Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Wijse: De Son aen 't klimmen. 't Muzijck, Dingsdag na 2. Vasten Sondag.
Een weed'we Vrouwe
Te Naïm, was in rouwe,
Over 't sterven van haer Soone,
Noch soo jonck, rijck, aerdigh, schoone,
Die sy daer // Met een schaer,
Volgde ter begraef'nis naer.
Dit is een Wet voor al, Ga naar voetnoot+
Voor de sonde ons gegeven // In dit dal,
"Dat, die heeft ontfangen 't leven,
"Voor de doodt moet altijt beven.
"Jonck, of oudt, wie gy zijt,
"Sy u niet mijdt.
Dit
Maer, by gevallen,
Quam Jesus aen stadts-wallen:
Sagh die Moeder bitter kermen:
Weckt haer Soon (door groot erbermen)
Uyt het graf // Hem haer gaf:
En soo nam haer droefheyt af.
O goetheyt van den Heer!
Wie dan schorting heeft aen leden // Of hertzeer,
Gae met tranen en gebeden
Tot Godts onfermhertigheden. Ga naar voetnoot+
"Hy en weygert geen genaed',
"Die tot hem gaet.
O
Wie sal niet weenen,
Alwaer sijn hert van steenen,
| |
[pagina 234]
| |
Als sijn ziel is door de wonde
Voor Godt doodt, van soo een zonde, Ga naar voetnoot+
Die ontseght // 's Hemels recht, Ga naar voetnoot+
En op helsche koolen leght. Ga naar voetnoot+
O dwaesheyt al te groot
Van die lachen, En niet achten // Sulcken doodt!
Daer sy haer van alles wachten,
Om te houden 's lichaems krachten.
"Maer wat doet gesontheyt baet, Ga naar voetnoot+
"Lijdt ziele schaed'.
O
Dus Petri tranen; Ga naar voetnoot+
En Magdaleen u manen: Ga naar voetnoot+
Die, door sonde, doodt voor desen,
Nu door tranen boet verresen,
In Godts Rijck // Te gelijck
Met de Kroone staen te prijck.
O nutten tranen-vloedt!
Voor die in sonden smooren // Noodig goet;
Dat se niet en gaen verlooren;
Maer in Christi Kerck herbooren,
Leven in verdienst en deught,
En naer in vreught.
O
|