Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Al ben ick ver' van den Palestijn. U droevigh klagen Jesu soet. O caeca mens.Peyst menschen dickwils op de doodt,
Die u noch niemant en sal sparen.
Hoe schoon, hoe rijck, hoe machtigh groot,
Hoe edel of hoe jonck van jaren.
Alsoo men heden wel aensiet,
Dat binnen Naïm is geschiedt.
Waer een Jong'-mensch begraven werd',
Een eenigh Soon eens Weduwe moeders.
Wiens bitter schreyen, druck, en smert
Heeft 't hert beweeght onses Behoeders;
Dat hy de baere raeckte aen,
En heeft den Jong'linck op doen staen.
Dat
Op dat ons Jesus kom' te moet'
Met sijn Discipels als wy scheyden:
| |
[pagina 152]
| |
En mild'lick sijn genade doet:
Laet ons in 't leven wel bereyden:
Versterven 't vleesch, en quaden lust,
En soecken in den Geest maer rust.
Ver-
O Jesu, die hier hebt verweckt
Een dooden weder tot het leven:
Ons van de doodt der sonden treckt:
Wilt ons voort-aen u' graci' geven;
Dat wy hier leven wel in deugt:
En eens verijsen tot u vreugt.
Dat
|
|