Het princelyke Oranje hof, cierlyk beplant met Oranje gezangen(1748)–F. Pitton– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Een Ander. O dag, O dag, O blyden dag, te Regt men die soo noemen magh, wyl dat op nu Oranjes Stam, de waardigheyd bekwam, van het gebied en oppermagt; op syn voor Ouders wys, met kragt, over, over ons Nederland, te voeren met verstand. 2. Dees Wenschen wy uw veel geluk, En hoopen dat nooit ramp of druk, Aen uw O Prins, ontmoeten sal, Het sy in wat geval; [pagina 22] [p. 22] Maar dat veel Eer Gods zegen goedt Uw rykelyk altyd ontmoedt, Voor al, als gy voor Land, en Kerk, Sult moeten stryden sterk. 3. Verheugt uw vry nu menschen al, Soo groot, als klyn, op 't aerdsche dal, Wyl uw verlangen is volbragt, Waar na gy hebt getragt, Looft God en bid hem tot besluyt, Dat aen die Prins een Mannen Spruit, Van God aen hem geschonken wert, Eer dat beswykt syn hert. 4. Op dat dus soo Oranjes Naam, Als door de wieken van de Faam, Der ganscher werelt wert gemeen, Tot vreugt van ider Een, En dat men schier, niet anders hoort, Als jonge Prins, teelt verders voort, Mannen, Mannen, waar door Neerlandt, Verder wert voortgeplandt. Vorige Volgende