Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 58] [p. 58] De branden Ik heb de branden als banieren rood en goud ontvouwd gezien op de bataljonnen, ik heb de onsterflijke vreugd gewonnen van oogen die eeuwen zagen in den dood. Daar was geen hemel die de vlakten sloot, daar was een lucht met honderd duizend zonnen, daar was geen blaffen van een paar kanonnen, éen golf éen polsslag en éen vlam die vlood. En ochtend rende en middag en de nachten waren éen huwlijk met het schoone vuur, en 't hoofd was ijl en vol toch als een wereld. Als ik weer de oogen open, glîjn de vachten van d' ochtend over het geluidloos uur... En heel deze aard is weer met dauw bepereld. Vorige