Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
Wijse: O che diletto.Siet eens hoe krachtigh
By Godt Almachtigh,
Dat zijn 's Mensch gebeden,
In noodt of kranckheden.
Als Simons Moeder was,
Door koorts niet wel te pass':
Den Heer, gebeen
Van elck een,
Verdrijft de Koorts
Stracx van haer voorts.
Wat staende over haer,
Sy voort verlichtingh is gewaer.
| |
[pagina 222]
| |
De Koortsen hy gebiedt,
En haer gesontheydt weer geschiedt.
Och hoe deur-goedigh,
En hoe demoedigh
Komt in Petri woningh
's Hemels Opper-Koningh!
Gebeden maeckt terstont
Die krancke Vrouw gesont;
En mening meer,
Van haer seer.
Ja wieder quam,
De sieckt' af nam,
Met opleggingh der handt,
Uyt de beseten Duyvels bant:
Die roemend' hem Godts Soon,
Heeft hy het spreecken haer verboon.
Ge-
Heeft doen Gods zeegen
't Gebedt verkregen:
Wat sal 't nu uytwercken
Door 't Geloof der Kercken?
Heeft hem die Vrouw', als Vriendt,
Tot danckbaerheyt gedient;
Wy moeten meer,
Doen de Heer
Voor al het goet,
Dat hy ons doet.
Gaet dan tot hem in noot:
"Sijn goetheyt niemant en verstoot,
"'t Gelovige Gebedt Ga naar voetnoot+
"Brenght altijt Hemels gaven met.
Heeft
|
|