Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Aen een rouwigh herte. Pronckje van de Maeghden.O verdwaelde herten, Die Godt wil bedriegen
Met u valsche perten, Dobbelheyt en liegen.
Wilt soo hoogh niet vliegen,
Want Godt die siet het al,
Wat menschen, Maer
| |
[pagina 169]
| |
wenschen,
Gevoelen En woelen In 't aertsche dal.
Siet de Phariseen Hoe sy Godt bekoorden.
Sochten te verleyen Jesum in sijn woorden,
Vraeghden; maer niet stoorden:
Magh men den Keyser, seght,
Cijns geven: En leven
Als kinders, En minders
Van Godt na recht?
Vraeg-
Jesus siend' hun boosheyt,
Eyscht de munt van desen:
Vraeghde dan met loosheyt:
Wiens is dit Wesen, En opschrift te lesen?
s' Antwoorden: Cesars beelt.
Dus seyd' haer: Geeft Cesaer
Het sijne: En 't mijne Niet en ontsteelt.
s' Ant-
Wilt dan, mensch, niet dwalen
Met all' uwe vonden:
Godt kan achterhaelen
Oock uws herten gronden:
En all' uwe sonden
Zijn voor hem bloot, en naeckt;
Hoe schoone, Ten toone,
Behendigh uytwendigh,
Gy het oock maeckt.
En
|
|