| |
| |
| |
[Jack en Mia achter het rookgordijn.
De schat van Fort Zeelandia]
Het is een warme, zonnige vakantiedag. Er zijn veel kinderen op het Onafhankelijkheidsplein in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. Ze spelen gezellig in groepjes met elkaar. Sommige kinderen spelen alleen.
‘Ja, eindelijk is mijn vlieger in de lucht’, juicht Jack. Na lang proberen is het hem gelukt om zijn felgekleurde vlieger op te laten.
| |
| |
In een drukke meisjesgroep danst Mia met haar vriendinnen op de tonen van ‘There is a brown girl in the ring’. Haar stem is boven alle andere te horen. Ze is echt een opgewekte gangmaker.
| |
| |
Jack rent achteruit om zijn vlieger beter op te kunnen laten. Hij botst tegen Mia die net een draai maakt in haar dans. Ze valt en roept luid: ‘Sukkel, kan je niet uitkijken waar je loopt? Het zou beter zijn als je ogen in je achterhoofd had. Dan kan je tenminste zien waar je naar toe gaat!’
‘Je moet je rondjes maar ergens anders maken. Dan is er meer ruimte voor andere kinderen om te spelen,’ zegt Jack.
| |
| |
Terwijl ze ruzie maken komt een oude man tussenbeide. ‘Waarom maken jullie ruzie, dat is toch helemaal niet nodig? Ik heb hulp nodig, want ik ben op zoek naar een schat.’
Hij laat de kinderen een oud blaadje zien.
‘Dat blaadje is helemaal geel,’ zegt Mia. ‘Waar komt het vandaan? Ik zie erop staan Fort Willoughby 1667.’ ‘Fort wát?’ vraagt Jack. ‘Ik ken het Fort Zeelandia. Dat staat tegenover het presidentieel paleis.’
‘Dat klopt,’ zegt de oude man. ‘De eerste naam van het fort was Fort Willoughby, omdat Suriname in die tijd een kolonie van Engeland was.’
‘De Engelsen? Suriname was toch een kolonie van Nederland?’ merkt Jack op.
‘Ja,’ zegt de man, ‘jullie hebben gelijk, maar de Engelsen en Nederlanders waren heel lang in oorlog met elkaar over Suriname. Aan het eind van die oorlog kreeg Engeland New York in de Verenigde Staten en Nederland Suriname’, zegt hij.
| |
| |
‘Ik denk dat dit blaadje een deel is van een belangrijk boek waarin veel geschreven staat over die oorlog. Er staat in het Engels: ‘Op de hete plek in het fort bewaar ik dit boek,’ leest de man. ‘Ik wil graag dat jullie mij helpen om dit boek en misschien ook de schat te vinden. Daarvoor moeten we naar het fort. Trouwens, ik ben oom Roy,’ zegt de oude man.
‘Hoe heten jullie?’
‘Ik ben Jack.’ ‘En ik ben Mia,’ zeggen ze.
‘Goed, laten we gaan zoeken.’
| |
| |
De drie gaan via de brede poort en het lage gewelf het fort binnen. Ze staan op het middenplein en kijken vol bewondering naar de vier grote gebouwen die er staan. ‘Waar is de hete plaats?’ vraagt Jack ongeduldig. ‘Ik denk dat het iets te maken heeft met een plek waar de zon goed te voelen is.’
‘Nou, dan is dat hier midden op het plein,’ zegt Mia. ‘Misschien moeten we een beetje verder zoeken,’ zegt oom Roy. ‘Mij best, als ik maar in de schaduw kan lopen,’ zucht Jack.
‘Jij bent liever lui dan moe, hè?’ zegt Mia. ‘Bekijk de gebouwen maar eens goed en kijk of je kunt zien waar er een hete plek kan zijn,’ zegt oom Roy.
‘Hé, wat een leuke plaats is dit hier in de hoek,’ merkt Jack op. ‘Wat voor gekke, ronde gaten zijn dat in de stenen?’ ‘Dit is de kookplaats geweest,’ zegt oom Roy.
‘Dan is dit de hete plek,’ schreeuwt Jack. ‘Maar waar zet je nou een boek?’ vraagt Mia.
‘Achter de kookplaats is het niet mogelijk, anders verbranden de blaadjes.’
‘Waar dan?’ vraagt Jack. ‘Laten we kijken waar er een goede plek zou kunnen zijn om een schat te bewaren,’ zegt oom Roy.
| |
| |
Jack en Mia kijken rond en zien alleen maar stenen muren. Ze laten hun handen langs de muur gaan om te voelen of er ergens een losse steen is. Plotseling gilt Mia: ‘Ja, ik heb er één.’ ‘Kalm aan,’ zegt oom Roy.
Voorzichtig trekken ze de steen los. Ze zien een leren tas liggen. Ze pakken de tas op en geven hem aan oom Roy. Hij blaast het stof er vanaf en wanneer hij de leren riempjes lostrekt, breken ze af in zijn handen. In de tas zit een boek. Mijn dagen in Fort Willoughby staat erop.
‘Wat is dit voor een boek?’ vraagt Jack.
‘Het lijkt op een dagboek, het is geschreven tussen 1666 en 1667,’ zegt oom Roy. ‘Dit is erg waardevol, het is een grote schat.’
| |
| |
Jack, Mia en oom Roy gaan op één van de bastions van het fort zitten en bladeren in het boek.
‘Wat staat er in een dagboek?’ wil Mia weten. ‘Wel, in een dagboek schrijft iemand op wat er elke dag gebeurt. Dit dagboek vertelt ons meer over de geschiedenis van Suriname in de jaren 1666 en 1667.’
‘Wie heeft het geschreven?’ vragen ze.
‘Even kijken,’ zegt oom Roy. ‘Ah, hier staat het: John Scott, een soldaat in het Engelse leger onder leiding van luitenant-generaal William Byam. Hij schreef over Paramaribo van toen. Hij schreef ook over de mensen die er woonden, bijna vierduizend. En over de plantages waarop er toen zestig negerslaven werkten. Over de prachtige natuur, vreemde wilde dieren, grote bossen en de brede Surinamerivier die vóór het fort stroomde.
| |
| |
In het dagboek beschrijft de jonge soldaat ook zijn gevoelens over het wonen in de nieuwe kolonie, ver weg van zijn vertrouwde omgeving, familie en vrienden in Engeland. ‘Ik mis mijn familie en vrienden. Ik zit in de tweede ploeg die van Barbados naar de nieuwe kolonie moest. Mijn medesoldaten moeten allerlei taken uitvoeren onder de norse luitenant-generaal William Byam.’
‘De gouverneur van Barbados en de leider van de kolonie was toen Henry Willoughby. Hij was de neef van Francis Willoughby die Suriname in bezit had genomen in 1650. Francis verdronk voor de kust van St. Lucia in 1666,’ vertelt oom Roy.
| |
| |
‘Maar kijk eens, hij schrijft ook over de oorlog met de Zeeuw Abraham Crijnssen,’ merkt oom Roy op.
‘Een Zeeuw, wat is dat?’ vraagt Jack.
‘Zeeland was een deel van de Nederlanden. De mensen die daar woonden, werden Zeeuwen genoemd. In 1666 waren de Nederlanden voor de tweede keer in oorlog met Engeland.
De eerste Nederlands-Engelse oorlog werd helemaal op zee gevoerd, maar in deze oorlog waren de gevechten ook op het land. Op 30 december 1666 vertrok kapitein-commandeur Abraham Crijnssen naar Suriname. Hij had een vloot van zeven schepen en een bemanning van duizend.
| |
| |
‘De dag van 25 februari 1667 begon een beetje mistig en het leek alsof het zou regenen. Tegen de middag kwam er een vloot de rivier opvaren. Er werd alarm geslagen en wij moesten opstellen aan de voorzijde van het fort. Crijnssen voer de rivier op tot ongeveer een mijl van het fort af. Hij stuurde een bootje, een pinas, met een tamboer of boodschapper aan boord naar ons toe. Deze had twee brieven bij zich, één in het Engels en de andere in het Frans. De Zeeuwen wisten niet welke taal er in het fort gesproken werd. In die brief stond dat de Engelsen zich binnen een kwartier moesten overgeven of anders zou de kolonie met geweld ingenomen worden.
Generaal Byam las de brief en gaf als antwoord: ‘Net zoals Crijnssen opdracht heeft om het fort en de kolonie over te nemen, heb ik de opdracht om die te beschermen. Doe maar wat je niet laten kan.’
| |
| |
Maar tegen het vallen van de avond was er doodse stilte. Die werd onderbroken door de vele geluiden van de dieren in het bos rondom het fort. 's Avonds herinnert Crijnssen zijn soldaten eraan dat de opdracht is om Suriname onder Nederlands bewind te stellen zonder dat er te veel bloed vloeit. In stilte trekken de mannen zich terug want morgen vallen ze aan.
In Fort Willoughby ligt John op de loer. Hij moet elke beweging van de vijand rapporteren. Zijn hart bonst in zijn borstkas, maar hij moet heel rustig blijven liggen.
‘Wanneer zullen ze aanvallen, of misschien durven ze niet. Ik heb niet genoeg kruit voor mijn geweer. In het licht van de maan zie ik de fregatten van de Zeeuwen rustig dobberen op de rivier als zeven schimmen.’
| |
| |
Vroeg in de morgen geeft Crijnssen het teken voor de aanval en direct klinken de eerste kanonschoten. Het hevige kanonnenvuur veroorzaakt een enorm rookgordijn en al snel kunnen de Engelsen hun vijand niet meer zien.
Het gevecht wordt heviger, alle soldaten doen hun best om het fort te verdedigen. Maar de uitrusting van het Engelse leger is niet voldoende. Er zijn maar vier vaten kruit en de kanonskogels passen niet in de eenentwintig kanonnen die opgesteld zijn in het fort.
Hoe kunnen ze oorlog voeren tegen de Zeeuwen? Die hebben meer dan honderdtwintig kanonnen en een hele grote voorraad munitie.
| |
| |
De soldaten strijden moedig zij aan zij met de slaven. Ze staan op de versterkte en nog onafgebouwde delen van het fort. Generaal Byam ziet dat hij deze strijd niet kan winnen.
Al gauw besluit hij om in het belang van zijn mannen de witte vlag te hijsen. Hij laat de trommels roffelen en geeft zich over aan de Zeeuwen. Crijnssen ziet de vlag en laat direct weten dat de strijd gestreden is. Generaal Byam geeft zich over. Ook John Scott wordt gevangen genomen. De Engelse vlag wordt gestreken en de Zeeuwse gehesen.
De vierduizend bewoners van de kolonie kwamen toen onder Nederlands gezag.
| |
| |
In de gevangenis schrijft John in het geheim zijn ervaringen op in zijn dagboek.
De Engelsen werden goed door de Zeeuwen goed behandeld omdat een goede behandeling van krijgsgevangenen door de Zeeuwse raadspensionaris verplicht was gesteld. Na lang onderhandelen met William Byam gaf Abraham Crijnssen aan alle Engelse soldaten toestemming om hun wapens te behouden. In ruil daarvoor beloofden ze mee te werken aan de verdediging van alle hoeken en kreken van Suriname.
‘Ik bewaar mijn dagboek en het gedenkteken in de muur van de kookplaats zodat anderen hierover kunnen leren.’
| |
| |
‘Nou dat was spannend,’ zegt Jack.
‘Ja, die strijd was snel gestreden,’ zegt Mia.
‘In 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland. De overdracht gebeurde ook zonder bloedvergieten, net als in de dagen van Crijnssen,’ zegt oom Roy. Dan vraagt hij aan Jack en Mia of ze honger hebben.
‘Ja, natuurlijk,’ zeggen ze. Het drietal loopt naar het restaurant van de lange, magere kok Oyokonono. Ze vertellen hem wat ze hebben gelezen.
‘Ik zal iets voor jullie maken dat ze in die tijd aten: aardvruchten, vis en fruit.’
Ze eten alles lekker op.
| |
| |
Ze lopen vanuit het restaurant van Oyokonono terug naar het Onafhankelijkheidsplein.
Mia wil weten hoe laat het is en Jack kijkt op de klok van de toren van Financiën. ‘Er zijn nog twee gedenktekens uit de tijd van Francis Willoughby in Suriname: de naam van het fort en de Dukestreet,’ zegt oom Roy. ‘Die straat kennen we niet.’
‘Weten jullie waar de Gravenstraat ligt?’
‘Hij heet nu de Henck Arronstraat,’ zegt Mia.
‘Dat klopt,’ zegt oom Roy, ‘maar de naam komt van Lord Francis Willoughby Duke of Parham. Duke is het Engelse woord voor graaf. De Nederlanders vertaalden de Dukestreet voor het gemak naar Gravenstraat. Maar nu moet ik weg, ik zal het dagboek goed bewaren.’
‘Bedankt oom Roy,’ zeggen Jack en Mia.
| |
| |
Jack en Mia kunnen het eigenlijk best wel met elkaar vinden.
‘Je durft echt wel wat, voor een meisje.’
‘En jij bent lang nog niet zo lastig en je weet ook nog wel wat, al ben je een jongen.’
‘Zullen we nog een keer naar het fort gaan?’
Jack en Mia rennen terug naar het fort. ‘Hoor je dat?’ vraagt Jack.
‘Het geluid komt van die kant,’ zegt Mia.
Samen lopen ze op het geluid af. Bij de rode brievenbus horen ze iets klepperen.
Jack steekt zijn hand erachter. Hij haalt een blikje tevoorschijn dat vastzit aan een draadje. Mia maakt het open en haalt er een blaadje uit.
‘..in het Fort Nieuw Amsterdam.’
Is dit voor ons een nieuw avontuur? vragen Jack en Mia zich af.
|
|