de
| |
| |
Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (1980-...). Zie verder ook onder I.
| |
III
P.F.J. Obbema's bijdrage (‘De overlevering van de middelnederlandse letterkunde’) in de bundel Literatuur en samenleving in de middeleeuwen (1976) geeft een overzicht van de bronnenproblematiek. Veel van de gedrukte bronnen van vóór 1500 (incunabelen) worden uitvoerig besproken in De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden, tentoonstellingscatalogus (1973).
| |
IV
De bijdrage van M.J.M. de Haan (‘Voorlezen en luisteren in de 13e eeuw’) in de bundel Literatuur en samenleving in de middeleeuwen (1976) schetst de voornaamste problemen inzake de aard van onze handschriften. De overgang van luisteren naar lezen komt aan de orde in H. Pleij, ‘Is de laat-middeleeuwse literatuur in de volkstaal vulgair?’, in: Populaire literatuur, onder red. van J. Fontijn (1974).
| |
V
De betekenis van de Karel-epiek wordt duidelijk aangegeven in W.P. Gerritsen, ‘Het beeld van feodaliteit en ridderschap in middeleeuwse literatuur’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 89 (1974), 241-61. Een goede indruk van de Artur-epiek verschaft de ruim van toelichting voorziene bloemlezing van M. Draak, Arthur en zijn tafelronde (1979). De bijdragen van W.P. Gerritsen (‘Wat is hoofsheid? Contouren van een middeleeuws cultuurverschijnsel’), J.D. Janssens (‘Hoofsheid en gesproken woord in de ridderroman’) en F.P. van Oostrom (‘Maecenaat en middelnederlandse letterkunde’) in de bundel Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij, ed. J.D. Janssens (1982) geven een goed inzicht in de betekenis van het begrip ‘hoofsheid’; ook de andere bijdragen zijn van belang. Een vergelijkbare bundel is Hoofse cultuur; studies over een aspect van de middeleeuwse cultuur, onder red. van R.E.V. Stuip en C. Vellekoop; in het bijzonder de bijdrage van F.P. van Oostrom (‘Hoofse cultuur en literatuur’) is verhelderend voor de Middelnederlandse letterkunde. Dezelfde auteur benaderde de problematiek van hoofsheid en maecenaat (opdrachtgevers) nog eens in twee korte, afzonderlijk verschenen publikaties: Reinaert primair; over het geïntendeerde publiek en de oorsprokelijke functie van Van den vos Reinaerde (1983), en Beatrijs en tweefasenstructuur (1983).
| |
VI
De literatuur in de stad komt aan de orde in H. Pleij, Het gilde van de Blauwe
| |
| |
Schuit; literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (19832); daar wordt ook de betekenis van teksten over maatschappelijk drijfhout besproken; al eerder schreef daarover, op aanstekelijke wijze, D.Th. Enklaar, Varende luyden; studies over de middeleeuwse groepen van onmaatschappelijken in de Nederlanden (19733). De problematiek van literatuur en burgermoraal wordt aan de hand van het fonds van een boekdrukker behandeld in H. Pleij, De wereld volgens Thomas van der Noot: boekdrukker en uitgever te Brussel in het eerste kwart van de zestiende eeuw (1982).
De bijdragen van L. Dresen-Coenders (‘De strijd om de broek’) en H. Pleij (‘Wie wordt er bang voor het boze wijf?’) in het themanummer Vrouw en literatuur van De revisor (IV nr. 6, 1977) bespreken het beeld van de vrouw in de laatmiddeleeuwse literatuur.
Literatuur als medicijn tegen melancholie wordt aan de orde gesteld in de inleiding van de teksteditie Een nyeuwe clucht boeck, uitgegeven door H. Pleij e.a. (1983). De teksteditie De pastoor van Kalenberg, uitgegeven door H. van Kampen e.a. (1981), besteedt in de inleiding aandacht aan de behoefte om wijsheid in de zin van handigheid uit te drukken in schelmenverhalen.
| |
VII
Het probleemveld van regels en betekenissen wordt aan de hand van veel tekstpassages en studies verkend in H. Pleij, ‘Over de betekenis van middelnederlandse teksten’, in: Spektator 10(1980/1), 299-339; zie ook van dezelfde auteur ‘De sociale functie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel’, in: Spektator 5 (1975/6), 108-27; ‘Jozef als pantoffelheld; opmerkingen over de relatie tussen literatuur en mentaliteit in de late middeleeuwen’, in: Symposion 3(1981), nrs. 1/2, 66-81.
|
|