Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] I. J. Simons Van oorlog en dood (herinneringen) [pagina 7] [p. 7] Guedwal Wij stijgen moeizaam naar de Goede Walle; 't Geweer spant zwaar aan strakken schouderriem, Kardoezengordel, spa en stalen priem Doen 't nat kapoot in klamme plooien vallen. Steil is de glooiing, doch wanneer daarboven Ons ooge rusten zal op de open zee Oneindig deinend, van aan dichte ree, In zonneglinstering met schaduwkloven, Tot gindsche verre kimmen, ongemeten, - Al bruisend holt de baar die niemand bindt, Wijl meeuwenvluchten slieren in den wind, - Dan stilt de hartklop, moeheid gansch vergeten... *** Traag gaan de dagen van ons oef'ningsleven, Waarvan den last men boud-gelaten draagt, Omdat alhaast onze eindbestemming daagt Die aan ons drillen zin en doel moet geven. Dra zendt m'ons waar de vijand ligt te grijnzen Op zijne prooi, weerrecht'lijk overmand... Zonder vertoon, in dezen wereldbrand, Staan Vlaandrens zonen, wars van verder deinzen... Dààr waar men strijdt, en lijdt, en valt in 't honderd, Voor 't goede recht, en voor zijn land-in-nood; Waar raven krassen om hun schoonen dood, En 't zwaar kanon een trage treurmarsch schondert... Vorige Volgende