'De betekenis van de beginnende drukpers voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in Noord en Zuid'
(1992)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van de beginnende drukpers voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in Noord en ZuidHerman PleijHet is bedenkelijk, dat de nationale literatuurstudie nauwelijks enige interesse toont - of ooit heeft getoond - voor de betekenis van de vroege drukpers voor aard en presentatie van literaire teksten en voor het letterkundige bedrijf van de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd in het algemeen. Nu ontbreekt het zeker niet aan boekhistorici voor de genoemde periode, maar zij bedrijven hun eigen vak en dat betekent dat ze vanuit hun discipline geen speciale belangstelling tonen voor de literatuur. Anderzijds verzuimen de literatuurhistorici om de talrijke gegevens over het boekenbedrijf te benutten, of het nu gaat om de praktijken van de eerste drukkers-uitgevers dan wel de tekstbehandeling in de zetterij, de boekenimport en -export of de identificatie van drukpersen met behulp van het gebruikte typografische materiaal. Maar eigenlijk is de situatie nog schrijnender, aangezien er hoe dan ook nauwelijks sprake is van enige substantiële belangstelling voor de letterkunde van de vijftiende en zestiende eeuw in Noord en Zuid.Ga naar eind1 Daar komt nog bij dat er een niet mis te verstane traditie heerst, met Westeuropese allure, om de drukpers in haar beginperiode eerder als een belemmering voor de verdere ontwikkeling van de nationale literaturen te zien.Ga naar eind2 Want is het niet zo, dat zeker tot in het begin van de zestiende eeuw voornamelijk oude successen uit de handschriftperiode gedrukt (en herdrukt) worden? Pas aarzelend komt het drukken van eigentijdse literatuur op gang. En veel van wat wij belangrijk achten in de vijftiende en zestiende eeuw is nooit gedrukt. Sterker nog, ook onder die oude successen waarvan de drukpers zich zo gretig meester maakt ontbreken wel erg veel teksten, die onmiskenbaar tot de hoogtepunten van de Middelnederlandse literatuur gerekend worden, niet zozeer door ons maar al in die tijd zelf. Ten slotte vindt een dergelijk oordeel over de betrekkelijke achterlijkheid van die eerste typografen nog eens bevestiging in de vermeende vulgarizeringen, waaraan oorspronkelijke rijmteksten doorgaans zouden zijn onderworpen. Het rijm werd proza, symboliek en andere (vooral ‘hoofse’) subtiliteiten zouden gladgestreken worden tot een simpel recept van seks en geweld voor een meer horizontale bevrediging van de aanwakkerende leeslust onder de burgerij.Ga naar eind3 Ook wanneer dat allemaal waar is, verdient dit gigantische obstakel voor de vooruitgang toch minstens evenveel belangstelling als wanneer van het omgekeerde sprake zou zijn. Maar we doen er goed aan zulke waarderingen vooralsnog op te schorten. Feiten en visies zijn bij lange na nog niet voldoende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bekend en beproefd om op dit moment ook maar enig oordeel te hebben over wat de drukpers aanrichtte in de literatuur, toen in 1477 de eerste vellen met Nederlandstalige teksten die wij tot de literatuur rekenen bedrukt werden. De nieuwe verspreidingsmethode sloeg in ieder geval wel aan, merkwaardigerwijze tot omstreeks 1490 voornamelijk in een paar kleine stadjes van het graafschap Holland dat toch in alle opzichten beduidend minder ontwikkeld was dan het machtige Brabant en Vlaanderen. Pas daarna komt het Zuiden aan bod, en dan in feite tot na het midden van de zestiende eeuw vrijwel alleen Antwerpen, waar zich in deze halve eeuw ongekende drukkersactiviteiten ontwikkelden die zich ook over de literatuur uitstrekten.Ga naar eind4 Dit is een op het eerste gezicht merkwaardige situatie. Tot dan toe bleken in de middeleeuwen literaire en andere culturele ontwikkelingen goed te verbinden met de toenemende macht en welvaart van achtereenvolgens kloosters, hoven en steden. Daar doet de drukpers niet aan mee. En ook al zouden we haar daarom in de eerste plaats zien als een technische innovatie, die eerder luistert naar de wetten van de economie dan naar die van de cultuur, dan blijft het even vreemd dat zo'n vernieuwing niet het eerst gestalte kreeg in de grote steden van het Zuiden met hun beproefde bedrijvigheden in het handelsverkeer en de boek-productie in engere zin. En zeker voor de literatuur geldt, dat het Zuiden halverwege de vijftiende eeuw aanzienlijk rijkere tradities kent en bovendien kan bogen op een even omvangrijke als gevarieerde literatuur van burgerlijke aard die tot de actualiteit behoort.Ga naar eind5 Maar voor we dergelijke vragen verder zullen aftasten is het zaak om vast te stellen, dat de drukpers hoe dan ook een enorme invloed heeft gehad op de literatuur en het letterkundige bedrijf. Dat is niet alleen een oordeel achteraf. Al snel geeft men aan het eind van de vijftiende eeuw zelf uiting aan de verbazende voordelen en de angstaanjagende gevaren van deze naar toenmalige begrippen razendsnelle tekstvermenigvuldiging. Anders gezegd, men toonde zich in heel Europa vrijwel meteen bewust van de verstrekkende betekenis en mogelijke gevolgen van deze ingrijpende veranderingen in het communicatieproces.Ga naar eind6 Toegespitst op literatuur en fictie in de moedertaal betekent dat, dat men snel het waren-karakter van het literaire product onderkent tegenover de eenmaligheid van het in opdracht vervaardigde handschrift. En dat heeft tot gevolg, dat niet alleen uiterlijk en presentatie van dat product gingen veranderen om een nu anoniem publiek op een vrije markt te bereiken, maar dat ook de inhoud navenante aanpassingen onderging. Nu lopen we het gevaar om ten onrechte met enige verbazing de snelheid van een dergelijk besef vast te stellen. Natuurlijk kregen deze commerciële ondernemingen (er is slechts een enkele uitzondering in de vorm van een hobbyïstische edelman of abt) onmiddellijk de rekening gepresenteerd in de vorm van een faillissement, wanneer zij zich onvoldoende bewust toonden van de problemen om geschikte teksten te vinden, de productiekosten en bovenal de afzet van een voorraad van driehonderd à duizend exemplaren van eenzelfde tekst. En van zulke hardhandige confrontaties leert men snel, al redt menig drukkeruitgever het niet in de beginperiode. Maar de gedachtenvorming over voorraden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aan teksten en de aanprijzing daarvan voor een te veroveren publiek maakte al eeuwen deel uit van het literaire bedrijf, zodat de schok van de typografie minder abrupt aankwam dan men het zelf soms wil voorstellen.Ga naar eind7 De boekhandel is in de handschriftperiode al in menige stad uitgebreid gevestigd, zowel als branche van de plaatselijke kloosters als in de vorm van meer wereldlijke ondernemingen. Daar verkoopt men naast pennen, inkt, papier en perkament ook handschriften met tekst.Ga naar eind8 Er zijn nu aanwijzingen, dat dergelijke winkels annex scriptoria niet alleen op bestelling werkten maar ook voorraad vormden. Had men voltooide teksten in huis, dan hoefde dat overigens niet te betekenen dat er op een koper gewacht werd. Al meermalen is voor zulke gevallen de gedachte geopperd aan stalenboeken, waaruit een klant teksten zou kunnen bestellen. Verwant daaraan is de veronderstelling dat het bedrijf enkele courante teksten in de vorm van een minuut (basistekst) bij de hand hield voor latere bestellingen.Ga naar eind9 Zulke verklaringen kunnen niet gelden voor wat er in de inventaris van de inboedel van de Deventer boekhandelaar Wolter de Hoge wordt aangetroffen. Hij overleed in 1458 of 1459, dus ruim voordat in Deventer een drukpers geïnstalleerd werd. Vanuit een winkelpand verkocht hij kantoorspullen, heiligenprenten en ook teksten in handschrift moeten we aannemen, want de inventaris meldt liefst vijftig banden met zestig verschillende titels. Deze wijzen op een cliëntele, die bestond uit geestelijken van hoog tot laag die bij Wolter geschikt materiaal konden aantreffen voor hun in Deventer rijk geschakeerde bemoeienissen met het onderwijs. Of is Wolters privé-bibliotheek verward geraakt met de winkelinventaris? Maar een ‘gewone’ boekhandelaar met zo'n bibliotheek is dan wel heel uitzonderlijk.Ga naar eind10 Ook de snel aanwakkerende luidruchtigheid, waarmee gedrukte literatuur en fictie aangeprezen worden op titelpagina's, in voorwoorden en colofons, vloeit toch tamelijk geruisloos voort uit de presentatie-wijzen van overeenkomstige teksten in handschriften en niet te vergeten in de mondelinge voordracht. Er is immers een lange traditie in wervende proloog-topistiek, die ook bij het onveranderd blijven van de tekst zelf telkens aangepast kon worden door afschrijver of voordrager met het oog op het te bereiken publiek.Ga naar eind11 Het onderzoek naar de continuïteit in manieren van presentatie van literaire teksten van handschrift naar druk staat echter in de kinderschoenen of dreigt zelfs dat stadium nooit meer te verlaten. Voorlopig stellen we vast, dat de snelheid waarmee men de mogelijkheden van de typografie zowel enthousiast als met angst en verontwaardiging begroet wat minder opmerkelijk wordt in het licht van de bestaande tradities in de literaire tekstpresentatie, nog daargelaten dat geheel Europa al vanaf de dertiende eeuw experimenteerde met nieuwere vermenigvuldigingsmethoden in het kader van een (lees)tekstenhonger die zich in de loop van de vijftiende eeuw ook over een massaal lekenpubliek ging uitstrekken.Ga naar eind12 Vrijwel onmiddellijk stellen humanisten vast, dat het nu voor eens en altijd afgelopen kan zijn met die hinderlijke kopiistenfouten en arrogante quasi-verbeteringen, die bij elk afzonderlijk afschrift weer in nieuwe golven optraden en de oorspronkelijke tekst tot in het onherkenbare konden verminken. Maar de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
keerzijde daarvan ligt ook meteen op tafel. Eén zettersfout wordt meteen op onherstelbare wijze duizendmaal vermenigvuldigd. En geschrokken constateert menig humanist hoeveel charlatans zich onder die eerste drukkers bevinden, zoals gesjeesde studenten en half-ontwikkelde goud- en zilversmeden die zich respectievelijk vanwege hun tekstenkennis en metaalkunde (lettergieten) door het nieuwe bedrijf aangetrokken voelden.Ga naar eind13 Alleen in positieve zin wordt aangemerkt hoe goedkoop boeken nu wel zijn geworden, zelfs in die mate dat iedereen zich in principe de aanschaf daarvan zou kunnen permitteren. Dat zegt de Limburgse kroniek van Beek onder het jaar 1463/64, wanneer de boekdruk in praktijk gebracht zou zijn waardoor ‘die bueker ende heilige scrift al over al bekant ende openbaer waert, ende seer guede kouppe’.Ga naar eind14 De konstatering lijkt eerder ingegeven te zijn door suggesties uit de hoek van de drukkers zelf. Vooral omvangrijke werken op groot formaat zoals de bijbel ontlopen aanvankelijk maar weinig de prijs van dezelfde tekst in handschrift, zeker wanneer de koper besloot zijn drukwerk ook te laten rubriceren, versieren en binden. Maar hoe meer men het voorbeeld van de handschriften durft los te laten en greep begint te krijgen op de mechanismen van vraag en aanbod, hoe sterker en sneller de boekprijs daalde. Daarom klinkt het heel overtuigend, wanneer drukker-uitgever Hendrik Eckert van Homberch in het voorwoord van zijn prozaroman Olivier van Castillen (omstreeks 1510) in navolging van zijn Spaanse voorbeeld opmerkt hoe treffend de snelheid is waarmee teksten over de vrome daden van helden van weleer nu vermenigvuldigd worden ‘ende gegeven tot also clene prise, als dat men niet minder segghen en mach’. Voor het geld kun je het niet meer laten! Nog steeds is dat tamelijk overdreven, zeker wanneer men deze mooi uitgevoerde druk voor zich ziet, maar dat neemt niet weg dat gezeten burgers en geschoolde ambachtslieden inderdaad zonder veel pijn een boek kunnen kopen als ze daar enig nut in zien.Ga naar eind15 Uit het laatste voorbeeld blijkt tevens, dat snelheid tot de favoriete attracties behoort van de drukpers. Enthousiaste geluiden daarover bestaan er in overvloed, vooral wanneer het gaat om het overdragen van geestelijke en morele lering, hetgeen nogal eens (zoals boven) ter sprake komt bij het aanbieden van fictie. Met één klap kon men een hele massa doordringen van dezelfde waarden, inderdaad een massa want teksten in de volkstaal worden nog tot ver in de zestiende eeuw evenzeer voorgelezen aan een groep als privé verwerkt. Ook houdt men elkaar voor hoezeer men nu gelijktijdig kan beschikken over allerlei verschillende teksten, waardoor bij gebruik van de volkstaal het geheel van beschikbare informatie voor een ieder zomaar voor het grijpen ligt. Zulke waarderingen moeten typisch afkomstig zijn van opgetogen leken, misschien in de verte te vergelijken met wat reclamecampagnes in onze dagen voor encyclopedieën bij de gemene man pogen te bereiken.Ga naar eind16 In ieder geval maakt het gedrukte boek in de volkstaal als vraagbaak voor geestelijke en lichamelijke zelfhulp voor leken een enorme carrière in het Noorden, die nog enige tijd in het Zuiden zal worden voortgezet. Veelzeggend is de grote houtsnede van een opengeslagen boek op de titelpagina van het succes- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
volle Tbouck van wondre, voor het eerst gedrukt door Thomas van der Noot te Brussel in 1513. Dit boek vol verfrecepten en andere praktische tips voor het dagelijks leven inclusief enige vermakelijke goocheltrucs biedt zich aan als triomfstuk van wat het boek inmiddels vermag. Het is nu drager bij uitstek van een praktische, wereldse kennis, verlokkelijk klaarliggend. Daarbij moet men bedenken, dat het boek op afbeeldingen en in geschriften tot dan toe slechts religieuze zaken aangaf, als symbool voor het evangelie of de hemelse boekhouding waarin het gedrag van elk mens afzonderlijk werd registreerd. Maar het gedrukte boek staat ook midden in het dagelijkse leven op aarde en het verschaft in principe een eindeloze reeks aanwijzingen voor een gelukzalig volbrengen van de aardse leeftijd.Ga naar eind17 Die snel groeiende gemeenzaamheid van het gedrukte boek in handen van leken volgt ook uit het dichter wordende woud aan krabbels, nota bene's, wijzende handjes, onderstrepingen, al dan niet betweterige correcties en bezittersmerken die de bewaarde exemplaren sieren. Daarbij horen ook de eigenzinnig ingekleurde houtsneden, die zo vaak in de gedrukte fictie voorkomen. Het boek is niet meer sacraal in deze nieuwe kringen van leergierige leken. Men hanteert het onder alle omstandigheden, ook zonder eerst de handen te wassen. Waar het extra aandacht of correctie behoeft volgens de gebruiker krijgt het met inkt krassen en zo nodig verklarende tekst. Bovendien geeft men een exemplaar meermalen door, ruilt het, leent het, leest eruit voor waardoor het literaire boek ons niet zelden bereikt in een verfomfaaide vorm, onvolledig, met uitgescheurde bladzijden en zwaar beduimeld. Door datzelfde intensieve gebruik is allereerst een heleboel vroegtijdig verdwenen. Want evenals de materiële en geestelijke zelfhulp-teksten, gerekend onder de artes-literatuur, zijn ook literatuur en fictie in de eerste plaats gebruiksboeken met een aanwijsbaar nut dat doorgaans in het voorwoord voor alle duidelijkheid nog eens aangewezen wordt. Zulke boeken houdt men bij de hand tot ze versleten zijn of verouderd, en dan gooit men ze weg. De exemplaren van de vele edities die desondanks bewaard gebleven zijn zien er soms bedriegelijk goed uit. Maar men moet zich niet laten misleiden door het raffinement van boekrestaurateurs en binders, die vanaf de achttiende eeuw er alles aan deden om zulke steeds kostbaarder wordende exemplaren weer zo fraai mogelijk op te tuigen. Zeker voor wat huidige herstellingen aan het oude boek betreft is er de bekende spanning tussen de belangen van het wetenschappelijk onderzoek, de noodzaak tot conservering en de zucht naar verfraaiing van het gedrukte erfgoed. Maar de vaak woeste en naar onze smaak onzorgvuldige inkleuringen van de houtsneden liegen er niet om. De gemeenzame omgang met zo'n boek blijkt ook, wanneer met de pen door een gebruiker verduidelijkingen zijn aangebracht in houtsneden die te raadselachtig werden bevonden. Dat is bij voorbeeld gebeurd in een exemplaar van Dat boeck van den pelgherym, gedrukt in 1486 door Jacob Bellaert in Haarlem. Deze allegorische pelgrimstocht over aarde naar de hemelse zaligheid laat zien aan welke bedreigingen men allemaal bij deze onderneming blootstaat. Tot de attracties van de omvangrijke tekst behoort de allegorische aankleding, die aanzienlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
spanningverhogend werkt daar steeds lange tijd onverklapt blijft wat een zich presenterend personage nu weer verbeeldt aan zonde of deugd. De aard van diens optreden en de vermelde attributen dagen de lezer of luisteraar uit om al zijn vernuft in het werk te stellen om het raadsel op te lossen, voordat de tekst zelf ten slotte diens identiteit onthult. De talrijke houtsneden vertellen het verhaal nog eens volgens hetzelfde procédé. Maar in het bedoelde exemplaar vond de gebruiker dat lastig of wat dan ook, want hij noteert met de pen de oplossingen van de allegorische figuren in de houtsneden zoals traecheit, hoverdicheit enzovoort.Ga naar eind18 En hoe gemeenzaam is niet de gebruiker (bezitter, lener, besmeurder?) van een exemplaar van de Twispraec der creaturen, gedrukt door Gerard Leeu te Gouda in 1482? Onder het colofon op de rectozijde van het laatste blad, daar waar bezitters nogal eens hun eigennaam zetten, staat in contemporain handschrift een tweeregelig rijmpje van scabreuze aard: ‘cont wijck / stront slijck’. Dat wil zoveel zeggen als: bij het wijken van de aars komen stront en drek vrij. Herkenbaar is de vastenavondgewoonte om eigennamen komisch in dergelijke richtingen te verbasteren. Eveneens is er verwantschap met de even korte als vaak hoogst scabreuze rijmpjes, die als motto op loten vermeld werden.Ga naar eind19 Maar nu dan in een gedrukt boek. Als teken van gemeenzame omgang met deze moraliserende fabelbundel, die overigens in de voorbeelden het gebruik van analiteiten niet schuwt? Of toch eerder een opzettelijke ontering van andermans bezit? Hoe pijnlijk ontbreken systematisch verzamelde gegevens over gebruikssporen in de bewaarde exemplaren van gedrukte literatuur en fictie uit deze beginperiode! Ze kunnen zoveel konkreets vertellen over de receptie van deze aanzwellende stroom teksten, die na een korte aanloop in Holland het brede vaarwater van Antwerpen kiest. Een enkel voorbeeld heeft ons op het spoor gezet van de gedachte aan ‘gebruiksboeken’, hetgeen goed lijkt aan te sluiten bij de uitgesproken intenties in de voorwoorden van die literatuur. Maar waarom begint dat nu allemaal in die paar Hollandse stadjes zoals Delft, Gouda en Haarlem, waar in nauwelijks tien jaar een indrukwekkende hoeveelheid literatuur in de volkstaal geproduceerd wordt (naast nog heel wat meer andere teksten)? En vanwaar dat tamelijk abrupte einde? En waarom komt het Zuiden (Antwerpen) pas zo laat op gang? | |||||||||||||||||||||||||||||||
De hollandse explosieVoor we nader ingaan op de aard van die literaire productie in het Noorden is het goed om eerst in te gaan op de randvoorwaarden, die deze lijken te beheersen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw loopt de luxe handschriftenindustrie snel af. Dat moet in Holland en Utrecht niet in verband gebracht worden met de verspreiding van de typografie. Al eerder verliezen de grote hoven van wereldlijke en geestelijke gezagsdragers hun glamour door de zuigkracht van het Bourgondische centralisme, dat de hofcultuur gaat beheersen in diverse centra in het Zuiden. Bovendien, naar zal blijken, duurt het nog minstens tot het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
einde van de eeuw voordat de drukpers een serieuze concurrent wordt - en ten slotte overwinnaar - van de rijk geïllustreerde handschriften, die hertogen en bisschoppen lieten vervaardigen. Maar belangrijker is, dat Nederlandstalige teksten nimmer op enige schaal op een dergelijke wijze uitgevoerd werden. Steeds gaat het om uitzonderingen, ook in de voorgaande eeuwen, hetgeen een belangrijke aanwijzing is voor de aard van de leken-milieus die de voor het merendeel eenvoudig en sober uitgevoerde handschriften in de moedertaal lieten maken en aangeboden kregen.Ga naar eind20 Met het wegvloeien van het luxe handschriften-bedrijf naar het Zuiden verdween tegelijkertijd de bijbehorende infrastructuur van kopiisten, verluchters, en vooral handelaars en boekverkopers. Daardoor vormde zich ten tijde van de eerste experimenten met de drukpers een groeiend gat in die Noordelijke steden, nu het boekenbedrijf noodgedwongen zich moest beperken tot een veel schameler winkelnering van goedkope schrijfmaterialen en eenvoudig uitgevoerde tekstjes voor onderwijs en catechese. Juist op die punten hadden de kloosters van oudsher al een beproefde commerciële traditie gevestigd, naast een gestage en zelfs toenemende handschriftproductie van geleerde teksten in het Latijn. Omgekeerd kent het Zuiden een bloeiende handschriften-industrie, de hele vijftiende eeuw door.Ga naar eind21 Vooral in de omgeving van de Bourgondische centra is het afschrijven en versieren van luxe handschriften geperfectioneerd in gespecialiseerde ateliers, die een ver doorgevoerde arbeidsdeling kennen en daardoor van bepaalde teksten zelfs kleine ‘oplagen’ kunnen maken. Zo blijken er tussen 1450 en 1470 liefst veertig à vijftig kopieën vervaardigd te zijn van de omvangrijke Fleur des Histoires van Jean Mansel.Ga naar eind22 Zulke bedrijvigheid is in ieder geval in de grote steden gefundeerd in allerlei ondernemingen aan de hoven en kloosters ter plaatse maar ook in typisch stedelijke vestigingen. En deze boekbedrijven werken niet alleen voor hun eigen milieu, maar doen juist zaken met alle centra binnen en buiten de stad. Een goed voorbeeld is de onderneming van Godevaert de Bloc tussen 1364 en 1383 te Brussel. Hij verkoopt schrijfmaterialen, kopieert teksten, bindt en restaureert boeken. Vervolgens handelt hij ook in teksten. Aan het Brabantse hof levert hij Franstalige ridderromans op bestelling, maar uit zijn boedel blijkt dat hij ook voorraad had, waarbij een Hadewijch-handschrift erop wijst dat hij tevens gericht is op een Nederlandstalig publiek.Ga naar eind23 Deze infrastructuur van een aanhoudend actief boekenbedrijf in het Zuiden lijkt minder uitnodigend te werken op de beginnende drukpers dan de kwijnende situatie in het Noorden. Anders gezegd, het ziet ernaar uit dat de wet van de remmende voorsprong een snelle introductie van de drukpers in het Zuiden tegengehouden heeft. En andersom liep het Noorden zo achter, dat vernieuwingen in de vorm van mechanisering van de tekstverspreiding nauwelijks enige tegenstand ontmoetten. Want tegenstand, zelfs afschuw voor de bladen vol inktzwarte, identieke afdrukken van loden lettertjes was er in de grote cultuurcentra uitvoerig. Adel, patriciërs en ook rijke, status-beluste kooplieden vinden de gedrukte tekst ordinair, hoogstens geschikt voor onderwijs, catechese en vluchtig gebruiksgoed als muntordonnanties, almanakken, prognosticaties en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwstijdingen. Duurzaamheid wordt een gewichtige toetssteen bij het vastleggen van de literaire tekst, en deze kan alleen op schrift gegarandeerd worden. Wat de pen voor eeuwig zou weten vast te houden, was nauwelijks enige leeftijd gegeven in de gedrukte vorm. Met groot gezag legde de vermaarde abt Johannes Trithemius dergelijke gedachten in een lof op de schrijfkunst neer. Deze liet hij overigens wel drukken (te Mainz in 1494), omdat hij een snelle en ruime verspreiding van zijn ideeën voorstond.Ga naar eind24 Hoe naïef zijn standpunt thans ook overkomt, er waren toch velen die met hem van mening waren dat fraaie en op de eeuwigheid gerichte teksten neergelegd diende te worden in kostbaar uitgevoerde handschriften. En daartoe behoorden ook in toenemende mate teksten, die wij thans tot de literatuur rekenen. Van een Duits edelman, Freiherr Johann Werner von Zimmern, is bekend dat hij aan het eind van de vijftiende eeuw een kopiist inhuurde om zijn bibliotheek uit te breiden. Waar het om gaat is zijn motivering: gedrukte boeken met de ridderromans die zijn belangstelling trekken kunnen niet aan zijn smaak voldoen.Ga naar eind25 Zijn zulke besliste uitspraken vooralsnog niet bekend uit onze streken, dan valt toch op hoeveel fraai uitgevoerde handschriften met literaire teksten (voornamelijk in het Frans) nog vervaardigd werden tot in het begin van de zestiende eeuw. Bovendien schreef men een enkele tekst gewoon over van een gedrukt boek. De adellijke boekenverzamelaar Lodewijk van Gruuthuse te Brugge laat in 1492 een erkend prachthandschrift maken van Boethius' De consolatione philosophiae in het Nederlands, naar de gedrukte editie van 1485. En deze overschrijf-cultuur vanuit gedrukte teksten vinden we nog herhaaldelijk terug in de zestiende eeuw, soms vanwege de behoefte aan een gratis privé-kopie maar ook om een tekst uit de anonimiteit van het even identieke als vluchtige drukwerk te verduurzamen in een persoonlijk handschrift.Ga naar eind26 Maar literatuur en fictie in het Nederlands werden, zoals gezegd, nauwelijks in dergelijke kostbare en op de eeuwigheid gerichte handschriften neergelegd. Daar lag dan toch ook in het Zuiden eventueel een gat in de markt? Nu blijft het zo, dat hoe dan ook een stedelijk boekenbedrijf, anders dan in het Noorden, nog een bloeiend bestaan leidt en daardoor als het ware geen behoefte heeft aan de activiteiten van een drukpers. Maar daar komt nog bij dat het literaire leven in het Zuiden beheerst wordt door de rederijkerij, elitiserende beschavingsbewegingen die zeker in de tweede helft van de vijftiende eeuw in de grote steden van Brabant en Vlaanderen een soort humanisme in de volkstaal bedrijven, dat praktische levenslessen vertaalde in aanschouwelijke fictie. En deze rederijkers ontwikkelen een literaire code, die zeker de gedachte aan vereeuwiging van het literaire werk huldigde maar dan wel in de vorm van handschriften waarin hun teksten aan het nageslacht doorgegeven konden worden. Op het gebruik van de drukpers rustte lange tijd een taboe, niet alleen vanwege de al eerder genoemde armzaligheid van de opgeleverde producten maar vooral door de associatie met een streven naar vluchtige, aardse roem. Het zou van een onaanvaardbare ijdelheid getuigen om het werk van een nog levende auteur te vermenigvuldigen voor een anoniem publiek van tijdgenoten in plaats van het te vereeuwigen voor het eigen nageslacht.Ga naar eind27 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De latere vastlegging van hun literatuuropvattingen door Matthijs Castelein in zijn Const van rhetoriken, geschreven in 1548, wordt pas na diens dood gedrukt. Dat moet drukker-uitgever Jan Cauweel te Gent in 1555 nog eens extra geïnspireerd hebben om deze traditie in rederijkerskringen van het mijden van de drukpers te betreuren. Want inmiddels is omstandig gebleken, dat gedrukte teksten vele malen meer kans maakten om het nageslacht te bereiken dan een enkel handschrift. Dat verklaart Cauweels bittere toon, te meer daar zulke opvattingen nog steeds naar zijn zeggen voorkomen: Het es een ghemeen opinie, eerzame ende goedwillighe lezer, onder den meerderen deel van den poëten ofte rhetoriciennen van hedensdaeghs angaende alle waercken van rhetoriken, hoe goed, schoone ende elegant die wezen moghen, dat zij die blameren, zo wanneer de zelve in prente ghecommen zijn. Dat meer es, zij verachten ooc ende versmaden alzulken poëet, die zinen waercken in prente laett commen, specialiken binnen zinen levenden tide, taxerende hem van ambitien ende glorysoukene.Ga naar eind28 Dit standpunt wordt dan een dwaling genoemd en hardgrondig betreurd. Desondanks waren er toch wel enkele retoricaal gekleurde teksten in druk verschenen vanaf circa 1500, maar vrijwel altijd zonder de vermelding van een auteursnaam zodat in het midden gelaten kon worden of hier sprake was van het werk van een nog levende auteur. En steeds zal deze kwestie blijven bestaan in de rederijkerstijd. Cauweels klacht wordt namelijk bevestigd niet alleen door de zeldzaamheid van gedrukt rederijkerswerk, maar ook door de merkwaardige formulering waarin de auteursnaam van Frans Fraet vervlochten is op de versozijde van het derde blad van een in 1554 gedrukte emblemata-bundel, Tpalays der gheleerder ingienen: ‘Aensiet de simpelheyt van den componist / Na 's printers begeerte sedt hi sinen naem Frans Fraet’. Omdat de drukker het zo wil, in dit geval de weduwe van Jacob van Liesveldt te Antwerpen.Ga naar eind29 Overigens ontbrak het aan liefde aan beide zijden. De drukkers voelen vanwege het elitaire en op de elite gerichte streven van de rederijkers weinig voor de verspreiding van hun werk. Bovendien was dat in een vernieuwde, literaire taal gesteld die al evenzeer op gespannen voet stond met het drukkersideaal om een zo algemeen mogelijke taal te gebruiken, die voor een ieder in de Dietse gewesten - en bij voorkeur nog verder naar het (zuid)oosten toe - te lezen zou zijn.Ga naar eind30 De voornaamste verklaringen voor de snelle start van gedrukte literatuur in het Noorden moeten echter naar alle waarschijnlijkheid gezocht worden in de enorme leeshonger van een groeiend lekenpubliek, dat nog nauwelijks had deelgenomen aan of geconfronteerd was met een georganiseerd literair leven.Ga naar eind31 In de Hollandse en Utrechtse stadjes ontbraken immers nog de rederijkerskamers, terwijl de schamele schutterijen evenmin blijk gaven van enige literaire activiteit. En al gebeurde er hier en daar wel wat rond de vaste kalenderfeesten en de jaarlijkse ommegangen, literatuur en fictie behoorden toch tot in de tweede helft van de vijftiende eeuw in hoge mate tot het domein van de adellijke hoven en de kloosters. Maar er was wel onderwijs. Al gedurende bijna een eeuw had de beweging | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de Moderne Devotie juist in het Noorden een enorme leeshonger gekweekt onder leken, in het kader van een verzelfstandiging van de persoonlijke godsbeleving. Men had geleerd, en leerde nog steeds, om de eigen weg naar het hiernamaals uit te stippelen aan de hand van alle aanwijzingen en hulp die Gods schepping daarbij kon verschaffen. Uitleg over hoe die te gebruiken en te interpreteren diende men zelf te zoeken in de bijbel, het werk van de kerkvaders, preken, encyclopedieën, exempelen, fabels en de daden van de vrome helden van weleer. Zulke teksten kon men horen vertellen en voorlezen, maar het was ook zaak om te zorgen dat men ze zelf bij de hand had. In ieder geval dienden onderwijzers, kerkelijke leraren en parochiepriesters over dat tekstmateriaal te beschikken, omdat vooral met behulp van het meer literaire en fictieve onder deze teksten de brug geslagen kon worden naar een massapubliek van leken. En daarom valt het drukken van literatuur en fictie, aangeboden om het goddelijke heilsplan te leren kennen, geheel in de lijn van deze noordelijke lekenvroomheid die als het ware zat te springen om teksten.Ga naar eind32 Vlak voordat de rederijkerskamers vanuit het Zuiden zullen doordringen in het Noorden schoot de drukpers toe in dat nu al van verschillende kanten vastgestelde gat in de markt. En voor wat het drukken van literatuur in de volkstaal betreft vaart zij op het kompas van een geestelijkheid, die de lekenvroomheid in een nieuwe, meer op zelfstandigheid en individualisme gerichte koers had geleid. In het algemeen kan gekonstateerd worden hoezeer de vroege boekdrukkunst in West-Europa gestuurd wordt door de vraag naar teksten in de volkstalen, die gericht zijn op het verstrekken van zelfhulp, zowel in geestelijke als materiële zin.Ga naar eind33 De Keulse kroniek van 1499 brengt dat bij het jaar 1450, waar de uitvinding van de typografie gemeld wordt, direkt onder woorden. God heeft de mens aangezet tot het ontwikkelen van de boekdrukkunst, dat men nu ‘boicher druckt, ind die vermannichfeldiget so sere, dat eyn yeder mynsch mach den wech der selicheit selffs lesen oft hoeren lesen’. En de Limburgse kroniek van Beek noteert bij diezelfde gelegenheid, hier geplaatst onder het jaar 1463/64, dat de bijbel nu dank zij de typografie overal openbaar en bekend kan zijn, ‘Al so dat eyn ellicke mynssche mocht leren ende studeren die mynne totter scrift hadde’. En ook dat is de omschrijving van hetzelfde ideaal.Ga naar eind34 Door deze nauwe band tussen een vernieuwd vroomheidsstreven en de eerste drukpersen, soms heel direkt doordat de pers beheerd of gefinancierd werd door geestelijke instellingen, riep het vinden van geschikte kopij ook minder problemen op. Of anders gezegd, het feit dat juist geestelijken in kloosters en kapittels het meest toegang hadden tot geschikt tekstmateriaal kan mede hun bemoeienis met de vroege boekdrukkunst bevorderd hebben. Jammer genoeg weten we nog veel te weinig over de herkomst van kopij bij deze eerste drukkers. Duidelijk is dat het steeds een enerverende bezigheid is om geschikte teksten te vinden. Ongetwijfeld daarom kiest men graag voor de navolging van elders in een andere taal met succes gedrukte teksten. Maar het spreekt vanzelf, dat die vroege drukkers daar nog maar spaarzaam gebruik van konden maken. De humanist Conrad Celtis deelt in een voorrede van een door hem in 1501 geproduceerd boek mee, hoezeer hij zijn bezittingen en gezondheid opgeofferd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
heeft aan de eindeloze speurtochten door geheel Duitsland naar bruikbare kopij.Ga naar eind35 En de Brusselaar Thomas van der Noot schuimde in het begin van de zestiende eeuw eveneens de Europese markten af op zoek naar teksten, die hij vervolgens zelf vertaalde en bewerkte voor zijn pers.Ga naar eind36 Maar de gedachte dat die eerste drukkers in het bijzonder van geestelijken met hun scriptoria en bibliotheken afhankelijk zijn, ook wanneer het om literatuur en fictie in de volkstaal gaat, verdient de nodige aandacht. In ieder geval had de Leidse drukker Hugo Janszoon van Woerden zich verzekerd van de beschikking over de rijke bibliotheek van het naburige klooster Roemburg, zoals hij laat uitkomen bij de productie van Die vertroestinghe der ghelatenre menschen uit 1502.Ga naar eind37 En van Gerard Leeu mag verondersteld worden, dat hij in zijn Goudse periode (in 1484 vertrekt hij naar Antwerpen) nauwe kontakten onderhield met de plaatselijke en regionale moderne devoten.Ga naar eind38 We staan wat langer stil bij de zich intensiverende traditie, die geestelijken gebruik doet maken van literatuur en fictie. Deze start in de hoge middeleeuwen, wanneer vooral Franciscanen en Dominicanen een nieuw plan trekken en nieuwe strategieën ontwikkelen om de lekenmassa van Gods boodschap te doordringen. Daarbij groeit de overtuiging, zowel door terug te grijpen op het voorbeeld van de predikende Christus als op de klassieke retorica, dat men die massa moet benaderen met simpele voorbeelden en gelijkenissen, in hun eigen taal en tegen een decor dat zij kennen of waarin zij zich kunnen verplaatsen. Bovenal dienen leken geïnformeerd te worden over begin, verloop en eind van de heilsgeschiedenis, en hun eigen plaats en taak daarin. Met behulp van de typologie valt de door God bij de schepping uitgestippelde weg naar het einde te ontraadselen, zodat elke gebeurtenis in principe aangekondigd is in voorvallen uit het verleden en op zichzelf weer onthullingen doet over de toekomst. Deze speurtocht naar God, door de tekenen te lezen die hij in bijbel en natuur heeft achtergelaten, behoort tot de taak van elke christen. En juist literatuur en fictie, of het nu gaat om fabels of ridderromans, zijn uitermate geschikt om de bedoelde taak en plaats voor weinig geletterde leken te verduidelijken.Ga naar eind39 Dergelijke overtuigingen worden met kracht door de beweging van de Moderne Devotie overgenomen en in praktijk gebracht. Zoals gezegd legden zij vooral nadruk op het persoonlijke van de godsbeleving, reden waarom men hun streven wel kenmerkt als een gedemocratiseerde mystiek. Dat betekent, dat de bedoelde speurtocht nu niet meer in de eerste plaats onderwezen werd door rondtrekkende en prekende monniken, maar dat de christen zelf moest leren zijn pad te vinden met behulp van het lezen van of luisteren naar geschikt tekstmateriaal. Naast allerlei devotionalia in de moedertaal, die verreweg het grootste aandeel hebben in het nationale drukwerk tot het midden van de zestiende eeuw, produceren die Hollandse drukkers in de vijftiende eeuw een substantiële hoeveelheid literatuur, met dezelfde oogmerken. Immers, literatuur en fictie hadden door hun verstrooiende en soms zelfs humoristische aard een bijzondere overtuigingskracht, die speciaal de massa moest aanlokken. Maar het was zaak om dergelijke teksten nu zorgvuldig aan te bieden aan dit lekenpubliek, zodat het amuserende aanbod niet tot het misverstand zou leiden dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
men louter ijdele nietsnutterij op het oog had met deze wereldlijke verhalen en anekdoten. Want was het niet zo, dat al vanaf het eerste optreden van de minderbroeders in de dertiende eeuw dergelijke kritiek geuit werd?Ga naar eind40 Daarom krijgen deze teksten in druk een vaak uitgebreid voorwoord mee, waarin de bedoelde werking en de geïmpliceerde lering uitvoerig toegelicht worden. Soms gebeurt dat ook nog eens aan het slot, en niet zelden zijn de teksten zelf (licht) aangepast in de bedoelde richting. Hierin ligt de voornaamste reden, dat monniken, priesters, kapelaans en kanunniken zo vaak in de weer zijn met Middelnederlandse wereldlijke literatuur. Of hun bedoelingen daarmee altijd even zuiver waren en vooral of de bedoelde lering wel steeds ten volle overkwam, is zeer de vraag. Er zijn in ieder geval vele aanwijzingen in het aanzwellende koor van critici, dat geld verdienen en de zucht naar opwindend amusement niet zelden de overhand kregen. Maar voor de eerste drukkers in Holland ligt hier een interessante markt, gestimuleerd en soms zelfs gefinancierd door de geestelijkheid. Nu is hun bemoeienis met de vroege drukpers in heel Europa niet onbekend.Ga naar eind41 Soms beginnen kloosterlingen zelf te drukken, hetgeen niet verwonderlijk is gezien de bestaande kopiisten-activiteiten. In Gouda zijn het de Collacie-broeders, behorend tot de moderne devoten, die zich toeleggen op het langs typografische weg verspreiden van devotionele teksten. De Broeders des Gemenen Levens in Brussel, van dezelfde kleur, drukken voornamelijk geleerde teksten in het Latijn. Weer anders is het in Schiedam, waar priester Otgier Nachtegael door plaatselijke notabelen voorzien wordt van een uitrusting om de gegevens voor een heiligverklaring van Lidwina van Schiedam te drukken, zodat deze met enige snelheid onder de in aanmerking komende instanties verspreid konden worden. Hij neemt de letters over van de Collaciebroeders uit Gouda, en blijft vervolgens drukken, nu ook teksten in de volkstaal (zoals datzelfde heiligenleven) en zelfs uitgesproken literatuur (in het Frans en Nederlands) zoals een werk van Olivier de La Marche.Ga naar eind42 Maar doorgaans zal deze invloed van geestelijken gelegen hebben in taken en adviesfuncties bij de tekstkeuze, tekstbewerking en eventuele vertaling. Ook hier is weinig konkreets over bekend, maar duidelijk is dat zij in ieder geval als auteur van talloze tractaten bij menig drukker goed bekend blijken te zijn. Bovendien ademt de geest van de instruerende voorwoorden helemaal die van de preek, zoals al vaker is opgemerkt. Daarbij slaagt iemand als Gerard Leeu te Gouda er voortreffelijk in om deze gewenste gebruiksmogelijkheid commerciële injecties te geven, door zich te verplaatsen in de bijzondere situatie en de verlangens van de privé-lezer in het algemeen. Want ook al zal het luisteren naar een voorlezer van fictie nog tot ver in de zestiende eeuw een normale manier van recipiëren blijven onder een lekenpubliek, duidelijk is toch dat nu ook naar de eenvoudige privé-lezer uitgereikt moet worden. En die heeft nog zeer weinig ervaring met het alleen lezen van fictionele teksten. Vandaar dat Leeu een paar teksten van die aard voorziet van leesinstructies en andere aanwijzingen, die de persoonlijke kennisname van de tekst moeten vergemakkelijken.Ga naar eind43 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de formule van de amuserende lering en het belerende amusement bouwt hij om tot een attractie, die het boek voor iedereen van hoog tot laag begerenswaardig moet maken. Al deze elementen zijn aanwezig in het voorwoord van de Twispraec der creaturen, een moraliserende fabelbundel uit 1481, meteen door hemzelf herdrukt in 1482. Deze kan men ‘na den geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren’. En aan het slot wordt nog eens geresumeerd, dat men gelezen heeft in een omvangrijk boek vol met ‘ghenoechlike fabulen, die oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen’. In het voorwoord staat eveneens, dat bundels als deze in het bijzonder bestemd zijn ‘voor allen predikers ende allen anderen goeden verstandighen menschen’, nadat erop gewezen is dat in het algemeen de inhoud gericht is op ‘die herten der simpelre menschen’ voor wie de mengvorm van lering en vermaak is gekozen.Ga naar eind44 Waarschijnlijk ligt hierin een voorname aanwijzing, dat Leeu een toch tamelijk omvangrijk en kostbaar uitgevoerd boek als dit eerder in handen ziet van geestelijken en gezeten burgers, die daarmee hun voordeel kunnen doen hetgeen ook de overdracht van de inhoud naar een weinig kapitaalkrachtige massa impliceert. Dat moet eveneens gelden voor de ander leerzame fictie die hij uitbrengt op groot formaat en voorzien van houtsneden, zoals de Esopus, de Gesten of gheschiedenissen van Romen en het Scaecspul. Ook de talrijke teksten over helden uit het verleden, van kroniek tot ridderroman, geven goede voorbeelden van de catechetiserende inbreng van de kerkelijke leraren in deze Noordelijke vroegdrukken door middel van toegevoegde of aangepaste voorwoorden. Zo'n instruerende proloog komt voor in de Godevaert van Boloen, gedrukt tussen 1486 en 1489 in Gouda op een onbekende pers. Deze tekst over de nog steeds wijdvermaarde kruisridder Godfried van Bouillon werd vertaald uit het Latijn, maar dat geldt niet voor de proloog.Ga naar eind45 Deze zet zwaar in met een verwijzing naar de in de middeleeuwen populaire historiograaf Sallustius uit de klassieke oudheid. Dat komt vaak voor in prologen bij fictie en daarmee is het preekachtige van een dergelijke aanpak al meteen gegeven, aangezien in die situatie het gewicht van de uitspraken van een autoriteit het uitgangspunt vormde. Sallustius heeft vastgesteld dat veel mensen door zonden geregeerd worden, doelloos en redeloos leven als beesten, geen onderscheid tussen goed en kwaad meer kennen en bovenal zich in het geheel niet bewust zijn hoe de strijd tegen het kwaad vroeger verliep. Dergelijke mensen dienen tot een ander bestaan bewogen te worden: ‘Mer die duncken mi alleen leven ende hoers levens recht ghebruken, die hoer verstant te werc stellende met enighen wercken van eren of bi doechdeliken consten’. Gelukkig zijn er genoeg mensen, die door God begenadigd zijn met de begeerte om te willen weten en te willen lezen over de vrome daden uit het verleden: ‘Ende daer duncken si mi eens deels ghelijck te prisen wesen, denghenen die wercken van eren bedriven, die dat punteliken bescriven ende die de boeken pinen te vercrighen ende te lesen’. Ook in deze laatste formulering schuilt een onmiskenbaar commercieel inzicht: de held zelf, degene die zijn daden beschrijft èn de koper die het boek leest zijn gelijkelijk te prijzen!Ga naar eind46 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De vroege fictie in druk in het Noorden wordt allereerst geregeerd door het winstgevende streven naar volkscatechese, in het voetspoor van de moderne devoten. Van de teksten waar het om gaat, is hiervoor al een enkele indruk gegeven. Zij hebben niet alleen hun moraliserende en didactische waarde gemeen, maar ook hun ouderdom. Vrijwel allemaal stammen zij uit een, soms ver, verleden waarin zij hun betekenis en succes bewezen hebben. Hierachter schuilt zeker niet uitsluitend het commerciële oog van de drukker-uitgever. Natuurlijk was het drukken van een oud succes uit de handschriftperiode het veiligst en eenvoudigst. Toch blijft dan vreemd, waarom zoveel in aanmerking komende teksten niet aangegrepen worden. Kennelijk waren de mogelijkheden tot moraliserende toepassing niet onbeperkt, terwijl evenmin bepaalde stof zoals de Brits-Keltische romans in de belangstelling van een Noordelijk lekenpubliek viel te brengen. Daarbij is niet uitgesloten, dat men deze verhalen inmiddels te dubieus vond om voor waar gebeurde verslagen van vrome heldendaden te kunnen doorgaan. Allereerst zijn er de dierfabels en verwante verhalen, die al in de klassieke oudheid befaamd waren om hun opvoedende waarde en moraliserende betekenis: Twispraec der creaturen, Cirilus parabolen, Reynaert die vos en Esopus. De meeste werden in korte tijd meer dan eens gedrukt. Sterk verwant zijn de gemoraliseerde anecdoten, meestal gebaseerd op of verweven met middeleeuwse exempelen, zoals de Gesten of gheschiedenissen van Romen, het Scaecspul, Dat Caetspeel, de Seven wijse mannen van Romen, het Doctrinael des tyts en Der zyelen troeste.Ga naar eind47 Hierbij horen ook novellen als de Griseldis en Teghen die strael der minnen, naar Italiaanse stof bewerkt uit het Latijn, maar volgens hetzelfde recept ter lering aangeboden aan jongelingen die het huwelijk nog moeten gaan smaken.Ga naar eind48 Vaak wordt de bedoelde lering meteen in het kader van elk verhaal afzonderlijk gereleveerd. Teksten als deze bleken zeer gewild, omdat het overwegend burgerlijke en stedelijke publiek (in de stad woonde immers ook vele geestelijken en nog wat adel) hiermee een praktische gids voor het juiste gedrag in het dagelijkse leven op straat en thuis in het familieverband aangereikt kreeg. Bovendien geschiedde dat binnen het overkoepelende kader van een eenvoudig te bevatten maatschappij-orde, die af te lezen zou zijn aan zulke bekende spelvormen als schaken of kaatsen. God plaatste de tekenen van zijn heilsorde immers in al het geschapene. En juist een lekenpubliek aan het eind van de middeleeuwen zou zeer ontvankelijk zijn voor suggesties van een nieuwe orde, geënt op de allang in onbruik geraakte standenideologie uit de verdwenen feodale wereld. In welke poel van zonden deze ten slotte uitgemond was, werd gerapporteerd in de even leerzame als spannende verslagen van tochten naar de hel die een enkele begenadigde in een visioen had mogen maken: Van arent bosman en Tondalus vysioen.Ga naar eind49 De grootste groep bestaat uit historische teksten, die voorzien van allerlei signalen dat het hier om werkelijk gebeurde voorvallen gaat een lange reeks vrome helden opvoeren. Die kunnen al in de klassieke oudheid voorkomen, want vele helden uit die tijd werden gepresenteerd als prefiguraties van de christelijke helden uit de middeleeuwen. Ook deze teksten zijn zorgvuldig inge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
pakt met voor- en nawoorden, ten einde geen enkele twijfel te laten bestaan over de betekenis van deze spannende verhalen. Daarmee knoopte men vast aan een typologiserende en moraliserende behandeling van helden, die reeds in de handschriftperiode heel gewoon was - en zelfs zo dat vele helden en schurken tegelijkertijd stonden voor specifieke deugden en zonden -, maar die nu ter gelegenheid van de verspreiding in druk zwaar aangezet werd.Ga naar eind50 Er is een grote voorkeur voor de klassieke helden: Historie des conincs Alexanders, Historien van Troyen, Historie van Jason, Jeeste van Julius Cesar. Middeleeuwse helden worden geëxploiteerd in de Seghelijn van Jherusalem, de Destructien van Jherusalem, Godevaert van Boloen, de Vier Heemskinderen en de Karel ende Elegast.Ga naar eind51 Over het opmerkelijke succes van deze laatste tekst op de drukpers kan men zich in eerste instantie enigszins verbazen. Dat de tekst aanslaat, valt zonder meer af te leiden uit de enkele herdrukken, die elkaar betrekkelijk snel opvolgen. Alleen komt het accent daarbij toch op een verdere carrière in het Zuiden te liggen, waar de stof inderdaad beter ‘past’: de ‘matière de France’ zal pas in de vorm van een reeks Antwerpse prozaromans een breder publiek vinden. Krijgt de Antwerpse versie daarom een kroniekachtig toevoegsel in proza, met beknopte informatie over Karels daden, uiterlijk en karakter? De Karel ende Elegast is namelijk niet volgens het gangbare recept omgezet in proza, terwijl evenmin sprake is van modieuze aanpassingen met rederijkersverzen die zovele prozaromans als intermezzo's sieren.Ga naar eind52 Zeer waarschijnlijk representeert deze rijmtekst in druk een experiment - en dan meteen één van de weinige geslaagde van deze soort - om uit te reiken naar een aristocratisch publiek van adel en patriciaat, dat vol nostalgie de oude ridderverhalen aangeboden wenst te krijgen in de taal en vormen van weleer. Aanwijzingen voor zo'n streven komen allereerst uit het Duitse taalgebied. Maar daar worden zulke archaïsche versteksten vervaardigd op groot formaat, zoals de Titurel en de Parzival. Rijm in ridderteksten houdt niet alleen een verwijzing naar een gouden verleden in, het werkt ook elitiserend, in die zin dat deze hogere maat van artisticiteit slechts door kenners of zelfs fijnproevers te appreciëren zou zijn. Dat is af te leiden uit het slot van de Duitse Tristan und Isolde, een prozabewerking gedrukt in 1498. Daarin staat dat men een publiek op het oog had ‘die solche gereimte Bücher nicht gern haben, auch etliche, die die Kunst des Reimes nicht eigentlich verstehen können’.Ga naar eind53 Het is zeer de vraag in hoeverre nostalgische adel dan wel naar adellijk vertoon strevende patriciërs en rijke burgers aan te wijzen zijn, die Nederlandstalige rijmteksten uit een ver verleden zouden willen hebben. In het Noorden is voor 1500 zo'n groep van enige omvang moeilijk te vinden. Voor zover zij zich voor literatuur van dit type interesseren gaat de belangstelling uit naar Franse teksten (en ook wat Duitse), gedirigeerd door de Bourgondisch-Habsburgse cultuurcentra. Na 1500 ligt dat in de steden van het Zuiden opvallend anders, in die zin dat niet alleen de groep van patriciërs en rijke burgers aanzienlijk uitdijt maar dat deze tevens een sterkere belangstelling ontwikkelt voor het Nederlands. Alleen lijkt de nostalgie naar de verzen van de oude ridderromans nau- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
welijks aanwezig, evenmin als een oude adel die zich van de volkstaal bedient. De ‘nouveau riche’ wil wel graag avontuurlijke heldenverhalen in de moedertaal, maar dan in de moderne vorm van de prozaromans die nu in aan de lopende band gedrukt en herdrukt worden. En buiten de Karel ende Elegast, het als (voor leesboek omgevormde abele spel Lantsloet ende die scone Sandrijn en ook de Seghelijn van Jherusalem, hebben enige andere producties met ridderstof in oude verzen aanwijsbaar weinig succes: Jonathas ende Rosafiere, Dystorie van Saladine, Gaver Capeel en de Historie van de ridder van Valckenborch worden nooit herdrukt noch verwerkt in jongere teksten.Ga naar eind54 Belering op de voet van de catechese aan de hand van wereldlijke literatuur en fictie, dat blijkt het recept voor het weliswaar kortstondige maar toch onmiskenbare succes van een aantal drukpersen in Holland tot omstreeks 1490, met een lichte nasleep tot in het begin van de zestiende eeuw. Dat moest men ontdekken. En dat betekent dat er ook nogal eens misgetast werd met literaire producties in de volkstaal, waarvoor geen publiek te interesseren bleek. Aan de andere kant liet men ook veel liggen vergeleken met wat er aan evidente successen uit de handschriftperiode aan te wijzen valt, en ook met wat men in het buitenland wel de moeite waard vond.Ga naar eind55 We stelden hiervoor al vast, dat oude adel, patriciërs en rijke kooplieden in hoge mate afwezig blijken wanneer het om gedrukte teksten in de volkstaal gaat. Ontbreekt daarom totaal de literatuur rond koning Arthur en zijn tafelridders? Of stonden deze teksten te ver af van wat men in Holland als een leerzaam en vooral betrouwbaar verleden beschouwde? In het omringende buitenland worden dergelijke teksten wel gedrukt. In ieder geval is daar duidelijk zo'n aristocratisch publiek aanwezig, dat om zulke teksten vraagt. Dat lijkt ook te gelden voor de Roman de la rose, die een tweede succesgolf kent op de drukpers in Frankrijk, goed bekend was in Middelnederlandse bewerkingen en ontleningen, maar door de drukkers in het Noorden (en later ook het Zuiden) genegeerd wordt. Dit type versluierende allegorisering, met een op zijn zachtst gezegd onduidelijke boodschap over de gevaren van de wereldse liefde, accordeert niet met wat het op smakelijke belering gerichte publiek in Holland vroeg of geleerd had te vragen. Meer in praktische zin omgebogen naar een mentale bescherming tegen de dagelijkse gevaren van het noodlot, de verdwazende liefde en de plotselinge dood vinden we de techniek van de Rose terug in Vanden drie blinde danssen, gedrukt door Leeu in 1482. Maar deze tekst lijkt niet aan te slaan. Daarvoor was hij toch op dat moment te rederijkerachtig, te moeilijk wellicht ook en zeker te zeer gericht op een publiek dat nog nauwelijks voorkomt in de Hollandse stadjes, namelijk de riskant levende, internationaal georiënteerde koopman, op zoek naar avontuur.Ga naar eind56 Pas op de grens van de middeleeuwen weet de drukpers deze te vinden met een eenvoudiger en dramatisch aansprekender vorm rond een weliswaar verwante maar toch aanzienlijk simpelere inhoud, namelijk het recept om veilig aan te komen in het hiernamaals dat ons in de Elckerlijc voorgehouden wordt. Dit type tekst, met een duidelijke boodschap en op het lijf gesneden van de (jonge) koopman, zou in het Zuiden overgenomen worden. Dat blijkt tevens uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een herdruk van het Boeck van den pelgrim, dat in omstandig verhalend proza vol allegorische personages ten slotte dezelfde boodschap uitdraagt die aan duidelijkheid niets te wensen overliet.Ga naar eind57 Maar wie blijven er dan over als publiek in het Noorden? In het oog springen vooral jongelingen, die in het kader van het relatief sterke onderwijs-aanbod en een algemenere zucht naar lering onder leken gestimuleerd door de moderne devoten moeten weten wat het huwelijk zal betekenen, welke gevaren de liefde kent en hoe de schepping in elkaar steekt, bedoeld is en zal aflopen. Daarbij spelen de lessen uit het verleden de hoofdrol. Onmiddellijk hierbij horen de geestelijken, die zich in de meest ruime zin met onderwijzen bezighielden. Ook anderszins lijken zij direct bij de drukpers betrokken, als adviseurs, tekstbezorgers, auteurs, financiers en zelfs uitvoerders. Deze rollen zijn in het buitenland goed bekend, vooral in Duitsland.Ga naar eind58 Tevens is duidelijk dat hun optreden beslissend was bij de productie van Latijnse teksten door de vroege drukpers. Of zij echter met een overeenkomstig gewicht aanwezig zijn bij het uitbrengen van literatuur en fictie in de moedertaal, moet in feite nog onderzocht worden. Het lijkt bijna onvermijdelijk, wanneer men alleen al de aard van de toegevoegde voorwoorden onder ogen neemt, voor zover niet eveneens bewerkt naar buitenlands voorbeeld. Ze dragen het karakter van een preek en ademen in ieder geval de geest van een soort lering, die men in de lage landen al sinds eeuwen de meest aangewezene vond voor leken.Ga naar eind59 Geestelijken behoren ook tot het geïntendeerde publiek voor deze werken. En neemt men bewaarde boekeninventarissen uit dit milieu onder ogen, dan blijken geestelijken en kloosterbibliotheken dergelijke boeken ook te bezitten.Ga naar eind60 Maar alweer ontbreekt hier in hoge mate het onderzoek van Hollands materiaal voor de besproken periode. Zij konden deze teksten gebruiken bij hun lerende en catechiserende arbeid onder leken, maar evenzeer leenden deze zich voor nadere zelfontwikkeling in het scholen. Achter deze leergierige jongelingen en rondkramende geestelijken doemt onmiddellijk de schrijvende en belerende middenstand op van half-intellectuelen in de Hollandse stadjes. Dit nog bescheiden contingent aan stadsklerken, gerechtsdienaars, schoolmeesters, gildenschrijvers, aangevuld met een enkele koopman, is het Latijn niet of onvoldoende meester maar is ten zeerste aangezet om desalniettemin zelf de schepping te leren kennen en begrijpen, en vooral om het juiste pad naar het eeuwige leven te vinden. Als ‘illitterati’, ongeletterden die wel kunnen lezen en schrijven maar niet in het Latijn, worden zij op moderne wijze bediend met het sinds eeuwen voor hen beproefde recept van belerende fictie en even leerzame historische literatuur.Ga naar eind61 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpse vernieuwingenWaarom komt die Hollandse lente dan tot zo'n snel einde? De bloeiperiode duurt nauwelijks tien jaar, in 1484 vertrekt Gerard Leeu al van Gouda naar het cosmopolitische Antwerpen en spoedig volgen er meer. Anderen gaan failliet. In het Duitse onderzoek is gewezen op de snel tanende belangstelling van de zo dominant aanwezige geestelijken rond de drukpers.Ga naar eind62 Toen eenmaal het door | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hen gewenste tekstmateriaal in een substantieel aantal edities was vastgelegd en verspreid, waren ze voldaan. Aangenomen dat deze conclusie globaal juist is, dan wijst die houding erop dat zij niet alleen aan de productiekant de touwtjes in handen hadden maar tevens het voornaamste publiek vormden. Of nog eenvoudiger gezegd, ze zorgden ervoor dat er gedrukt werd wat zij zelf wilden hebben om hun werk verder onder leken te kunnen uitvoeren. Studieboeken dus, werkmateriaal, en wanneer je daarvan het nodige in huis hebt of in de klooster- of kapittelbibliotheek, dan is dat voor een mensenleven genoeg. De massa der leken werd dan door hen bediend met voorlezen of met de kennis en didactiek uit deze werken vergaard. Zelf zou de leek in deze vroege fase dan nauwelijks zelf lezen, maar voor alles door luisteren het noodzakelijke inzicht aangereikt krijgen. Deze veronderstelling, die stoelt op de in Duitsland geconstateerde terugtrekking van geestelijken uit de typografie, heeft zeker aantrekkelijk kanten voor de situatie van de ineenstortende, literaire drukpers in Holland. Zo wordt begrijpelijker, dat het beperkte succes van een tekst kan bestaan uit enige edities van dezelfde tekst in een tiental jaren van eerder 300 dan 1000 exemplaren per oplage.Ga naar eind63 Die kunnen uitstekend hun weg gevonden hebben naar de prekende en onderwijzende geestelijkheid. Maar ook naar die anonieme massa van leergierige leken? Bovendien vormt de prijs eveneens een indicatie. Nu kennen we weliswaar geen prijzen, maar formaat, uitvoering, gebruikte materialen en versiering van deze gedrukte literatuur en fictie zijn relatief kostbaarder dan die van de talrijke op persoonlijke devotie gerichte gebruiksboekjes. En ze mogen goedkoper zijn dan vergelijkbare handschriften - daar ligt de grond voor de aangehaalde kreten over de goedkoopte van het gedrukte boek -, nog steeds moet een gedrukt boek van kloek formaat met houtsneden een veelvoud gekost hebben van wat thans een dergelijk uitgevoerd boek zou kosten. Met andere woorden, ook de kostprijs blijft in deze beginperiode een moeilijk te nemen obstakel wanneer men eenvoudige leken zich zo'n boek wil laten aanschaffen. Daar staat echter tegenover, dat hiermee het zware accent op geestelijke zelfhulp voor leken zou vervallen wanneer men aan de gedrukte fictie denkt. De drang om zelf kennis te nemen van moraal en schepping, zelf te leren door bruikbaar materiaal ter hand te nemen is daarmee niet van tafel. Die behoefte lijkt allereerst bevredigd te worden door de aanzienlijk goedkoper ogende devotionele werkjes, die in veel groter getale van de pers komen. De dure en veel kostbaarder literatuur en fictie liet men zich vooralsnog aanreiken door voorlezers en predikers. Maar die lijken dus gauw verzadigd te zijn. Het is duidelijk, dat ook meer economische verklaringen voor het snelle verval in het geding gebracht moeten worden. Tenslotte drukte men tevens veel Latijn voor kloosters en universiteiten. En was daar eveneens na enkele jaren al een verzadigingspunt bereikt voor gedrukte teksten? Het ziet er wel naar uit. Men moet daarbij ook bedenken, dat het inderdaad op elk terrein van het gedrukte boek in het Noorden voor 1500 gaat om oude teksten die hun autoriteit en/of succes ruimschoots bewezen hebben in de handschriftperiode. En men ziet de drukpers als een goedkopere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijkheid om deze even noodzakelijke als voor sommigen winstgevende teksten snel opnieuw te verspreiden. De overtuiging, mentaliteit bijna om ook eigentijdse, nieuwe en dus onbekende teksten te gaan drukken moest groeien. En het zou tot in de zestiende eeuw duren voor dat min of meer gewoon werd. Maar voor 1500 kan zo de situatie ontstaan - althans in Holland -, dat men naar algemeen gevoel ‘klaar’ is met drukken, of het nu om fabels in de volkstaal gaat of de Summa van Thomas Aquinas. In het Oversticht zal de honger naar Latijnse schoolteksten nog even voortduren, al ebben daar ten slotte de drukpersen van Zwolle en Deventer ook weg in het derde decennium van de zestiende eeuw. Deze veronderstelling verdient de meest serieuze aandacht. Voor een beperkt publiek wordt in een afzienbare periode de klus geklaard van het drukken van een aantal teksten die dat verdienen en die men nu nodig meent te hebben in deze nieuwe, handige vorm. Aan beide zijden van het productie- en consumptieproces staan voornamelijk geestelijken. Commerciële inzichten met betrekking tot een vrije markt, te bespelen met onbekende en dus ook nieuwe teksten van eigentijdse auteurs, komen nauwelijks aan bod in het Noorden. Alleen Gerard Leeu in Gouda getuigt van zulke neigingen, en daarom vertrekt hij ook gauw naar Antwerpen. De Hollandse stadjes bieden namelijk voor dergelijke, commerciële ontwikkelingen geen enkel perspectief. Ze missen nog de noodzakelijke handelsgeest en infrastructuur, hebben geen achterland, en zijn bovenal nog nauwelijks bedreven in of op de hoogte van de moderne handels- en financieringsmethoden. Om al die redenen, die onderling sterk samenhangen, konden drukpers en boekhandel niet commercieel van de grond komen in het Noorden. Zij sprongen in het gat van de behoeftenbevrediging. Dat bleek snel op te vullen. Maar daarna kon een vervolg slechts gedijen in een handels-omgeving met gevarieerd achterland. Zoals bekend is die omgeving snel gevonden in Antwerpen. Deze locatie is rond 1500 voor welke nieuwe handelsactiviteit dan ook zo evident, dat zich daar binnen korte tijd een groot aantal drukkers annex uitgevers-boekhandelaars vestigt.Ga naar eind64 Gerard Leeu uit Gouda gaat voor, anderen zoals Eckert van Homberch uit Delft zullen hem volgen. Daarmee krijgt Antwerpen tot aan het midden van de zestiende eeuw vrijwel een monopolie-positie in het hele boekenbedrijf, waardoor drukpersen in andere steden in Noord en Zuid weinig meer dan een marginale betekenis hebben. Het voornaamste kenmerk van de zich daar pijlsnel verder ontwikkelende boekdruk bestaat niet uit technische innovaties en verbeteringen - daarin verandert eigenlijk nauwelijk iets -, maar uit een verregaande commercialisering van productie en verkoop. En dat brengt met zich mee, dat alle betrokkenen als het ware van karakter veranderen. De drukkeruitgever-boekverkoper (spoedig zullen de eerste tekenen van arbeidsdeling zichtbaar worden) verandert in een winstbeluste ondernemer, een nieuw publiek van burgers gaat bruikbare en ontspannende teksten vragen op elk terrein. Al snel tonen de drukkers zich van deze nieuwe situatie bewust door in hun adres te spreken van de ‘vermaerde coopstadt van Antwerpen’, zoals Willem Vorsterman in 1516 doet bij een editie van Der scaepherders Kalengier.Ga naar eind65 De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gedachte dat je in korte tijd rijk kunt worden met deze manier van ondernemen neemt hand over hand toe. Nu ontbrak zo'n motivering zeker niet in de aanvangsperiode, waaraan al meteen Gutenbergs avonturen met zijn financiers herinneren.Ga naar eind66 Maar zo'n veelbelovend investeringsklimaat is in Holland niet typerend voor de productie van literatuur en fictie in de beginperiode. In samenhang met de vercommercialisering in het algemeen komt daarin nu snel verandering. Als teken daarvan kan een passage opgevat worden in Nic. Despars' Vlaamse kroniek van 1562. Zoals zovele kronieken meldt hij onder het jaar 1440 de uitvinding van de boekdrukkunst, maar hij voegt daaraan toe: ‘daerder tsijdert zo vele mede rijcke gheworden zijn’ (en dan noemt hij wat namen van Duitse incunabeldrukkers). Nu gaat het er niet om of Despars gelijk heeft. Het is alleen tekenend voor een veranderde mentaliteit ten opzichte van de typografie: je kunt er rijk mee worden.Ga naar eind67 Welke tekenen verraden nu nog meer die uitgesproken commerciële aanpak van de Antwerpse drukkers? Allereerst het succes. Dat is moeilijk voorstelbaar zonder een dergelijke aanpak. Talrijke titels, niet zelden herdrukt, overstromen een kennelijk gretige markt. En steeds meer drukkers trekken naar de stad, terwijl er tegelijkertijd van een toenemende arbeidsdeling sprake is. Hun succes volgt ook uit de aanzwellende agressie tegen hun winstvolle praktijken. Vooral Anna Bijns heeft er een handje van om schilders en drukkers te beschuldigen van grove inhaligheid, omdat ze vuile en scabreuze dingen zouden produceren om het publiek tot aanschaf te bewegen. Winstzucht zou ook een groeiend leger van charlatans aantrekken, die het niet zo nauw nemen met het correct afleveren van een tekst. Ze kiezen eerder voor snelheid en aantrekkelijkheid voor het oog, zoals in een Nederlandse bijbel-editie van 1528 wordt vastgesteld: Ende wantet somwilen gebuert door die ongeleertheyt ende onnaersticheit der schrivers ende druckers, die meer nae deynde arbeyden dan volmaecte boecken te hebben, oft schoone dan correcte boecken.Ga naar eind68 Een bewijs uit het ongerijmde daarvoor is wellicht het nagenoeg ontbreken van Sebastian Brants hevige uitval tegen de inhalige drukkers in de Nederlandse bewerking van zijn Narrenschiff (1494). Brant zegt dat zij slechts aan winst denken, profiteren van de verspreiding van valse ideeën binnen en buiten de kerk, en voornamelijk eenvoudig over te nemen teksten zoeken. Bovendien doen ze alles in grote haast, waarbij enige correctie van het zetwerk achterwege blijft. En ze overspoelen de markt met overtolligheid. De Nederlandse bewerking (gedrukt te Parijs in 1500, herdrukt te Antwerpen in 1504 en later) bekort in het algemeen, maar dus ook hier.Ga naar eind69 Omdat de drukker zich hier niet aangesproken wenste te voelen vanuit een sluimerend kwaad geweten? Hoe dan ook getuigt Brants uitval van een veel algemener opvatting over de op agressieve wijze gevoerde strijd tussen drukkers om profijt, gezien de vele instemmende navolgingen die zijn hartekreet ondervond.Ga naar eind70 Niet mis te verstaan zijn tevens de aanzwellende klachten uit de hoek van de humanisten, dat steeds meer jongeren en leken in het algemeen zich overgeven aan het lezen van of luisteren naar loze fictie. Nu is er zeker al een traditie in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
handschriftperiode om te waarschuwen voor oppervlakkige kennismakingen met verzonnen verhalen. Maar bij Erasmus, Vives en menig ander spitst de kritiek zich toe op actueel consumptiegedrag, waarbij in de regel ook titels genoemd worden van courante prozaromans.Ga naar eind71 Bovendien blijft dergelijke kritiek niet beperkt tot de kringen van humanisten, ook anderen doen daaraan mee. En wanneer een kroniekachtig werk over leven en daden van Julius Caesar van omstreeks 1544 in dit koor meezingt, is de waarschuwing voor het verkeerde leesgedrag een vaste aanprijzingsformule geworden om het voorliggende boek aan te schaffen. In het voorwoord wordt namelijk eerst toegejuichd dat er een wijdverspreide leer- en leeshonger valt waar te nemen onder leken. Maar helaas is het vervolgens zo, dat iedereen ten onrechte grijpt naar ‘fabulen ende logen-achtighe historien waerdore si niet gheleert noch ghesticht en connen worden’.Ga naar eind72 Zulke waarschuwingen, ook in hun propagandistische vorm, verraden tevens dat de Antwerpse drukkers met succes een lekenpubliek gevonden hebben dat met een zekere gretigheid om fictie vroeg. Dit publiek, waartoe nu ook jongeren blijken te behoren, breidde zich wellicht tevens uit naar de kant van juist de ouderen. Tenminste, wanneer voor Antwerpen en omstreken aangetoond kan worden dat door de commerciële exploitatie van de bril nu ook bejaarde burgers daarvan massaal gebruik gaan maken. Niet alleen zouden daardoor meer mensen kunnen lezen, de drukkers hebben dan ook de mogelijkheid om efficiënter en goedkoper te produceren door kleinere lettercorpsen te gebruiken en dus minder papier. Maar deze veronderstelling moet nog aan alle kanten onderzocht worden, al lijkt het op zichzelf juist om ervan uit te gaan dat de verhoogde en vernieuwende handelsactiviteiten in Antwerpen elkaar wederzijds in positieve zin beïnvloed hebben. Van belang daarbij kan zijn, dat deze relatie tussen de aanschaf van een bril en het lezen van literatuur in feite gelegd wordt in een toneeltekst van Cornelis Everaert, Tspel van Tilleghem, geschreven in Brugge omstreeks 1510. Kennelijk was er aanleiding genoeg om een dergelijke door een marskramer aanbevolen situatie te thematiseren. Deze begint eerst brillen uit te venten, en beveelt vervolgens, niet toevallig, allerlei literaire teksten in de volkstaal aan.Ga naar eind73 De beslissende wending naar een in principe commerciële aanpak van het boekenbedrijf is de bevrijding van het mecenaat. In de beginperiode treffen we nog voortdurend de situatie aan van drukkers, die vantevoren opdrachtgevers zoeken of een vast aantal afnemers, meestal adellijke of geestelijke vooraanstaanden. Ook daaraan toont zich een vanzelfsprekende afhankelijkheid van de vertrouwde bedrijfsvoering in de handschriftenindustrie. En hoe hardnekkig deze opvatting stand houdt in het boekenbedrijf blijkt uit geluiden van humanisten, die de allengs overheersende kooplieden-mentaliteit desastreus achtten en luidkeels blijven pleiten voor een herstel van het mecenaat bij de verspreiding van teksten.Ga naar eind74 Maar op die wijze was de mechanische vermenigvuldiging van teksten niet levensvatbaar. Het ging nu immers om het vooralsnog wonderbaarlijke fenomeen, dat men in korte tijd over een groot aantal identieke exemplaren van dezelfde tekst kon beschikken. En deze oplage liet zich moeilijk telkens weer op voorhand en dus ongezien aan de man brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De nieuwe snelheid vroeg om de durf om een tekst voor een vrije markt te produceren, en daar lagen ook de winstkansen. Wellicht volgt hier ook uit, dat er op technisch gebied na de beginperiode zo weinig verandert. Daar zijn de problemen niet en evenmin de mogelijkheden. Succes kon men pas hebben bij het vinden van de juiste teksten voor het juiste publiek. Dat laatste moest men bespelen met een heel repertorium aan verlokkende middelen, van roodzwartdruk op de titelpagina via houtsneden naar schreeuwende titels en wervende voorwoorden.Ga naar eind75 En bij onmiddellijk succes kon er meteen herdrukt worden. Maar de bedrijfsvoering dient zo georganiseerd te worden, dat de calculatie van materiaal- en personeelskosten in de juiste verhouding komt te staan tot het steeds wisselende risico. Tekstkeuze, kapitaalverwerving, vinden van markten en een relatief langzame afzet, daar liggen evenzovele problemen als attracties voor de drukker-ondernemer.Ga naar eind76 Daarbij streven zij wel naar wat marginale zekerheden, in de zin van een geregelde productie van bepaalde teksten met een voorspelbaar vaste afzet. Zullen de opbrengsten in die gevallen niet spectaculair geweest zijn (alles stond vantevoren min of meer vast), op die wijze verschafte het bedrijf zich wel een kurk waarop het kon drijven om uit te zien naar de meer gedurfde ondernemingen, die voor de Antwerpse drukkers de aantrekkingskracht vormen van de typografie. Daarom produceren verschillende drukkers jaarlijks almanakken en prognosticaties, verzorgen muntordonnanties en ander overheidswerk, en komen regelmatig aan met heiligenlevens die op afname kunnen rekenen in de toeristenindustrie rond de bedevaartplaatsen.Ga naar eind77 Deze commerciële ombuiging, die zich in Antwerpen voltrekt na de aanzetten en experimenten in het Noorden, doet zich ook ten volle kennen bij de exploitatie van literatuur en fictie in de moedertaal. Bij de productie is de hand van de geestelijkheid, die zo zwaar op de drukpers in het Noorden lijkt te liggen, niet meer te herkennen. Ook als publiek vormen zij lang niet meer de eerst aangewezen groep. De drukkers richten zich nu op een lekenpubliek in het algemeen, met verhalen die even ontspannend als bruikbaar en voordelig zijn. Dat wordt luidruchtig aangesproken op de titelpagina en in het voorwoord met zulke beloften. Speciale aandacht gaat uit naar de verkooptechnieken in het algemeen. Gerard Leeu toont zich ook in dit opzicht voorganger, wanneer hij in Antwerpen als eerste komt aanzetten met een aanplakbiljet waarop hij reclame maakt voor zijn productie van de prozaroman Meluzine in 1491. Daarop staat een plaatje, met een aanprijzende tekst, die in een paar zinnen het mooie, vermakelijke, wonderbaarlijke en vooral nieuwe van de tekst aankondigt. En daaronder was ruimte opengelaten om naam en adres van de boekhandelaar te noteren, bij wie men een exemplaar kon aanschaffen. Men kan zich afvragen waar zulke affiches werden opgehangen, wanneer er onderaan een adres geschreven moest worden. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het werken hiermee tot de normale verkooptechnieken is gaan behoren, al zijn zulke biljetten verder niet bewaard in de lage landen.Ga naar eind78 Maar waarom zou ooit iemand, en zeker een bibliotheek, zulk strooigoed bewaren? In ieder geval proberen de drukkers het aantal verkooppunten voor hun boe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken uit te breiden door compagnonschappen aan te gaan met drukkers-boekverkopers elders in de stad of in andere steden. Aan het drukkersadres wordt dan een adres toegevoegd waar tevens exemplaren te verkrijgen zullen zijn.Ga naar eind79 Maar dat lijkt algauw zo vanzelfsprekend te worden - en dat is een teken dat de eigenlijke boekhandel zich losmaakt van de drukkerij, ook al bevinden ze zich nog in hetzelfde pand -, dat Thomas van der Noot in Brussel bij wijze van uitzondering meldt dat een zeker werk níet op de bekende verkoopadressen beschikbaar zal zijn. Het gaat om Den roseghaert van den bevruchten vrouwen uit 1516, een gynaecologisch handboekje met illustraties voor leken, in het bijzonder de zwangere vrouwen zelf. In een persoonlijk nawoord spreekt Van der Noot zijn vrees uit, dat het werk in de verkeerde handen zal vallen van ‘vileynen’ die zich uit lustgevoelens willen vergapen aan de vrouwelijke geheimen: Daerom en sal men dese boecxkens niet alle persoonen vercopen noch thoonen noch oock te coope vinden tot eenighen boeckvercopers, dan alleene in de princelijcke stat van Bruesele in den Zeeriddere daer si geprent sijn int jaer ons Heeren duysent vijfhondert ende sestiene den achsten dach in merte.Ga naar eind80 De boekwinkel, al dan niet annex drukkerij, waar men de producten van vele ondernemers kan aantreffen moet gezien deze formulering al in het begin van de zestiende eeuw een realiteit zijn in Brussel en andere steden. Maar hoe verliep de aankoop van een boek daar dan? Stonden klanten te bladeren in losse katernen, die zij eventueel zelf konden laten binden? Of schreeuwde de verkoper hen eerder toe vanachter de kraamachtige opstelling aan de straatzijde, die het gezicht van het middeleeuwse winkelwezen bepaalt? Het is enigszins onthutsend om te moeten vaststellen dat wij hier hoegenaamd niets van weten. Natuurlijk is het zo, dat het vereiste bronnenmateriaal in hoge mate lijkt te ontbreken - al is dat niet eens zeker -, maar meer indirecte bronnen kunnen toch het nodige vertellen. Wat te denken bij voorbeeld van de uitstallingen van prenten, losse bladen en ander drukwerk op schilderijen en prenten? En hoeveel gegevens zijn er niet bekend uit rekeningen, naast het nog verscholen en niet opgemerkte materiaal, over reizende handelaren met drukwerk naar jaarmarkten en over de boekenimport en -export (naar Engeland!) in het algemeen?Ga naar eind81 Bovendien horen daar dan de provenance-gegevens bij in de bewaarde exemplaren, waarvan hiervoor al opgemerkt werd hoezeer overzicht en analyse ontbreken. Uit zulke gegevens kan bij voorbeeld blijken, dat een in 1514 te Brussel gedrukt boek als Tregement der ghesontheyt nog in 1534 te Antwerpen gekocht wordt door iemand uit Gorinchem. Hieruit valt tevens de zuigkracht van Antwerpen af te leiden ten opzichte van een groot achterland, want het gaat om een textielhandelaar die ongetwijfeld in het kader van zijn zaken in de grote stad een exemplaar van het bewuste boek koopt. Voorin deze vraagbaak voor leken vol diëtistische en andere adviezen over een gezond leven noteert hij de gegevens over de aanschaf: ‘Aert Vos Ymbertss Kemp tgorinchem naest den Olyphant in de Hoochstraet gecoft tot Antwerpen anno 1534’.Ga naar eind82 Werd er ook op enige schaal gecolporteerd met boeken? De gedachte aan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
colportage concretiseert zich in het vertrouwde beeld van de marskramer uit de zeventiende en achttiende eeuw, die de boer opging met uiterst simpel volksgoed. Maar niet eerder, en dan vooral op het gebied van de literatuur?Ga naar eind83 Het is heel verleidelijk om te overwegen of die schreeuwende titels van prozaromans niet mede bestemd waren om letterlijk in de mond te liggen van zulke uitventers. In ieder geval lijkt de volgende titel, die het type bij uitstek vertegenwoordigt, daarom te vragen: DIE HISTORIE Van Buevijne van Austoen uut Engelant gheboren. Vol wonderlijker Aventueren, vol Strijden, vol Amoreusheden ende vol Verraderien, uitgebracht in 1511.Ga naar eind84 Andermaal wreekt zich het gebrek aan onderzoek voor deze periode, waar de bronnen niet zomaar gereedliggen. Het is namelijk heel aannemelijk, dat deze detailhandel niet gauw geregistreerd werd in kasboeken en rekeningen. Een belangrijke aanwijzing niettemin, dat gedrukte boeken, pamfletten en vliegende bladen ook op deze wijze gesleten werden, ligt in de thematisering van de boeken uitventende marskramer die in enige rederijkersstukken voorkomt. Dat kan alleen werken voor een burgerlijk publiek, wanneer daar in de kern een werkelijkheid van die aard achterligt, hoe vertekend deze ook gepresenteerd wordt. In deze teksten verkoopt hij vooral volksliteratuur en prozaromans. Zo noemden we al de marskramer in brillen en teksten in Cornelis Everaerts Tspel van Tilleghem van omstreeks 1510: ‘Ic hebbe hier noch van de rethorycke / Nyeu liedekens, refreynen ende baladen’. Daarop antwoord ‘tvolc’, dat het daarvan genoeg heeft. Wat kan hij nog meer aanbieden? En dan komt hij met andere stof, namelijk ‘Sinte Reynhuut’ (die volgens een klant ‘Sinte Rycquaert’ heeft verdreven) en ‘een sinte Nyement’. Zo'n rondtrekkende koopman wordt ook aangeboden in het Tafelspel van eenen coomen, omstreeks 1600 opgeschreven als repertoire, maar ongetwijfeld aanzienlijk ouder. De titel verduidelijkt de aard van zijn commercie verder als ‘hebbende liedekens, historijn ende referijenen ende nijewe tijdinge’, dus ook een gemengd aanbod van rederijkerswerk en meer populaire teksten.Ga naar eind85 Opvallend is, dat deze speelteksten het zo willen voorstellen dat een marskramer ook, of zelfs in de eerste plaats, rederijkerswerk verkoopt. Zeker voor de vroege zestiende eeuw wijst dat op propaganda om rederijkers, en dus eigentijdse literatuur, naar de drukpers te krijgen en omgekeerd. En ook hier toont zich dan een nieuw commercieel inzicht, na enerzijds de traditionele keus voor bewezen successen uit de handschriftperiode en anderzijds de voorname argwaan onder de artistieke elite om het eigen werk te laten drukken. Rond 1500 worden enkele anonieme rederijkersteksten in Antwerpen op de pers gelegd. Het Brusselse buitenbeentje Thomas van der Noot gaat voor bij het interesseren van levende auteurs voor zijn drukpers. Het werk van Jan Smeken en Jan van den Dale drukt hij af onder vermelding van hun naam.Ga naar eind86 Tegelijkertijd is het zo, dat de rederijkerij zich onmiskenbaar onder de stadsbevolking begint te verbreden, terwijl hun manifestaties in het openbaar toenemen. En daardoor neemt het vreemde en onwennige van hun werk verder af. Dat blijkt ook uit de mode om in prozaromans rederijkersverzen op te nemen als emotionerende intermez- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zo's.Ga naar eind87 Duidelijk is, dat de lekeninbreng bij de productie van literatuur en fictie steeds meer vanzelf gaat spreken in de loop van de zestiende eeuw. En ondanks de nog klagende woorden van drukker Jan Cauweel te Gent in 1555 over de vooral vroegere onwil van rederijkers om hun werk te laten drukken, krijgt de samenwerking tussen drukkers en eigentijdse auteurs haar beslag in de proloog van het Berchemse zinnespel op het Antwerpse landjuweel van 1561, geschreven door de gezaghebbende Peter Heyns. Daarin treedt een allegorisch personage op dat Ontdecker van als heet, optredend als ‘Eenen Drucker staende onder tvolck’. Zowel de naamgeving als zijn plaats onder het volk zijn veelzeggend. Hij is de ontdekker en openbaarder (beide mogelijkheden liggen in ‘ontdecker’ opgesloten) van alle informatie, die hij midden onder het volk uitdraagt. Daarvan worden in de tekst vervolgens allerlei staaltjes gegeven, wanneer hij twee nieuwsgierige gezellen van vele wetenswaardigheden op de hoogte stelt. En één van deze twee heet even veelzeggend Gheirne veel weten, volgens de toelichting ‘Een Rhetorisien’.Ga naar eind88 De voornaamste aantrekkingskracht op een nieuw en breder publiek in het Zuiden moet echter uitgegaan zijn van de teksten zelf. In de keuze daarvan zijn onmiddellijk verschuivingen waar te nemen, die al snel leiden tot het verdwijnen van eerder in het Noorden gedrukte tekstsoorten en het beproeven van nieuwe. Daarbij is het moeilijk om oorzaken en gevolgen te onderscheiden in wat zich aan ons voordoet als een zich in vrij korte tijd afspelende, ingrijpende ontwikkeling in de verspreiding van gedrukte literatuur. Deze voltrekt zich in feite tussen 1490 en 1500 met de, soms letterlijke, verhuizing naar Antwerpen van de betrokken drukkers, en vindt haar beslag in het eerste decennium van de zestiende eeuw, wanneer andere teksten en een ander publiek het gezicht bepalen van het literaire bedrijf in de moedertaal. Maar is het nu zo, dat de Antwerpse drukkers met nieuwe tekstsoorten een ander publiek weten te creëren? Of moeten we eerder concluderen, dat de Antwerpse burger nieuwe stijl om andere teksten gaat vragen? Evenmin is het uitgesloten, dat de groei van het publiek eerder het gevolg is van het zich openende achterland, waardoor ook boeken in de volkstaal afnemers vinden langs de vele van en naar Antwerpen lopende handelskanalen tot ver in Holland, Vlaanderen en zelfs het Oosten. En hoe zit het met de auteurs of bewerkers van de teksten? Maken de geestelijken plaats voor lekenschrijvers? En zijn het niet vooral de drukkers-uitgevers zelf die de tekstbezorging ter hand nemen, lopend van vertalen, bewerken, aanpassen, inleiden tot aan het schrijven zelf?Ga naar eind89 Al zulke factoren, en nog vele meer, spelen een rol in de genoemde ontwikkeling, beïnvloeden elkaar en lokken elkaar uit, zonder dat zich vooralsnog duidelijke verbindingslijnen aftekenen. Meer harde gegevens uit het feitelijke boekenbedrijf, van bezitterskenmerken tot rekeningposten van jaarmarkten, moeten in de toekomst hierover meer klaarheid kunnen geven. Vooralsnog komen we weinig verder dan konstateren wat er met het titelaanbod gebeurt en wat er verandert of juist gehandhaafd blijft in de presentatie van de teksten. Opmerkelijk nu is hoe snel de titels uit het Noorden verdwijnen. Aanvankelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn er nog enkele herdrukken van het fabelmateriaal zoals de Twispraec der creaturen, de geallegoriseerde anekdoten- en exempelverzamelingen als de Gesta romanorum, Die seven wijse mannen van Romen, Der zielen troost en het Dat caetspel ghemoraliseert, en de historiserende heldenteksten als Govaert van Buloen en Seghelijn van Jherusalem.Ga naar eind90 Maar hierin ligt niet de toekomst. Sommige van die titels vinden we nog ver in de eeuw terug (en zelfs in de eeuwen daarna) als schoolboekjes, meestal sterk verkort, gekuist en een enkele keer met een Franse paralleltekst ernaast.Ga naar eind91 De beleringstechnieken uit het verre verleden der minderbroeders, opgefrist en opnieuw gedemocratiseerd door de moderne devoten, zijn voor volwassenen echter uitgewerkt in het licht van de toenemende secularisering en kennisverwerving onder brede lagen van de bevolking. In zekere zin zijn die bewegingen aan hun eigen succes bezweken. Er tekent zich nu, grof gesproken, een groeiende vraag af naar zo konkreet mogelijke historische informatie in de vorm van kronieken in plaats van de steeds meer argwaan wekkende heldenverhalen. Maar de meer romantiserende component daarin gaat niet verloren. Deze wordt omgebouwd tot de in korte tijd zeer succesvolle prozaroman, waarin de archaïsche ridderstof zo aangeboden wordt dat men enerzijds de gevreesde melancholie kan bestrijden met de opwinding uit deze verhalen en anderzijds de even inspirerende als troostrijke voorbeelden aangereikt krijgt van zucht naar avontuur, liefde en zelfopoffering.Ga naar eind92 Deze specialisering in het tekstenaanbod toont zich ook in de snel groeiende stroom van devotionele instructiewerkjes voor leken, lagere geestelijken en niet te vergeten nonnen. Meer en meer nemen deze afzonderlijk de plaats in van wat in principe door de multi-functionele literatuur en fictie in het Noorden mede aangeboden werd. Natuurlijk profiteerde men in het Zuiden van de experimenten in het Noorden, hetgeen vooral vanzelf spreekt wanneer het om drukkers gaat die hun bedrijf naar Antwerpen verplaatsten. Zo'n ondernemer is Hendrik Eckert van Homberch, die na een kort verblijf te Delft in 1500 te Antwerpen arriveert. Daar brengt hij, onder veel meer, enige prozaromans uit die goed laten zien voor welke koersverandering is gekozen onder dankbaar gebruik van de verworvenheden en ervaringen uit het verleden. Een voorbeeld daarvan is de Olyvier van Castillen van omstreeks 1510, bewerkt (door hemzelf?) naar het Spaans, waarschijnlijk via een niet bewaarde Franse editie.Ga naar eind93 Kijken we nu naar zijn omstandige voor- en nawoord, voor een klein deel gebaseerd op het Spaans, dan konstateren we eerst dat hij de traditionele gebruiksmogelijkheden van deze historiserende fictie handhaaft door expliciet te wijzen op de noodzakelijke lering die men uit de te volgen heldendaden kan betrekken. Sinds de zondeval is de mens wankelmoedig en vergeetachtig, waardoor hij de beschikbare voorbeelden der groten uit het verleden veronachtzaamt. Daarom moeten de wijze woorden en daden van heiligen en helden steeds weer verhaald worden te zamen met de bewaarde ‘historien ende exempelen’. Daarbij staat het geestelijk welzijn van de consument voorop, want het aanbod wordt gedaan ‘ter instructie, leringe ende salicheit der sielen van allen kersten men- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schen’. Maar dan begint in dit voorwoord een meer commercieel gericht exposé over de inmiddels ruimschoots beproefde voordelen van de boekdrukkunst, echter zorgvuldig geformuleerd in het spoor van de genoemde heilzame oogmerken. Wat een zegen is het, dat al die oude teksten nu op zo wonderbaarlijk snelle en efficiënte wijze vermenigvuldigd kunnen worden ‘ende gegeven tot also clene prise, als dat men niet minder segghen en mach’! Om het geld kun je zo'n boek niet meer laten liggen... Deze markttaal, toegevoegd aan de traditionele en zelfs wat rigide motivering (een uitzicht op enig genoegen bij het lezen is immers nog niet geboden), verraadt de commerciële gerichtheid van de Antwerpse drukkers. Maar het voorwoord is nog lang niet klaar, want nu volgt het gedeelte waarvoor in het Spaans of Frans vooralsnog geen inspiratiebron valt aan te wijzen. Opnieuw wordt herhaald hoe bruikbaar fictie voor lering is, wanneer men leken van belangrijke zaken wil doordringen. Daarna komt de introductie van het eigenlijke verhaal over Olyvier, dat bij uitstek aan alle eisen zou voldoen. En dan volgt er weer een passage, die zicht biedt op de vernieuwende gebruiksmogelijkheden die Antwerpse drukkers voor fictie gaan afficheren. Na alle beloofde lering wordt nu ook gewezen op de verschaffing van ‘consolacie’, ‘delectacie’, ‘troeste’, ‘behagen’ en ‘ghenoechte’ ten behoeve van ‘allen menschen’, iedereen dus, voor minder wordt het niet gedaan. Daarmee wordt aangesloten bij het sterk verhoogde streven om genoegen bij het lezen of luisteren niet meer als glijmiddel te koppelen aan de lering waar het allemaal om begonnen zou zijn, maar om deze als een afzonderlijke waarde te propageren ten dienste van de noodzakelijke ontspanning waarmee men de bedreigende ledigheid en melancholie op een afstand kon houden. Niet alleen is deze scheiding tussen nut en genoegen op zichzelf veelbetekenend, het wordt ook duidelijk dat de laatste component steeds meer gewicht zal krijgen bij het aanbieden van literatuur en fictie, terwijl het nut op de achtergrond raakt en zijn uitdrukking eerder vindt in schoolboeken, kronieken en devotioneel werk. Eckert innoveert ook door in dit tweede deel van het voorwoord uitvoerig in te gaan op zijn tekstbehandeling en de lezer te wijzen op de betrouwbaarheid en vooral de verhoogde toegankelijkheid van de gedrukte tekst. Een eerdere druk (ons niet bekend) deugde niet door de vele fouten en door een inadequate structurering, aangezien de kapittelopschriften ‘niet en gheleken die sake overal claerlic inhoudende’. Dat is nu allemaal perfect geregeld. En de drukker eindigt met een beknopte aanduiding van de voor fictie nieuwe en attractieve gebruiksmogelijkheden van het tekstaanbod: de tekst is betrouwbaar, de kapittelopschriften kloppen, de opbouw van het verhaal is logischer gemaakt, er is een inhoudstafel waaraan men de verhaallijn kan aflezen evenals aan de kapittelopschriften, en een epiloog geeft nog eens een samenvatting van het verhaal. In feite zet Eckert hiermee de strategie voort, die Gerard Leeu in Gouda uitgezet had, toen hij nieuwe lezers voorzichtig vertrouwd probeerde te maken met het persoonlijk verwerken van fictie. Maar Eckert gaat aanzienlijk verder, toont dat de verworvenheden uit de geleerde teksten in het Latijn ook hun plaats dienen te hebben bij het aanbod van fictie en is vooral veel commerciëler door de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
publieksvriendelijkheid van het boek steeds te onderstrepen, niet in de laatste plaats door ook te wijzen op de wel uiterst voordelige kostprijs. Veelzeggend, ten slotte, is ook de epiloog. Anders dan gesuggereerd wordt in het voorwoord bevat deze veel meer dan alleen een samenvatting van het verhaal. De epiloog blijkt in de eerst plaats bedoeld om argwaan tegenover enige ogenschijnlijke wonderbaarlijkheden in de tekst alsnog bij de lezer weg te nemen.Ga naar eind94 Vormden dergelijke wonderverhalen in het heldenaanbod van het Noorden kennelijk geen bezwaar - juist integendeel, want hier lagen de aantrekkelijkste mogelijkheden om te allegoriseren en een spirituele betekenis bloot te leggen -, het lekenpubliek in het Zuiden wordt rationeler getaxeerd en krijgt eenvoudig te horen dat het allemaal klopt en in overeenstemming is met de kerkelijke leer. Maar op die manier verraadt de drukker als het ware een kwaad geweten. Wat vroeger vanzelf sprak, vereist nu een sussend kommentaar. Resten van de Noordelijke traditie worden in de nieuwe jas gestoken van aanprijzingen over het goedkope, aangename, troostrijke, betrouwbare, waarheidsvolle en zeer toegankelijke karakter van de tekst. En deze aspekten zullen steeds meer de overhand krijgen. In het algemeen gesproken is het succes van de prozaroman het best te verklaren uit de aansluiting die gevonden werd bij de vragen, problemen en ambities van burgers in de grote handelscentra, in het bijzonder kooplieden, de schrijvende middenstand en niet te vergeten jongeren. De koopman lijkt zich goed te kunnen vinden in al die avontuurlijke ridders, die evenzeer de grootste risico's namen en onvoorziene gevaren trotseerden. Trefwoord daarbij is Fortuna, het (nood)lot, waartegen men zich met de wapens van rationele zelfbeheersing had te wapenen. Daartoe diende de ridderstof uit vroeger eeuwen wel enigszins op de maat van de courante burgermoraal gesneden te worden. En daardoor verschijnen er in deze teksten ridders, die opgetuigd zijn met burgerdeugden waarvan kredietwaardigheid, investeringen om beloond te worden, de wens om een voordelig huwelijk te sluiten en absolute onafhankelijkheid wel de meest opvallende zijn.Ga naar eind95 Vooral liefde, huwelijk en gezin spelen in de prozaromans en andere literaire teksten een opvallende rol. Enerzijds worden vooral de jongeren keer op keer gewaarschuwd voor de gevolgen van de verdwazende liefde, die hoofd en hart zo op hol kan jagen dat de greep op de werkelijkheid totaal verloren gaat. En anderzijds afficheren de teksten actuele opvattingen over een juiste gang van de wereldse liefde, uitmondend in een voordelig huwelijk. Dat gebeurt allemaal ook aan de hand van negatieve voorbeelden, die laten zien tot welk een ellendig einde het gebrek aan beheersing in de liefde voert. Zeker waar men met zulke teksten vooral jongeren lijkt te willen bereiken, blijft een schoolmeesterachtige introductie soms gehandhaafd, om aldus met het beroep op een bijbelplaats of een autoriteit de implicaties van het volgende verhaal nog eens te onderstrepen. Tevens kon op die manier het verspreiden van de wel erg fantastische verhalen vol seks en geweld gelegitimeerd worden voor een publiek, dat het genieten van zulke prozaromans hoog in het vaandel geplaatst had.Ga naar eind96 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
SlotDe beginnende drukpers is voor wat de eerste eeuw van haar bedrijvigheid betreft, niet toevallig tot aan het begin van wat renaissance-literatuur heet in de lage landen, bezoedeld en beschimpt door cultuurhistorici. Daarbij wordt nimmer een onderscheid gemaakt tussen Noord en Zuid, zo gauw triomfantelijk is vastgesteld dat zowel te Utrecht als te Aalst in 1473 de eerste gedateerde boeken gedrukt werden (in het Latijn). De introductie van de boekdrukkunst zou dan voornamelijk een vertragend effect gehad hebben op de verdere culturele ontwikkeling. Of sterker nog, door de typografie is de stervende middeleeuwse cultuur kunstmatig verlengd.Ga naar eind97 En daarop voortbordurend zou men zelfs kunnen beweren, dat hierin kennelijk de voornaamste verklaring ligt dat de renaissance-letterkunde in de Nederlanden zo lang op zich heeft laten wachten. Dat deze verdachtmakingen in het bijzonder van toepassing zijn op de situatie in de Nederlanden, komt doordat het relatief lang duurt voordat er eigentijdse literatuur gedrukt wordt. Een vergelijkbare situatie treffen we aan in Duitsland, waar ook de drukpers verantwoordelijk gesteld is voor een vertraging in de culturele vooruitgang.Ga naar eind98 Deze omstandigheden zijn inderdaad voor wat de literatuur betreft wezenlijk anders dan in Italië en in mindere mate Frankrijk. Daar slaagden de levende auteurs er veel sneller in om de drukpers te bereiken, terwijl deze aan de andere kant veel minder te kampen had met een literatuuropvatting die het verspreiden van de eigen teksten in druk verbood. Het punt is namelijk, dat deze landen ten tijde van de introductie van de drukpers al schrijvers hebben die in dit nieuwe medium om snel identieke teksten te verspreiden een welkome mogelijkheid zien tot grotere en vooral wijdere roem. En omgekeerd ontbreekt het bewijs voor een snellere doorbraak van de renaissance-literatuur in Engeland. Daar komt de drukpers maar zeer aarzelend op gang, zodat tot ver in de zestiende eeuw Antwerpse drukkers ook voor de Engelse markt produceren, in het Engels wel te verstaan. Maar nergens blijkt, dat daardoor de renaissance-literatuur in Engeland eerder doorbrak.Ga naar eind99 Dat neemt niet weg, dat gedurende de eerste twintig jaar vrijwel uitsluitend oude teksten gedrukt en herdrukt worden in het Noorden, terwijl in het Zuiden nog maar nauwelijks in de moedertaal uitgegeven wordt. Daar blijft het literaire leven zich afspelen in de vertrouwde kanalen van het verenigingsleven der rederijkers en schutterijen en de talrijke openbare manifestaties, waarbij ook de wijkorganisaties actief zijn met meer volkse reminiscenties aan orale tekstoverdracht en rituelen.Ga naar eind100 In deze ongestoorde voortgang ligt de voornaamste reden voor het negeren van de betekenis van de drukpers voor de literatuur in het algemeen. Maar terzelfdertijd worden in het Noorden in feite binnen een tweetal decennia de voorwaarden geschapen voor een explosie aan vernieuwingen in de literatuur die zich vanuit Antwerpen over de lage landen zullen verspreiden. In korte tijd komt een belangrijk deel van het literaire erfgoed in de moedertaal uit de vier voorgaande eeuwen op tafel. Dat gebeurt in zo'n vorm en met zo'n vaart, dat men deze teksten als het ware naast elkaar kan leggen om ze te vergelijken. Tegelijkertijd wordt geëxperimenteerd met presentatie-technieken, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kostprijs, afzetmogelijkheden en niet te vergeten de meer technische kanten van de boekproductie in deze beginjaren. Duidelijk lijkt, al is hier nog veel te onderzoeken, dat de geestelijkheid een dominante rol speelt bij zowel het maken als het aanschaffen van deze teksten, in het kader van de door de moderne devoten opgefriste en verder gedemocratiseerde beleringstechnieken en de mede daaruit voortvloeiende lees- en leerhonger onder leken. Aan deze door de typografie gestuurde explosie van literaire activiteit in het Noorden komt een spoedig eind. De markt is snel verzadigd met al die oude, leerzame teksten in druk, de geestelijken hebben hun boekenkast voorlopig vol. En uit deze situatie laat zich goed verklaren, dat de drukkers die het risicovolle bedrijf in deze beginfase overleefd hebben zowel op zoek gaan naar andere teksten als naar nieuwe afzetgebieden. Deze overgang voltrekt zich bijna prematuur bij de Goudse drukker Gerard Leeu, die al in 1484 naar Antwerpen trekt. Maar rond 1500 volgen er meer, en algauw is Antwerpen het absolute centrum van de typografie en de boekhandel. Met de oude teksten is het niet afgelopen, maar men heeft nu geleerd om ze te richten op een nieuw publiek, te weten de burger. Zijn behoeften aan een nieuw gemotiveerde ontspanning te zamen met zijn meer algemene ambities, verwachtingen en frustraties vormen nu de richtsnoer voor de productie van literatuur en fictie in druk die zich daarbij kenmerkt door adequate adaptaties. Geestelijken spelen hierbij zo te zien geen rol meer. Maar de prozaromans staan zeker niet op gespannen voet met de eigentijdse literatuur. Deze komt steeds meer binnen de aandacht van de drukkers en hun publiek. Naar de vorm zijn de opgenomen rederijkersverzen in de prozaromans al veelzeggend. Maar de inhoud daarvan - en dat geldt dan ook voor de afzonderlijke teksten van rederijkers in druk - staat eveneens in het gelid van de intenties en motiveringen, die de prozaromans regeren. Ook hier gaat het om milde verstrooiing om de gevreesde melancholie te verdrijven, troost en wijze lessen om te overleven in de liefde temidden van de dagelijkse verschrikkingen van noodlot en dood. Literatuur en drukpers zijn geseculariseerd en vernieuwen zich in eensgezinde harmonie. En dat kon allemaal zijn beslag krijgen in de aanvang van de zestiende eeuw dank zij de voorgaande experimenten met drukpers en literatuur in het Noorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|